ECLI:NL:RBNNE:2023:4518

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
3 november 2023
Publicatiedatum
3 november 2023
Zaaknummer
18-019360-23
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor drugshandel en wapenbezit met bijzondere voorwaarden

Op 3 november 2023 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die zich gedurende bijna anderhalf jaar schuldig heeft gemaakt aan het dealen van cocaïne en het voorhanden hebben van een imitatievuurwapen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en bijzondere voorwaarden. De verdachte, geboren in 2001, werd beschuldigd van meerdere feiten, waaronder het opzettelijk verkopen en aanwezig hebben van cocaïne en het voorhanden hebben van een wapen van categorie I. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de tenlastegelegde feiten, waarbij de verklaringen van getuigen en het bewijs uit het dossier een belangrijke rol speelden. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van de feiten, de rol van de verdachte in het drugscircuit en de impact op de samenleving. De verdachte heeft een positieve ontwikkeling doorgemaakt tijdens zijn schorsingsperiode, wat de rechtbank heeft meegewogen in de strafmaat. De rechtbank heeft ook de vordering van de officier van justitie gevolgd, die een gevangenisstraf had geëist, maar heeft een deel van de straf voorwaardelijk opgelegd om de verdachte de kans te geven zich te rehabiliteren. De rechtbank heeft daarnaast de teruggave van in beslag genomen goederen gelast, hoewel deze feitelijk niet aan de verdachte teruggegeven zullen worden vanwege conservatoir beslag.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/019360-23
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 3 november 2023 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 20 oktober 2023.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. P.R. Logemann, advocaat te Leeuwarden. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L. Lübbers.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2022 tot en met 4 juni 2023 te [adres] , in elk geval in de gemeente Smallingerland, en/of te [adres] , in elk geval in de gemeente Achtkarspelen een of meer ander(e) plaats(en) in de provincie Fryslân, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of aanwezig heeft gehad, (telkens) (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 5 juni 2023 te [adres] , in elk geval gemeente Achtkarspelen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) 16,46 gram cocaïne, in elk geval (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op of omstreeks 5 juni 2023 te [adres] , in elk geval in de gemeente Achtkarspelen, een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat een ernstige bedreiging van personen kon vormen en/of dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk een voorwerp dat qua vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen, type UZI-Mini van het merk IMI, voorhanden heeft gehad.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor feit 1, 2 en 3. Zij heeft daarbij aangevoerd dat de gehele ten laste gelegde pleegperiode in feit 1 bewezen kan worden, gelet op de verklaringen van afnemers en het klantenbestand en de adressenlijst die zijn aangetroffen in de notities in de telefoons van verdachte.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat feit 1, 2 en 3 wettig en overtuigend kunnen worden bewezen. Wel heeft hij aangevoerd dat bij feit 1 een kortere pleegperiode bewezen moet worden verklaard, omdat verdachte heeft verklaard dat hij vanaf oktober 2022 is begonnen met dealen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht feit 1, 2 en 3 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring.
Bewijsmiddelen
Nu verdachte feit 2 en 3 duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank ten aanzien van die feiten met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
Ten aanzien van feit 2
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 20 oktober 2023;
een schriftelijk bescheid, te weten een kennisgeving van inbeslagneming, opgenomen op pagina 1484 e.v. van het dossier van Politie Eenheid Noord-Nederland Districtsrecherche Friesland met proces-verbaalnummer 2022277933 d.d. 21 augustus 2023;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 29 juni 2023, opgenomen op pagina 761 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisanten [naam 1] en [naam 2] ;
een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zaaknummer 2023.06.28.078 (aanvraag 005) d.d. 28 juni 2023, opgenomen op pagina 765 van voornoemd dossier, opgemaakt door ing. N. van Doorn op de door hem afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige;
een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zaaknummer 2023.06.28.078 (aanvraag 006) d.d. 28 juni 2023, opgenomen op pagina 766 van voornoemd dossier, opgemaakt door ing. N. van Doorn op de door hem afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige.

