Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een jeugddetentie van 60 dagen waarvan 52 dagen voorwaardelijk met aftrek van het voorarrest, een proeftijd van twee jaren en de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden, alsmede tot een werkstraf voor de duur van 100 uren. De officier van justitie is tot slot van mening dat het jeugdstrafrecht dient te worden toegepast.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor oplegging van een geheel voorwaardelijke jeugddetentie van 60 dagen met daaraan gekoppeld de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden en een werkstraf met aftrek van het voorarrest. De raadsman is ook van mening dat het jeugdstrafrecht dient te worden toegepast.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het reclasseringsadvies van Verslavingszorg Noord-Nederland d.d. 24 juli 2023, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich gedurende drie maanden schuldig gemaakt aan het dealen van cocaïne. Door aldus te handelen heeft verdachte bijgedragen aan de instandhouding van het drugscircuit en de vele daarmee gepaard gaande vormen van criminaliteit, waardoor de samenleving schade werd berokkend. Daarbij heeft hij bijgedragen aan de instandhouding van het gebruik van verdovende middelen, terwijl algemeen bekend is dat harddrugs zoals cocaïne zeer schadelijk zijn voor de gezondheid.
De reclassering heeft het volgende – zakelijk weergegeven – geconcludeerd. Verdachte woont bij zijn ouders en beschikt sinds enkele weken over structurele en stabiele dagbesteding. Verdachte is dusdanig geschrokken van onderhavige tenlastelegging en zijn tijd op het politiebureau dat hij sindsdien abstinent is van middelen en zijn leven een positieve wending heeft gegeven. Verdachte toont spijt ten aanzien van het delictgedrag. Er is sprake van een schorsing met bijzondere voorwaarden waarbij verdachte zich binnen dit toezicht houdt aan de afspraken en zich begeleidbaar opstelt. Hij staat op de wachtlijst bij de Forensische Polikliniek van Verslavingszorg Noord Nederland (VNN) en een coachingstraject wordt opgestart. Het recidiverisico wordt ingeschat als laag-gemiddeld. De reclassering acht het wenselijk dat de huidige voorwaarden doorlopen. Op zowel het gebied van handelingsvaardigheden als het gebied van pedagogische mogelijkheden ziet de reclassering indicaties voor toepassing van het jeugdstrafrecht. De Raad voor de Kinderbescherming ondersteunt het advies om het jeugdstrafrecht toe te passen.
De verdachte was 21 jaar oud toen hij het bewezenverklaarde pleegde. Het Wetboek van Strafrecht geeft de rechter de mogelijkheid om rekening te houden met de jeugdige leeftijd van verdachten en het jeugdstrafrecht toe te passen (artikel 77c). De reclassering heeft daartoe ook gemotiveerd geadviseerd. De rechtbank kan dat advies volgen en beslist dan ook om het jeugdstrafrecht toe te passen.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de straf gekeken naar de geldende oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Alleen al voor het medeplegen van dealen in harddrugs is een forse straf passend. Hoewel de ernst van de feiten aanleiding zou kunnen zijn om een onvoorwaardelijke jeugddetentie aan verdachte op te leggen, zal de rechtbank daartoe niet overgaan. Verdachte is first offender, heeft openheid van zaken gegeven, heeft spijt betuigd en heeft in zijn schorsingsperiode een positieve ontwikkeling doorgemaakt. De rechtbank acht van belang dat die positieve lijn doorgezet wordt en dat deze niet doorbroken wordt door een nieuwe detentieperiode. Bovendien is de rechtbank van oordeel dat verdachte de consequenties van het plegen van strafbare feiten voldoende door zijn voorarrest heeft ondervonden en met oplegging van een onvoorwaardelijke werkstraf zal ondervinden. Wel zal de rechtbank om te voorkomen dat verdachte nieuwe strafbare feiten zal plegen en om de ernst van de feiten te benadrukken een voorwaardelijke jeugddetentie opleggen met de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. De rechtbank ziet tot slot geen aanleiding om, zoals gevorderd door de officier van justitie, een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan het voorarrest op te leggen en zal daarom het voorarrest aftrekken van de onvoorwaardelijke werkstraf.
Alles afwegende acht de rechtbank een voorwaardelijke jeugddetentie van 60 dagen met een proeftijd van twee jaren en de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden, alsmede een werkstraf van 100 uren met aftrek van het voorarrest passend en geboden.