ECLI:NL:RBNNE:2023:4484

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
2 november 2023
Publicatiedatum
2 november 2023
Zaaknummer
18.172784.22
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor doodslag en poging tot doodslag na schietpartij in Groningen

Op 2 november 2023 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een schietpartij op 9 juli 2022 in Groningen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 jaren voor doodslag, poging tot doodslag en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk met een vuurwapen heeft geschoten in de richting van meerdere personen, waarbij één persoon is overleden en anderen gewond zijn geraakt. De verdachte had een beroep gedaan op noodweer, maar dit werd verworpen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich bewust was van de aanmerkelijke kans dat hij anderen zou verwonden of doden door in een drukke straat te schieten. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers en hun nabestaanden. De vordering van de officier van justitie om een gevangenisstraf van 16 jaren op te leggen werd gedeeltelijk toegewezen, maar de rechtbank besloot tot een straf van 14 jaren, rekening houdend met de omstandigheden waaronder de schietpartij plaatsvond.

Uitspraak

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Groningen parketnummer 18/172784-22
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 2 november 2023 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboorte datum] te [geboorte plaats] , thans gedetineerd te [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 27 en 28 september 2023.
Verdachte is beide zittingsdagen verschenen. Op 27 september 2023 werd hij bijgestaan door mr. K. Karakaya en mr. M.J. van den Hoonaard, advocaten te Apeldoorn. Op 28 september 2023 werd hij bijgestaan door mr. K. Karakaya.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R. Janssens.
Tenlastelegging
Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 9 juli 2022, te Groningen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet, voornoemde [slachtoffer] met een vuurwapen een of meer kogel(s) in de borst en/of buik, in elk geval in het lichaam, geschoten, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
hij op of omstreeks 9 juli 2022, te Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomenmisdrijf om opzettelijk [betrokken persoon] , [betrokken persoon] , [betrokken persoon] , [betrokken persoon] en/of [betrokken persoon] en/of één of meer anderen, van het leven te beroven, (telkens) met dat opzet, op de openbare weg, de [adres] , op korte afstand meermalen, althans eenmaal, met een vuurwapen een of meer kogel(s) heeft geschoten in de richting van voornoemde [betrokken persoon] , [betrokken persoon] , [betrokken persoon] , [betrokken persoon] en/of [betrokken persoon] en/of één of meer anderen welke aanwezig was/waren op die weg, terwijl de uitvoering van die/dat voorgenomen misdrijven/misdrijf niet is voltooid
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 9 juli 2022, te Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [betrokken persoon] , [betrokken persoon] , [betrokken persoon] , [betrokken persoon] en/of [betrokken persoon] en/of één of meer anderen, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, (telkens) met dat opzet, op de openbare weg, de [adres] , op korte afstand meermalen, althans eenmaal, met een vuurwapen een of meer kogel(s) heeft geschoten in de richting van voornoemde [betrokken persoon] , [betrokken persoon] , [betrokken persoon] , [betrokken persoon] en/of [betrokken persoon] en/of één of meer anderen welke aanwezig was/waren op die weg, terwijl de uitvoering van die/dat voorgenomen misdrijven/misdrijf niet is voltooid.
3. hij op of omstreeks 9 juli 2022 te Groningen, een wapen van categorie III, onder 1, te weteneenpistool (merk ISSC, type M22 Gen2 SD kaliber 22 Long Rifle), zijnde een vuurwapen voorhanden heeft gehad.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder 1, 2 primair en 3 ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft in zijn pleitnota gemotiveerd betoogd dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde. De raadsman heeft ten aanzien van het onder 2 primair ten laste gelegde allereerst aangevoerd dat verdachte de vier schoten na het fatale schot niet gericht heeft afgevuurd en daarmee geen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het intreden van de dood van de in de tenlastelegging genoemde personen.
De raadsman heeft meer specifiek ten aanzien van [betrokken persoon] en [betrokken persoon] aangevoerd dat er geen aanmerkelijke kans bestond op de dood, nu zij beiden ten tijde van de schoten achter de zwarte bus stonden. Hierdoor heeft verdachte [betrokken persoon] en [betrokken persoon] niet kunnen zien, zodat verdachte geen opzet op de dood van hen heeft gehad. Daar komt bij dat het eerste schot niet op hen, maar op [slachtoffer] gericht was. Er zijn geen kogelinslagen aangetroffen in de zwarte bus, zodat ook niet kan worden vastgesteld dat verdachte in de richting van [betrokken persoon] en [betrokken persoon] heeft geschoten.
