Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een jeugddetentie van 30 dagen waarvan 22 dagen voorwaardelijk met aftrek van het voorarrest, een proeftijd van twee jaren en de door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) geadviseerde bijzondere voorwaarden, en een werkstraf van 80 uren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor oplegging van een kortere werkstraf dan gevorderd door de officier van justitie. Immers gaat de raadsman uit van een kortere dealperiode dan de officier van justitie. Hoewel de raadsman oplegging van een voorwaardelijk straf en de door de Raad geadviseerde bijzondere voorwaarden begrijpt, heeft hij wel verzocht dit niet de doen in de vorm van een jeugddetentie. Tot slot heeft hij gevraagd om de door de Raad geadviseerde voorwaarde “meewerken aan hulpverlening” niet op te nemen, omdat dit in strijd zou zijn met de wettelijke voorschriften (artikel 77z Wetboek van Strafrecht).
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en het advies van de Raad d.d. 10 oktober 2023, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich gedurende een halfjaar schuldig gemaakt aan het dealen van cocaïne en heeft tevens cocaïne in zijn woning aanwezig gehad. Door aldus te handelen heeft verdachte bijgedragen aan de instandhouding van het drugscircuit en de vele daarmee gepaard gaande vormen van criminaliteit, waardoor de samenleving schade werd berokkend. Daarbij heeft hij bijgedragen aan de instandhouding van het gebruik van verdovende middelen, terwijl algemeen bekend is dat harddrugs zoals cocaïne zeer schadelijk zijn voor de gezondheid.
De Raad heeft – zakelijk weergegeven – het volgende geconcludeerd. Verdachte heeft in de schorsingsperiode laten zien goed te gedijen bij de strakke en duidelijke kaders vanuit de jeugdreclassering. Ook luistert hij beter naar moeder en stiefvader en is hij gestopt met blowen. De Raad schat de kans op herhaling van delictgedrag in als laag, mits de situatie van verdachte blijft zoals deze nu is. Verdachte en zijn moeder zien dat begeleiding nodig is en staan open voor verdere ondersteuning vanuit de jeugdreclassering. De Raad adviseert de rechtbank om aan verdachte een werkstraf en een voorwaardelijke jeugddetentie met bijzondere voorwaarden aan verdachte op te leggen.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de straf gekeken naar de geldende oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Alleen al voor het medeplegen van dealen in harddrugs is een forse straf passend. Hoewel de ernst van de feiten aanleiding zou kunnen zijn om een onvoorwaardelijke jeugddetentie aan verdachte op te leggen, zal de rechtbank daartoe niet overgaan. Verdachte is first offender en heeft een positieve ontwikkeling doorgemaakt. De rechtbank acht het gelet op de nog jonge leeftijd van verdachte van belang dat hij die positieve lijn doorzet en dat deze niet doorbroken wordt door een nieuwe detentieperiode. Bovendien is de rechtbank van oordeel dat verdachte de consequenties van het plegen van strafbare feiten voldoende door zijn voorarrest heeft ondervonden en met oplegging van een onvoorwaardelijke werkstraf zal ondervinden. Wel zal de rechtbank om te voorkomen dat verdachte nieuwe strafbare feiten zal en om de ernst van de feiten te benadrukken een voorwaardelijke jeugddetentie opleggen met de door de Raad geadviseerde bijzondere voorwaarden. De voorwaarde “meewerken aan hulpverlening”, waartegen de raadsman verweer heeft gevoerd, is naar het oordeel van de rechtbank niet in strijd met de wet en wordt vaker aan minderjarige verdachten opgelegd. Bovendien staat verdachte open voor hulpverlening. Ook die voorwaarde zal aan verdachte worden opgelegd. De rechtbank ziet tot slot geen aanleiding om, zoals gevorderd door de officier van justitie, een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan het voorarrest op te leggen en zal daarom het voorarrest aftrekken van de onvoorwaardelijke werkstraf.
Alles afwegende acht de rechtbank een voorwaardelijke jeugddetentie van 30 dagen met een proeftijd van twee jaren en de door de Raad geadviseerde bijzondere voorwaarden, alsmede een werkstraf van 80 uren met aftrek van het voorarrest passend en geboden.