ECLI:NL:RBNNE:2023:4517

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
3 november 2023
Publicatiedatum
3 november 2023
Zaaknummer
18-098769-23
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een minderjarige verdachte voor het dealen van cocaïne met bijzondere voorwaarden en werkstraf

Op 3 november 2023 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Leeuwarden uitspraak gedaan in de zaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2005, die zich gedurende een halfjaar schuldig heeft gemaakt aan het dealen van cocaïne en het aanwezig hebben van cocaïne. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke jeugddetentie van 30 dagen met een proeftijd van twee jaren, en een werkstraf van 80 uren met aftrek van het voorarrest. De uitspraak volgde op een onderzoek ter terechtzitting op 20 oktober 2023, waarbij de verdachte aanwezig was, bijgestaan door zijn advocaat, mr. R.G. Knegt, en het openbaar ministerie vertegenwoordigd was door mr. L. Lübbers.

De tenlastelegging omvatte het opzettelijk bewerken, verkopen, en aanwezig hebben van cocaïne in de periode van 1 december 2022 tot en met 4 juni 2023. De rechtbank achtte de feiten wettig en overtuigend bewezen, ondanks de verdediging die stelde dat de verdachte slechts kort had gedeald. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de verdachte en de afnemers, evenals telefoongegevens en tapgesprekken, voldoende bewijs boden voor de bewezenverklaring.

De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en de persoonlijke situatie van de verdachte. De Raad voor de Kinderbescherming adviseerde bijzondere voorwaarden, die door de rechtbank zijn overgenomen. De verdachte moet zich houden aan verschillende voorwaarden, waaronder het meewerken aan hulpverlening en het volgen van onderwijs. De rechtbank heeft ook het in beslag genomen geldbedrag van € 400,00 verbeurd verklaard, omdat dit bedrag door de verdachte is verdiend met de drugshandel.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/098769-23
Verkort vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 3 november
2023 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 20 oktober 2023.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. R.G. Knegt, advocaat te Leeuwarden. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L. Lübbers.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 december 2022 tot en met 4 juni 2023 te [adres] , in elk geval in de gemeente Smallingerland, en/of een of meer ander(e) plaats(en) in de provincie Fryslân, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of aanwezig heeft gehad, (telkens) (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 5 juni 2023 te [adres] , in elk geval in de gemeente Smallingerland, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) 10,87 gram cocaïne, in elk geval (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde gevorderd. Zij heeft daarbij aangevoerd dat de gehele ten laste gelegde pleegperiode in feit 1 bewezen kan worden, gelet op de verklaring van verdachte bij de politie, de verklaringen van afnemers, de telefoongegevens en uitwerking van de tapgesprekken.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat slechts een korte dealperiode wettig en overtuigend kan worden bewezen. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij drie weken voor zijn aanhouding is begonnen met dealen en dat hij dit slechts voor twee weken heeft gedaan. Dit was in de periode dat de medeverdachte [medeverdachte 1] op vakantie was. [medeverdachte 1] zelf heeft ook verklaard dat verdachte maar twee weken dealde. De raadsman ziet geen redenen waarom [medeverdachte 1] daarover zou liegen. Tot slot heeft de raadsman nog aangevoerd dat het kan kloppen dat afnemers verdachte samen met [medeverdachte 1] hebben gezien, maar dat verdachte toen nog niet betrokken was bij de handel in drugs. Over feit 2 heeft de raadsman aangevoerd geen opmerkingen te hebben.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht feit 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring.
Bewijsmiddelen
De rechtbank past de bewijsmiddelen toe zoals die zullen worden opgenomen in de eventueel later op te maken aanvulling van dit vonnis. Deze bewijsmiddelen bevatten de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden, waarbij ieder bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts gebruikt is voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Indien tegen dit verkort vonnis een rechtsmiddel wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring, opgenomen in een aanvulling op dit verkort vonnis. Die aanvulling wordt dan aan dit verkort vonnis gehecht.
Bewijsoverweging
De rechtbank acht de ten laste gelegde pleegperiode van 1 december 2022 tot en met 4 juni 2023 in feit 1 wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank ziet geen redenen om te twijfelen aan de verklaring die verdachte kort na zijn aanhouding bij de politie heeft afgelegd, inhoudende dat hij eind 2022/begin 2023 is begonnen met het dealen in cocaïne. Die verklaring past goed bij de verklaringen van afnemers en bovendien bij de telefoongegevens en uitwerkingen van de tapgesprekken. In de periode tussen 1 september 2022 en 17 januari 2023 hebben namelijk 457 telefoongesprekken tussen verdachte en [medeverdachte 1] plaatsgevonden. Verder blijkt uit de uitwerking van de tapgesprekken dat verdachte en [medeverdachte 1] al in april 2023 versluierde gesprekken met elkaar hebben gevoerd die duiden op het dealen in drugs. Dat verdachte slechts twee weken heeft gedeald wordt weerlegd door de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen en gelooft de rechtbank dan ook niet.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 1 december 2022 tot en met 4 juni 2023 in meerdere plaatsen in de provincie Fryslân tezamen en in vereniging met anderen meermalen telkens opzettelijk heeft verwerkt en verkocht en afgeleverd en vervoerd en aanwezig heeft gehad, telkens een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op 5 juni 2023 te [adres] opzettelijk aanwezig heeft gehad 10,87 gram cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