Ten aanzien van [betrokken persoon] en [betrokken persoon] heeft de raadsman aangevoerd dat het ontstane letsel te gering respectievelijk niet precies bekend is, zodat van een aanmerkelijke kans op de dood niet gesproken kan worden.
Ten aanzien van [betrokken persoon] heeft de raadsman aangevoerd dat [betrokken persoon] vanaf het tweede schot aan de zijkant stond, uiteindelijk tegen de geparkeerde bus aan. Er is onvoldoende bewijs voor het gericht schieten in de richting van [betrokken persoon] , hetgeen maakt dat er geen sprake is van een aanmerkelijke kans op de dood.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
1. De door verdachte ter zitting van 27 september 2023 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik heb op 9 juli 2022 in Groningen met een vuurwapen geschoten. Ik heb één keer gericht op [slachtoffer] geschoten.
2. Een deskundigenrapport “Forensisch pathologisch onderzoek naar aanleiding van een mogelijknietnatuurlijke aard van overlijden” (sectieverslag), afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, zaaknummer 2022.07.01.125, d.d. 15 juli 2022, opgemaakt door D.J. Rijken, forensisch arts en forensisch patholoog, opgenomen op pagina 62 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer NN2R022079-SAFFRAAN d.d. 18 september 2023:
Conclusie: [slachtoffer] is overleden aan de gevolgen van één inschot in de buik links met perforatie van grote bloedvaten (linker bekkenslagader en bekkenader).
De rechtbank acht op grond van bovenstaande bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan doodslag.
Ten aanzien van het onder 2 primair ten laste gelegde:
1. De door verdachte ter zitting van 27 september 2023 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik heb op 9 juli 2022 in de [adres] in Groningen met een vuurwapen geschoten. Ik wilde de groep mannen die in de tenlastelegging genoemd staan en die mij maar bleven belagen op afstand houden. Ik heb na het schot richting [slachtoffer] nog vier keer geschoten. Ik ben een ongeoefend schutter, ik heb nooit eerder met een vuurwapen geschoten. De mannen leken onder invloed van alcohol en/of drugs.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen (Plaatsbepaling) d.d. 26 juni 2023, los bijgevoegd bij voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Betrokken personen
[betrokken persoon] (betrokken persoon / SLO)
[betrokken persoon] (betrokken persoon) C. [betrokken persoon] (betrokken persoon)
[betrokken persoon] (betrokken persoon / SLO)
[betrokken persoon] (betrokken persoon)
[de rechtbank begrijpt: [betrokken persoon] ]
[slachtoffer] (betrokken persoon / SLO)
[verdachte]
[de rechtbank begrijpt: [verdachte] ](schutter)
[Hieronder volgt een foto waarop te zien is de positie van ieder van de personen A t/m G]
Frame 2
Afstand m
Totale gemiddelde afwijking cm
Standaarddeviatie cm
Persoon B - G
13,95
29
19,9
Persoon D - G
8,74
28
19,1
Persoon E - G
7,65
30
18,5
Frame 3
Afstand m
Totale gemiddelde afwijking cm
Standaarddeviatie cm
Persoon D - G
9,55
31
18,4
Persoon E – G
9,3
31
18,7
Frame 4
Afstand m
Totale gemiddelde afwijking cm
Standaarddeviatie cm
Persoon D - G
9,91
23
11
Frame 5
Afstand m
Totale gemiddelde afwijking cm
Standaarddeviatie cm
Persoon B - G
18,46
28
8,5
Persoon C - G
17,56
28
9,1
Persoon E - G
12,35
29
9,1
Persoon D - G
10,71
27
8,1

Figuur 16: Afstand van alle figuranten tot figurant G

3. Een forensische letselrapportage van de GGD Groningen, op 8 september 2022 opgemaaktenondertekend door Drs. Ing. T. van Mesdag, forensisch arts, opgenomen op pagina 112 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudend als zijn/haar geneeskundige verklaring:
Betreft: [betrokken persoon]
Schotwond in de rechter bovenarm. Inschotwond aan de borstzijde van de biceps spier.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 juli
2022,opgenomen op pagina 5 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten:
Wij, verbalisanten, reden op 9 juli 2022 de [adres] in. Er meldde zich een man met een schot in zijn arm [de rechtbank begrijpt: [betrokken persoon] ] en een man die schampschoten op zijn arm had [de rechtbank begrijpt: [betrokken persoon] ].