Ten aanzien van feit 3

de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 20 oktober 2023;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 juni 2023, opgenomen op pagina 528 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant [naam 3] .
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank past ten aanzien van feit 1 de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 20 oktober 2023 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik heb in cocaïne gehandeld. Ik kocht de drugs bij iemand in [adres] en maakte daar zelf ponypacks van. Ik verkocht ‘grote’ voor € 50,- en ‘kleine’ voor € 20,-. Het klopt dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] cocaïne voor mij hebben afgeleverd. [medeverdachte 1] gaf daarna het geld aan mij en ik gaf hem gemiddeld € 200,00 per week. Het klopt dat ik de BMW waarover [naam 4] heeft verklaard in augustus 2021 heb gekocht.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 9 juni 2023,opgenomen op pagina 648 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam 4] :
V: We laten je een politiefoto zien van een jongen. Wat kun je over deze jongen vertellen?
A: Dat is [verdachte] . Daar kocht ik mijn cocaïne van.
OV: We lieten de getuige een politiefoto van verdachte [verdachte] zien.
V: Vanaf wanneer ben je bij [verdachte] gaan bestellen?
A: December 2021.
V: Waar spraken jullie af om de drugs te kopen?
A: Op verschillende plekken. Meestal als je een klein packje kocht moest je naar [adres] . toe. Als je een grote kocht dan kwam hij het bezorgen in [adres] of [adres] .
V: Hoe werd de drugs dan bij jou gebracht?
A: Als ik een grote kocht dan werd dit door [verdachte] bezorgd met de auto.
V: In wat voor auto’s reed deze jongen waarvan je cocaïne kocht?
A: In het begin reed hij in een blauwe of zwarte BMW. Daarna in een witte Golf.
V: Wanneer was het voor het laatst dat je van [verdachte] of via [verdachte] cocaïne hebt gekocht?
A: Dat was in januari 2023.
V: Hoe vaak heb je in die periode, december 2021 en januari 2023, cocaïne van [verdachte] gekocht?
A: Elke week wel een keer.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 10 juni 2023, opgenomen op pagina 679 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam 5] :
V: Ik laat je een politiefoto zien van een jongen. Wat kun je over deze jongen vertellen?
A: Dat is degene waarvan ik de cocaïne kocht. Ik ken hem met de naam [naam 5] .
OV: Ik liet getuige [naam 5] een politiefoto van verdachte [verdachte] .
V: Over wat voor periode heb je cocaïne bij of via hem gekocht?
A: Over de periode van anderhalf/twee jaar geleden tot en met 3/4 juni 2023.
V: Waar spraken jullie af?
A: Ik probeerde altijd voor elkaar te krijgen dat de cocaïne bij me thuis (
de rechtbank begrijpt: in [adres]) werd afgeleverd.
V: Hoe vaak heb je in de periode van anderhalf jaar/twee geleden tot 5/6 juni 2023 cocaïne van hem of via hem gekocht?
A: Bijna dagelijks.
V: Ik toon jou nog enkele politiefoto’s. Wat kun je over deze personen vertellen?
A: De gezette jongen met het baardje is [naam 6] , die heeft wel cocaïne bij me gebracht. Ook wel samen met de andere jongen van de foto, die lange smalle jongen.
OV: Ik toonde getuige politiefoto’s van verdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] .
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 23 juni 2023, opgenomen op pagina 724 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam 7] :
V: Ik laat je een politiefoto zien van een jongen. Wat kun je over deze jongen vertellen?
A: Dat is degene waarvan ik vanaf begin 2022 cocaïne kocht. Ik ken hem met de naam [verdachte] .
OV: Ik liet getuige [naam 7] een politiefoto van verdachte [verdachte] .
V: Waar spraken jullie af?
A: [adres] en carpoolplaatsen.
V: Wanneer was het voor het laatst dat je van [verdachte] of via [verdachte] cocaïne hebt gekocht?
A: Volgens mij begin juni 2023.
V: Hoe vaak heb je in de periode vanaf begin 2022 tot begin juni 2023 cocaïne van hem of via hem gekocht?
A: De ene keer haalde ik drie kleintjes in de week en de andere keer één.
V: Ik toon jou nog enkele politiefoto's. Wat kun je over deze personen vertellen?
A: De gezette jongen met het baardje heeft wel cocaïne bij me gebracht. Ook wel samen met de andere jongen van de foto, die lange smalle jongen.
OV: Ik toonde getuige politiefoto's van verdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] .
V: Hoe onderhield jij de contacten met de jongens die wel bij [verdachte] waren en die je van de foto’s herkende?
A: Ik had alleen telefonisch contact met [verdachte] . [verdachte] stuurde die jongens dan wel naar mij toe. Ik kocht dan de cocaïne bij deze jongens.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Bewijsoverweging: pleegperiode feit 1
De rechtbank acht net als de officier van justitie de gehele ten laste gelegde periode in feit 1 wettig en overtuigend bewezen. Zoals uit bewijsmiddelen blijkt hebben meerdere afnemers verklaard dat verdachte al vanaf eind 2021/begin 2022 handelt in cocaïne.
De rechtbank wijst daarbij in het bijzonder op de verklaring van afnemer [naam 4] . Zij verklaart namelijk:
“In het begin reed hij in een blauwe of zwarte BMW. Daarna in een witte Golf.”Uit het dossier blijkt dat verdachte op 3 augustus 2021 de BMW en op 24 februari 2022 de Golf heeft gekocht. Verdachte heeft voornoemde aankoopdatum van de BMW ook bevestigd. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat verdachte al vóór oktober 2022 is begonnen met het handelen in cocaïne, namelijk in ieder geval vanaf 1 januari 2022.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feit 1, 2 en 3 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 1 januari 2022 tot en met 4 juni 2023 in meerdere plaatsen in de provincie Fryslân tezamen en in vereniging met anderen meermalen telkens opzettelijk heeft verwerkt en verkocht en afgeleverd en vervoerd en aanwezig heeft gehad telkens een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op 5 juni 2023 te [adres] opzettelijk aanwezig heeft gehad 16,46 gram cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
hij op 5 juni 2023 te [adres] een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk een voorwerp dat qua vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen, type UZI-Mini van het merk IMI, voorhanden heeft gehad.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