1. eendaadse samenloop van
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
2. opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een jeugddetentie van 30 dagen waarvan 22 dagen voorwaardelijk met aftrek van het voorarrest, een proeftijd van twee jaren en de door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) geadviseerde bijzondere voorwaarden, en een werkstraf van 80 uren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor oplegging van een kortere werkstraf dan gevorderd door de officier van justitie. Immers gaat de raadsman uit van een kortere dealperiode dan de officier van justitie. Hoewel de raadsman oplegging van een voorwaardelijk straf en de door de Raad geadviseerde bijzondere voorwaarden begrijpt, heeft hij wel verzocht dit niet de doen in de vorm van een jeugddetentie. Tot slot heeft hij gevraagd om de door de Raad geadviseerde voorwaarde “meewerken aan hulpverlening” niet op te nemen, omdat dit in strijd zou zijn met de wettelijke voorschriften (artikel 77z Wetboek van Strafrecht).
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en het advies van de Raad d.d. 10 oktober 2023, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich gedurende een halfjaar schuldig gemaakt aan het dealen van cocaïne en heeft tevens cocaïne in zijn woning aanwezig gehad. Door aldus te handelen heeft verdachte bijgedragen aan de instandhouding van het drugscircuit en de vele daarmee gepaard gaande vormen van criminaliteit, waardoor de samenleving schade werd berokkend. Daarbij heeft hij bijgedragen aan de instandhouding van het gebruik van verdovende middelen, terwijl algemeen bekend is dat harddrugs zoals cocaïne zeer schadelijk zijn voor de gezondheid.
De Raad heeft – zakelijk weergegeven – het volgende geconcludeerd. Verdachte heeft in de schorsingsperiode laten zien goed te gedijen bij de strakke en duidelijke kaders vanuit de jeugdreclassering. Ook luistert hij beter naar moeder en stiefvader en is hij gestopt met blowen. De Raad schat de kans op herhaling van delictgedrag in als laag, mits de situatie van verdachte blijft zoals deze nu is. Verdachte en zijn moeder zien dat begeleiding nodig is en staan open voor verdere ondersteuning vanuit de jeugdreclassering. De Raad adviseert de rechtbank om aan verdachte een werkstraf en een voorwaardelijke jeugddetentie met bijzondere voorwaarden aan verdachte op te leggen.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de straf gekeken naar de geldende oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Alleen al voor het medeplegen van dealen in harddrugs is een forse straf passend. Hoewel de ernst van de feiten aanleiding zou kunnen zijn om een onvoorwaardelijke jeugddetentie aan verdachte op te leggen, zal de rechtbank daartoe niet overgaan. Verdachte is first offender en heeft een positieve ontwikkeling doorgemaakt. De rechtbank acht het gelet op de nog jonge leeftijd van verdachte van belang dat hij die positieve lijn doorzet en dat deze niet doorbroken wordt door een nieuwe detentieperiode. Bovendien is de rechtbank van oordeel dat verdachte de consequenties van het plegen van strafbare feiten voldoende door zijn voorarrest heeft ondervonden en met oplegging van een onvoorwaardelijke werkstraf zal ondervinden. Wel zal de rechtbank om te voorkomen dat verdachte nieuwe strafbare feiten zal en om de ernst van de feiten te benadrukken een voorwaardelijke jeugddetentie opleggen met de door de Raad geadviseerde bijzondere voorwaarden. De voorwaarde “meewerken aan hulpverlening”, waartegen de raadsman verweer heeft gevoerd, is naar het oordeel van de rechtbank niet in strijd met de wet en wordt vaker aan minderjarige verdachten opgelegd. Bovendien staat verdachte open voor hulpverlening. Ook die voorwaarde zal aan verdachte worden opgelegd. De rechtbank ziet tot slot geen aanleiding om, zoals gevorderd door de officier van justitie, een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan het voorarrest op te leggen en zal daarom het voorarrest aftrekken van de onvoorwaardelijke werkstraf.
Alles afwegende acht de rechtbank een voorwaardelijke jeugddetentie van 30 dagen met een proeftijd van twee jaren en de door de Raad geadviseerde bijzondere voorwaarden, alsmede een werkstraf van 80 uren met aftrek van het voorarrest passend en geboden.