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 juli
2022,opgenomen op pagina 167 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relatering van verbalisant:
Camerabeelden bestand VID-20220710-WA000.mp4, bestand van 47 seconden.
De donkere man [de rechtbank begrijpt: verdachte] loopt huppelend zijwaarts weg en richt daarbij met zijn rechterhand met het wapen in de richting van de blanke mannen. Er is een tweede schot hoorbaar, kort gevolgd door een derde, een vierde en tot slot een vijfde schot. De man met de witte trui duikt hierna even in elkaar. Onder in beeld komt de blanke man met het roze shirt in beeld en te zien is dat hij naar zijn rechter bovenarm kijkt.
Bewijsoverweging ten aanzien van het onder 2 primair ten laste gelegde:
Naar het oordeel van de rechtbank is niet vast te stellen dat verdachte met zogenaamd vol opzet heeft gehandeld. De rechtbank dient daarom de vraag te beantwoorden of de verdachte het voorwaardelijk opzet heeft gehad om (één of meer van) de in de tenlastelegging genoemde mannen van het leven te beroven.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood – is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
De rechtbank overweegt dat verdachte als ongeoefend schutter met een vuurwapen in een smalle, aan weerszijden bebouwde straat
1(de [adres] te Groningen) in een tijdsbestek van enkele seconden vijf kogels heeft afgevuurd in de richting van de in de tenlastelegging genoemde mannen. Voor [betrokken persoon] , [betrokken persoon] , [betrokken persoon] en [betrokken persoon] geldt, dat zij zich op een afstand van verdachte hebben bevonden die varieerde tussen de 7,65 en 18,46 meter. Onder die omstandigheden bestond er naar het oordeel van de rechtbank zonder meer een naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk te achten kans dat elk van deze personen door een kogel dodelijk zou worden getroffen. [betrokken persoon] bevond zich vermoedelijk op iets grotere afstand van verdachte; de precieze afstand kon niet worden ingemeten. In zijn geval heeft de aanmerkelijke kans op letsel zich zelfs verwezenlijkt, nu hij door een kogel in zijn arm is getroffen. Hetzelfde geldt overigens voor de al genoemde [betrokken persoon] .
Ten aanzien van [betrokken persoon] , [betrokken persoon] en [betrokken persoon] heeft de raadsman aangevoerd dat zij zich na het afvuren van de eerste dan wel een deel van de kogels op een veilige plek hebben bevonden (namelijk achter een bus dan wel ‘aan de zijkant’). Nog los van de omstandigheid dat deze slachtoffers daarvóór al geraakt hadden kunnen worden door een kogel, is het naar het oordeel van de rechtbank niet relevant dat zij zich niet telkens in de exacte schootsbaan van de afgevuurde kogels hebben bevonden. Die laatste omstandigheid is namelijk min of meer toevallig en niet vooraf door verdachte te voorzien laat staan aan hem te danken geweest. De slachtoffers, die tot dan toe de indruk hadden gewekt niet van wijken te willen weten (verdachte spreekt van ‘belagen’), hadden voor hetzelfde geld hun veilige plek weer verlaten om hun gewonde vriend [slachtoffer] te hulp te schieten. Ook was het goed denkbaar geweest dat zij onder invloed van middelengebruik (waarvan volgens verdachte sprake was) of paniek irrationele en onveilige keuzes hadden gemaakt waardoor zij opnieuw in de schootsbaan waren beland. Het was - kortom - niet meer dan toeval dat genoemde slachtoffers zich tijdens het schieten (deels) op een relatief veilige plek hebben bevonden. Die omstandigheid doet dan ook niet af aan de eerder omschreven aanmerkelijke kans dat zij dodelijk zouden worden getroffen door één van de afgevuurde kogels.
Gelet op het voorgaande behoeft het geen betoog dat de omstandigheid dat [betrokken persoon] en [betrokken persoon] beiden niet in een vitaal lichaamsdeel zijn getroffen, niets afdoet aan de kans op dodelijk letsel.
Wat betreft het aanvaarden van de aanmerkelijke kans op dodelijk letsel geldt het volgende. Verdachte wist dat de groep van in de tenlastelegging genoemde personen zich in de straat voor hem bevond. Het kan daarom niet anders dan dat verdachte zich ten tijde van het schieten bewust is geweest van de aanmerkelijke kans dat hij één van de personen dodelijk zou kunnen treffen. Door toch in hun richting te schieten heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zij zouden worden geraakt door een of meer kogel(s) of delen van kogels en daardoor dodelijk kon worden verwond.