1. eendaadse samenloop van
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
2. opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
3. handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet Wapens en Munitie.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feit 1, 2 en 3 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit om geen gevangenisstraf aan verdachte op te leggen. Verdachte is jong en first offender. Er zijn indicaties voor toepassing van het adolescentenstrafrecht en de reclassering heeft geconcludeerd dat een gevangenisstraf de reeds ingezette positieve lijn teniet zal doen. Wanneer de rechtbank de strafeis van de officier van justitie zal volgen, zal verdachte zijn baan kwijt raken en de geboorte van zijn kind missen. De raadsman heeft daarom verzocht om aan verdachte een taakstraf op te leggen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het reclasseringsadvies van het Leger des Heils d.d. 6 oktober 2023, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich gedurende bijna anderhalf jaar schuldig gemaakt aan het dealen van cocaïne en heeft tevens cocaïne in zijn woning aanwezig gehad. Door aldus te handelen heeft verdachte bijgedragen aan de instandhouding van het drugscircuit en de vele daarmee gepaard gaande vormen van criminaliteit, waardoor de samenleving schade werd berokkend. Daarbij heeft hij bijgedragen aan de instandhouding van het gebruik van verdovende middelen, terwijl algemeen bekend is dat harddrugs zoals cocaïne zeer schadelijk zijn voor de gezondheid. Extra kwalijk in dit geval is dat verdachte een minderjarige voor zich heeft laten werken. Ook heeft verdachte in zijn woning een imitatievuurwapen voorhanden gehad. Dergelijke voorwerpen zijn een gevaar omdat zij nauwelijks te onderscheiden zijn van echte vuurwapens. Zij worden dan ook niet zelden gebruikt om gewapende overvallen mee te plegen of personen mee te bedreigen. Het ongecontroleerd bezit van dergelijke wapens leidt tot gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
De reclassering heeft – zakelijk weergegeven – geconcludeerd dat verdachte gedurende zijn schorsingsperiode een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt. Het recidiverisico wordt ingeschat als gemiddeld en bij een (deels) voorwaardelijke straf zouden er een aantal bijzondere voorwaarden aan verdachte moeten worden opgelegd. De reclassering heeft daarbij nog aangegeven dat een gevangenisstraf de reeds ingezette positieve lijn teniet zal doen.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de straf gekeken naar de geldende oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Voor het regelmatig dealen van drugs gedurende zes tot twaalf maanden geldt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf maanden als oriëntatiepunt. Het oriëntatiepunt gaat uit van een alleen opererende dader. De rechtbank heeft in strafverzwarende zin rekening gehouden met de omstandigheid dat het dealen in samenwerkingsverband heeft plaatsgevonden. Daarnaast heeft verdachte loopjongens, waarvan één minderjarig, ingezet. Bovendien heeft verdachte over een langere periode gedeald dan waarvan in de oriëntatiepunten wordt uitgegaan. Ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden heeft de rechtbank in strafmatigende zin meegewogen dat verdachte in zijn schorsingsperiode een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt en dat hij binnenkort vader wordt.
Gelet op de geldende oriëntatiepunten, ernst van de feiten en straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd is de rechtbank van oordeel dat niet anders kan worden gereageerd dan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Wel geven de persoonlijke omstandigheden van verdachte en het ingeschatte recidiverisico aanleiding om een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen met daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden.
Alles afwegend acht de rechtbank, conform de eis van de officier van justitie, een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden, passend en geboden.