Inbeslaggenomen goederen

De officier van justitie heeft gevorderd dat het inbeslaggenomen geldbedrag verbeurd wordt verklaard. De raadsman heeft geen expliciet standpunt naar voren gebracht ten aanzien van de inbeslaggenomen goederen.
De rechtbank acht het inbeslaggenomen voorwerp, te weten een geldbedrag van € 400,00 vatbaar voor verbeurdverklaring, omdat dit geldbedrag aan verdachte toebehoort en hij dit geld heeft verdiend door het handelen in cocaïne (het onder 1 bewezenverklaarde).

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 33, 33a, 47, 55, 56, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa en 77gg van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een jeugddetentie voor de duur van 30 dagen.

Bepaalt dat deze jeugddetentie
nietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op
twee jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
dat de veroordeelde zich in het kader van de maatregel van Toezicht en Begeleiding, gedurende een door de gecertificeerde instelling te bepalen periode en op door de gecertificeerde instelling te bepalen tijdstippen zal melden, zo frequent en zo lang die instelling dat gedurende de proeftijd noodzakelijk acht en zijn medewerking verleent aan de daaruit voortvloeiende afspraken;
dat de veroordeelde op geen enkele wijze - direct of indirect - contact heeft of zoekt met de medeverdachten:
1. medeverdachte 2] , geboren op [geboortedatum] 2001, en 2. [medeverdachte 1] , geboren op [geboortedatum] 2001,
zolang de jeugdreclassering en het Openbaar Ministerie dat nodig achten;
3. dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal onthouden van het gebruik van cannabis,harddrugs en alcohol en ten behoeve van de naleving van dit verbod meewerkt aan bloedonderzoek of urineonderzoek;
4. dat de veroordeelde gedurende de proeftijd onderwijs zal volgen of een alternatieve dagbestedingheeft;
5. dat de veroordeelde meewerkt aan (aanvullende) hulpverlening door een door de jeugdreclasseringaan te wijzen instelling, voor zover en zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft aan William Schrikker Stichting te Amsterdam, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen vaneen of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het jeugdreclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot enmet het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.

Een werkstraf voor de duur van 80 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie voor de duur van 40 dagen zal worden toegepast.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde werkstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling/voorlopige hechtenis.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen geldbedrag van € 400,00 (Omschrijving: 1610569).
Dit verkort vonnis is gewezen door mr. M. Brinksma, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. W.S. Sikkema en mr. L.S. Langius, rechters, bijgestaan door mr. L.F. Beitsma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 3 november 2023.