De rechtbank ziet geen aanwijzingen dat dit in dit geval anders zou zijn. Dat verdachte in de lucht zou hebben geschoten, zoals hij zelf beweert, is alleen al volstrekt onaannemelijk omdat na [slachtoffer] zowel [betrokken persoon] als [betrokken persoon] nog door (één van de) kogels zijn geraakt.
Het voorgaande betekent dat de rechtbank het onder 2 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend acht, in die zin dat verdachte opzettelijk heeft geprobeerd om [betrokken persoon] , [betrokken persoon] , [betrokken persoon] , [betrokken persoon] en [betrokken persoon] van het leven te beroven.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
De rechtbank acht het onder 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 27 september 2023;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal Onderzoek Wapen d.d. 12 oktober 2022,opgenomen op pagina 315 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisant.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het onder 1, 2 primair en 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. hij op 9 juli 2022 te Groningen opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet, voornoemde [slachtoffer] met een vuurwapen een kogel in de buik geschoten, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
2.
hij op 9 juli 2022 te Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [betrokken persoon] , [betrokken persoon] , [betrokken persoon] , [betrokken persoon] en [betrokken persoon] van het leven te beroven, met dat opzet, op de openbare weg, de [adres] , op korte afstand meermalen, met een vuurwapen kogels heeft geschoten in de richting van voornoemde [betrokken persoon] , [betrokken persoon] , [betrokken persoon] , [betrokken persoon] en [betrokken persoon] , terwijl de uitvoering van die voorgenomen misdrijven niet is voltooid.
3. hij op 9 juli 2022 te Groningen, een wapen van categorie III, onder 1, te weten een pistool (merk ISSC, type M22 Gen2 SD kaliber 22 Long Rifle), zijnde een vuurwapen voorhanden heeft gehad.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van elk van de ten laste gelegde feiten op het standpunt gesteld dat de verdachte een beroep op noodweer(exces) dan wel putatief noodweer toekomt, en dat hij daarom dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat er tegenover het [bedrijf] , in een tijdsbestek dat niet op de camerabeelden staat, al sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waarbij verdachte werd ingesloten, bedreigd en mishandeld. Het is aannemelijk dat verdachte op dat moment het vuurwapen van de grond heeft opgepakt toen iemand van de groep mannen het had laten vallen.
De aanval tegenover het [bedrijf] is niet opgehouden maar duurde voort en is in tijd en hevigheid toegenomen. Er was sprake van een getalsmatig overwicht van de groep op verdachte, waarbij de groep het op verdachte had gemunt, zij hem bedreigden met de dood en waarbij de agressiehandelingen toenamen. Uit de camerabeelden volgt dat de gehele aanval op verdachte zich afspeelt in een tijdbestek van 127 seconden waarbij er geen rustmomenten zijn, maar juist een acceleratie van geweld plaatsvond. Verdachte werd drie keer ingesloten, waarbij de aanval begon tegenover het [bedrijf] , verhevigde in de richting van de Toyota Aygo en zich via de groene container verplaatste naar de grote zwarte bus. Er dient daarbij rekening gehouden te worden met de gemoedstoestand van de groep mannen, nu zij onder invloed waren van (in ieder geval) alcohol. Verdachte vreesde voor zijn leven en voelde zich dus genoodzaakt om zich te verdedigen tegen de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door de groep.
Ten aanzien van het moment dat de schoten werden gelost heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte op dat moment opnieuw ingesloten en bekogeld dreigde te worden met een staaf.
Verdachte heeft bij zijn verdediging de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit niet overschreden.
De raadsman heeft ter terechtzitting van 28 september 2023 een tweetal voorwaardelijke verzoeken ingediend; hierop zal bij de bespreking van het noodweer(exces)verweer worden ingegaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is geweest van noodweer(exces), dan wel putatief noodweer.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank vindt - anders dan de raadsman - hetgeen zich in een tijdsbestek van enkele seconden vóór [bedrijf] heeft afgespeeld niet relevant voor het antwoord op de vraag of er ten tijde van het afvuren van de schoten sprake is geweest van (putatief) noodweer(exces). Door verdachte is immers niet betwist dat hij vanaf de [bedrijf] vrijelijk naar zijn auto heeft kunnen lopen. Voor zover er tegenover [bedrijf] al sprake is geweest van een aanranding van verdachtes lijf, eerbaarheid of goed door de groep van de latere slachtoffers, was deze aanranding in elk geval al ruimschoots voorbij op het moment dat verdachte bij zijn auto is komen te staan.