Inbeslaggenomen goederen

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de personenauto Mercedes-Benz en het geldbedrag van € 11.900,00 (juridisch) aan verdachte worden teruggegeven. Dit betekent echter niet dat verdachte feitelijk de voornoemde goederen terugkrijgt. Er rust namelijk nog conservatoir beslag op deze goederen.
Zij heeft verder aangevoerd dat de rechtbank geen beslissing hoeft te nemen over de Samsung televisie en het geldbedrag van € 855,00, omdat verdachte van die goederen afstand heeft gedaan.
Standpunt raadsman
De raadsman heeft geen expliciet standpunt ingenomen ten aanzien van de inbeslaggenomen goederen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten de Mercedes-Benz en het geldbedrag van € 11.900,00, moeten worden teruggegeven aan verdachte nu het belang van strafvordering zich daartegen niet verzet. Hierbij verdient opmerking dat verdachte deze goederen feitelijk niet terug zal krijgen, omdat er nog conservatoir beslag rust op deze goederen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 55, 56, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.
Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot zes maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op
twee jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
dat de veroordeelde zich binnen veertien dagen na zijn detentie meldt bij Reclassering Leger des Heils, op het adres Zoutbranderij 1 te Leeuwarden. De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
dat de veroordeelde actief deelneemt aan de gedragsinterventie Cova plus of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden, te bepalen door de reclassering. De veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
dat de veroordeelde, indien uit de gedragsinterventie blijkt dat behandeling noodzakelijk is, zich gedurende de proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt, laat behandelen door de [instelling] of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
dat de veroordeelde op geen enkele wijze -direct of indirect- contact heeft of zoekt met de medeverdachten in onderhavige strafzaak:
1. medeverdachte 1] , geboren op [geboortedatum] 2001 en 2. [medeverdachte 2] , geboren op [geboortedatum] 2005, en de verdachte in een andere strafzaak: 3) [naam 8] , geboren op [geboortedatum] 1989, zolang de reclassering en het Openbaar Ministerie dat nodig achten;
5. dat de veroordeelde de reclassering inzicht geeft in zijn financiën en schulden.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen vaneen of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van hetWetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Gelast de (juridische) teruggaveaan verdachte van de op grond van artikel 94 Sv in beslag genomen en nog niet teruggegeven goederen, te weten:
1. STK Personenauto KV048L
(Omschrijving: 773391, grijs, merk: Mercedes Benz E 350e)
- Munteenheid 11900
(Omschrijving: I.B.N. 05 juni 2023 NN1R023003_773399)
Nu op deze voorwerpen tevens conservatoir beslag ex artikel 94a Sv rust zullen deze goederen feitelijk niet terug gegeven dienen te worden aan verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S. Sikkema, voorzitter, mr. M. Brinksma en mr. L.S. Langius, rechters, bijgestaan door mr. L.F. Beitsma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 3 november 2023.