Hij heeft er op dat moment voor gekozen om zich niet te verwijderen - te voet of met de hem ter beschikking staande auto - maar om zichtbaar voor anderen, die daar kennelijk al voor vreesden
2, een vuurwapen te pakken
3. Op dat moment stond de groep van de latere slachtoffers nog een eind van verdachte verwijderd en was van een aanranding of van een ogenblikkelijk dreigend gevaar daarvoor geen sprake; het duurde toen nog minimaal een halve minuut voordat één van de personen uit de Friese groep ( [betrokken persoon] ) zó dicht bij verdachte was dat verdachte hem een duw tegen zijn arm kon geven.
Wel was er, zoals van de zijde van verdachte is betoogd, in een eerder stadium al sprake geweest van flinke animositeit tussen verdachte en de groep van de latere slachtoffers
4; volgens verdachte waren er vanuit de groep zelfs al vuurwapens aan hem getoond en was er al geweld tegen hem gepleegd
5. Gelet hierop kan het uit de auto te voorschijn halen van een vuurwapen en vooral het tonen daarvan niet anders worden gezien dan als het gooien van olie op een al flakkerend vuur. Dat geldt nog sterker voor het even later doorladen van het vuurwapen
6.
Dat het wapenbezit inderdaad deze uitwerking van ‘olie op het vuur’ heeft gehad mag overigens blijken uit het feit dat de groep van de latere slachtoffers daarna gestaag richting verdachte is gaan bewegen, onderwijl roepend: “Schieten dan, kankerlul!” en “Oprotten!”, onderwijl in totaal drie bierflesjes naar verdachte gooiend. Verdachte is daarbij op enige moment ook enkele seconden ingesloten geweest door een aantal mannen. Het is begrijpelijk dat verdachte deze handelingen heeft ervaren als ‘opjagen’. De beelden maken echter ook duidelijk dat verdachte niet van zins is geweest om zich te laten opjagen, en kennelijk liever de confrontatie bleef aangaan. Toen verdachte na genoemd moment van insluiting verder wist te lopen, richtte hij het vuurwapen kort richting de groep mannen en is hij even verderop weer blijven staan. Ook hieruit mag blijken dat verdachte gericht was en bleef op een confrontatie die heeft geculmineerd in het lossen van een vijftal schoten op het moment dat het verdachte kennelijk te heet onder de voeten was geworden. Dat was vlak nadat [slachtoffer] een langwerpig voorwerp van straat had opgepakt en bezig was de hand waarin hij dit voorwerp vasthield op te heffen.
De rechtbank overweegt dat een beroep op (putatief) noodweer(exces) niet kan worden aanvaard in geval de gedraging van degene die zich op deze exceptie beroept, noch op grond van diens bedoeling, noch op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van zijn gedraging kan worden aangemerkt als ‘verdediging’, maar - naar de kern bezien - als aanvallend moet worden gezien, bijvoorbeeld gericht op een confrontatie. Van een dergelijke situatie is naar het oordeel van de rechtbank, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, in dit geval sprake. Verdachte heeft zichzelf na aankondiging daarvan zichtbaar bewapend in een situatie waarin hij er rekening mee moest houden dat ook de wederpartij mogelijk voor geweld zou kiezen. Het beroep op (putatief) noodweer(exces), waarbij de verdediging centraal staat, kan dus ten aanzien van geen van de bewezen verklaarde feiten worden aanvaard.
De rechtbank acht het niet noodzakelijk om de beelden nader te laten onderzoeken door het NFI; hierop zou volgens de verdediging te zien zijn dat verdachte al een wapen in handen heeft voordat hij zijn autoportier opent. Hetzelfde geldt voor nader DNA- en dactyloscopisch onderzoek.
Nog daargelaten dat dit scenario van de verdediging door een vijftal getuigen wordt weerlegd
7, zou een eerder aangevangen bezit van een vuurwapen naar het oordeel van de rechtbank niet noodzakelijk afdoen aan hetgeen hiervoor is overwogen omtrent het confrontatie zoekende gedrag van verdachte. De (voorwaardelijke) verzoeken worden dus afgewezen.
Het bewezen verklaarde levert op:
1.
doodslag;2.
poging tot doodslag, meermalen gepleegd;
3.
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1, 2 primair en 3 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, voor het geval de rechtbank het noodweer(exces), dan wel putatief noodweer verweer verwerpt, bepleit dat in strafmatigende zin rekening gehouden dient te worden met het extreme geweld dat de groep mannen op verdachte heeft uitgeoefend. De raadsman vindt het onbegrijpelijk dat de officier van justitie met voornoemd geweld in zijn strafeis geen rekening heeft gehouden. De raadsman heeft verder bepleit dat rekening gehouden moet worden met het feit dat verdachte geen relevante documentatie heeft. Tot slot heeft de raadsman verzocht het bevel voorlopige hechtenis op te heffen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages van het Pieter Baan Centrum, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich op 9 juli 2022 in de [adres] in Groningen schuldig gemaakt aan doodslag, aan poging tot doodslag, vijfmaal gepleegd, en aan het voorhanden hebben van een vuurwapen. Die dag was een groep mannen vanuit Friesland naar Groningen gekomen ter gelegenheid van een vrijgezellenfeest. Op enig moment hebben zij een aanvaring gekregen met verdachte. In plaats van ervoor te kiezen om de confrontatie uit de weg te gaan heeft verdachte olie op het vuur gegooid door zichzelf te voorzien van een vuurwapen. Verdachte heeft uiteindelijk met het vuurwapen vijf keer geschoten in de richting van de groep mannen. Eén persoon is daarbij door het eerste schot in zijn buik geraakt en is als gevolg van die schotwond komen te overlijden. Wat een feestelijke dag had moeten zijn, is aldus geëindigd in een tragedie.
Doodslag behoort tot de meest ernstige strafbare feiten die ons Wetboek van Strafrecht kent. Het meest wezenlijke recht van een mens, namelijk het recht te mogen leven, heeft de verdachte op een grove en onomkeerbare manier geschonden. De nabestaanden van het slachtoffer lijden ernstig onder
het verlies van hun dierbare. Dit is ook gebleken uit de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaringen. Met zijn handelen heeft de verdachte de nabestaanden dus groot leed toegebracht.
Na het dodelijke schot heeft verdachte nog vier keer geschoten. Twee slachtoffers zijn in hun arm geraakt. Bij één van de slachtoffers kon de kogel pas weken later worden verwijderd. Deze slachtoffers kampen nog dagelijks met de fysieke en psychische gevolgen van het handelen van verdachte. De situatie moet voor hen, net als voor de drie mannen die niet geraakt zijn, beangstigend zijn geweest. Het mag een groot geluk heten dat er niet nog meer slachtoffers zijn gevallen.
De schietpartij heeft plaatsgevonden in het centrum van Groningen, op een tijdstip waarop er veel mensen op straat en in de omliggende woningen aanwezig waren. Een ervaring als deze zal het gevoel van veiligheid voor deze omstanders wezenlijk hebben aangetast. Het behoeft bovendien geen toelichting dat dit schietincident in het algemeen gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij teweeg zal hebben gebracht en versterkt. Het voorgaande geldt nog sterker nu het filmpje waarop het schietincident te zien is al op de dag van het incident op het internet circuleerde. Heel veel mensen hebben dit filmpje kunnen bekijken.
De rechtbank rekent de verdachte zijn handelen zeer aan. Een gevangenisstraf van lange duur is naar het oordeel van de rechtbank zonder meer gerechtvaardigd.
De rechtbank heeft ook de persoonlijke omstandigheden van verdachte in aanmerking genomen. Blijkens het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie is verdachte eerder veroordeeld, onder meer voor bedreiging met een vuurwapen. Daar komt bij dat verdachte ten tijde van de bewezen verklaarde feiten in een proeftijd liep; dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden om opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank heeft verder gelet op de rapportage van het Pieter Baan Centrum van 20 juni 2023. Verdachte heeft deelname aan het onderzoek geweigerd. Het beperkte onderzoek biedt geen onderbouwing voor de aanwezigheid van een ziekelijke stoornis of een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. De deskundigen hebben zich onthouden van een uitspraak over de toerekenbaarheid ten tijde van de tenlastegelegde feiten. De rechtbank concludeert daarom dat het bewezen verklaarde verdachte volledig toegerekend kan worden.
De rechtbank is van oordeel dat bij feiten en omstandigheden als deze een gevangenisstraf van 16 jaren, zoals geëist door de officier van justitie, in beginsel passend is. Bij het bepalen van de straf houdt de rechtbank evenwel – anders dan de officier van justitie – ook rekening met de bejegening en de gedragingen van de groep mannen uit Friesland op de betreffende dag jegens verdachte. Deze gedragingen bestonden onder meer uit het opjagen (‘Oprotten!’) en opjutten (‘Schieten dan, kankerlul!’) van verdachte vanaf het moment dat kenbaar was dat die zich van een vuurwapen wilde gaan voorzien en dit ook daadwerkelijk deed; daarbij hebben de mannen uit Friesland ook bierflesjes naar hem toe gegooid. De groep liet zich daarbij beledigend uit, welke belediging verdachte kennelijk als racistisch heeft ervaren. De rechtbank laat de kwalificatie ‘drijfjacht’ of ‘negerjacht’ in dit verband overigens voor rekening van de verdediging, nu het laakbare gedrag van de latere slachtoffers blijkens het voorgaande vooral ingegeven lijkt door het vuurwapenbezit van verdachte. Het behoeft geen toelichting dat het – zeker achteraf terugkijkend – buitengewoon onverstandig was en escalerend heeft gewerkt dat de slachtoffers verdachte vanuit hun groep hebben toegeschreeuwd, opgejaagd en opgejut, in plaats van er voor te kiezen om zich bijvoorbeeld binnen te verschansen en het alarmnummer te bellen.
Al het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat een gevangenisstraf van 14 jaren passend en geboden is.
Het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis wijst de rechtbank af, gezien de duur van de gevangenisstraf die aan verdachte wordt opgelegd.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

Benadeelde partij

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
[Naam] , vader van [slachtoffer] , tot een bedrag van € 17.500,- ter vergoeding van immateriële schade (affectieschade), vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
[Naam] , moeder van [slachtoffer] , tot een bedrag van € 500,- ter vergoeding van materiële schade en € 17.500,- ter vergoeding van immateriële schade (affectieschade), vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
[Naam] , samenwonende partner van [slachtoffer] , tot een bedrag van € 2.103,03 ter vergoeding van materiële schade en € 35.000,- ter vergoeding van immateriële schade (bestaande uit € 20.000,affectieschade en €15.000,- shockschade), vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
[Naam] , zoon van [slachtoffer] , tot een bedrag van € 452,96 ter vergoeding van materiële schade en € 17.500,- ter vergoeding van immateriële schade (affectieschade), vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
[Naam] , stiefzoon van [slachtoffer] , tot een bedrag van € 17.500,- ter vergoeding van immateriële schade (affectieschade), vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
[Naam] , broer van [slachtoffer] tot een bedrag van € 10.000,- ter vergoeding van immateriële schade (shockschade), vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
[betrokken persoon] , tot een bedrag van € 1.468,60 ter vergoeding van materiële schade en € 10.000,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan. Tevens vordert hij tot een bedrag van € 31,86 aan proceskosten;
[betrokken persoon] , tot een bedrag van € 10.000,- ter vergoeding van immateriële schade,vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vorderingen van de benadeelde partijen geheel kunnen worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat alle vorderingen niet ontvankelijk verklaard dienen te worden, nu verdachte een geslaagd beroep noodweer(exces) dan wel putatief noodweer toekomt. Subsidiair heeft de raadsman bepleit om de gevorderde bedragen te matigen nu er sprake is van een forse mate van eigen schuld aan de zijde van [betrokken persoon] , [betrokken persoon] en [slachtoffer] . De eigen schuld van [slachtoffer] heeft daarbij een doorwerking in de gevorderde bedragen van zijn nabestaanden.
Meer subsidiair heeft de raadsman ten aanzien van de vordering van [Naam] bepleit dat de schadepost "kosten lijkbezorging (gedenksieraad)" afgewezen dient te worden.
Ten aanzien van de vordering van [Naam] heeft de raadsman bepleit dat de schadepost "schockschade" niet voor toewijzing vatbaar is nu er niet is voldaan aan de daarvoor in de jurisprudentie geldende vereisten. Er is geen sprake van een directe confrontatie maar van een latere confrontatie via een internetfilmpje, waarbij de confrontatie niet onverhoeds was. Niet is gebleken dat de benadeelde partij door middel van het internetfilmpje voor het eerst op de hoogte raakte van de ernst van de situatie van haar partner.
Ten aanzien van de vordering van [Naam] heeft de raadsman bepleit dat deze niet ontvankelijk verklaard dient te worden. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de hardheidsclausule ex artikel 6:108 lid 4 sub g van het Burgerlijk Wetboek (BW) niet van toepassing is, nu de onderbouwing voor het bestaan van een nauwe affectieve relatie te summier is.
Ten aanzien van de vordering van [Naam] heeft de raadsman primair bepleit dat deze niet ontvankelijk verklaard dient te worden nu uit de onderbouwing niet volgt wanneer de benadeelde partij kennis nam van het filmpje, terwijl dat wel een van de gezichtspunten is in de geldende jurisprudentie. Voorts is niet gebleken in welke mate de benadeelde partij onverhoeds kennis nam van de beelden en bovendien is van een causale relatie tussen de verergering van de psychische klachten en het zien van de beelden niet gebleken. Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat de vordering niet ontvankelijk verklaard dient te worden, nu er sprake is van pre-existente klachten en niet gebleken is in welke mate de verslechtering van de toestand van de benadeelde partij is toe te rekenen aan het incident.
Ten aanzien van de vordering van [betrokken persoon] heeft de raadsman aangevoerd dat deze niet voor toewijzing vatbaar is nu er geen onderbouwing is aangeleverd bij het gestelde psychische leed en niet is toegelicht waar het immateriële leed uit bestaat.
Ten aanzien van de vordering van [betrokken persoon] heeft de raadsman aangevoerd dat de schadepost "mantelzorg door moeder" niet ontvankelijk verklaard dient te worden nu deze onvoldoende is onderbouwd. In dat kader is van belang dat er geen enkele onderbouwing is gegeven
voor de hypothetische situatie zonder ongeval en de feitelijke situatie. Voorts ontbreekt de onderbouwing waar het verdriet en de pijnklachten uit zouden ontstaan. Daar komt bij dat van causaal verband niet is gebleken. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade heeft de raadsman aangevoerd dat de onderbouwing waar het psychisch letsel uit bestaat ontbreekt.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van [Naam]
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 9 juli 2022.
Ten aanzien van [Naam]
Ten aanzien van de schadepost "kosten lijkbezorging (gedenksieraad)" is de rechtbank van oordeel dat de gevorderde kosten niet vallen onder de kosten van lijkbezorging in de zin van artikel 6:108 lid 2 BW. De rechtbank zal deze schadepost derhalve afwijzen.
Ten aanzien van de gevorderde affectieschade oordeelt de rechtbank als volgt. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezen verklaarde. Deze schadepost, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 9 juli 2022.
Ten aanzien van [Naam]
Ten aanzien van de gevorderde schockschade oordeelt de rechtbank als volgt. Wat betreft de criteria voor de toekenning van immateriële schade in de vorm van schockschade sluit de rechtbank aan bij de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad. Vergoeding van schockschade kan plaatsvinden als bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht door (i) het waarnemen van het tenlastegelegde, of (ii) door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Uit die emotionele schok dient vervolgens geestelijk letsel te zijn voortgevloeid. Dat zal zich met name kunnen voordoen als de benadeelde partij en het slachtoffer een nauwe affectieve relatie hadden en het slachtoffer bij het tenlastegelegde is gedood of verwond. Voor vergoeding van deze schade is dan wel vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld. Dat zal in het algemeen slechts het geval zal zijn als sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. De hoogte van de geleden schockschade dient te worden vastgesteld naar billijkheid met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, waaronder de ernst van het aan de verdachte te maken verwijt, de aard van het letsel, de ernst van het letsel (waaronder de duur en de intensiteit), de verwachting ten aanzien van het herstel en de leeftijd van de benadeelde partij. Voorts dient de rechter bij de begroting, indien mogelijk, te letten op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend (vgl. HR 28 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:958 (https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument? id=ECLI:NL:HR:2022:958&showbutton=true)).
De benadeelde partij [Naam] is kort na het schietincident geconfronteerd met de videobeelden waarop te zien is dat haar partner wordt neergeschoten. Die beelden gingen al op de dag van het incident het internet over. Verder is zij de dag na het incident bij haar partner in het ziekenhuis geweest, voordat deze de volgende dag overleed. Dat deze confrontatie niet onverhoeds heeft plaatsgevonden, in die zin dat zij wist dat zij op de beelden zou zien dat haar partner door een kogel werd neergeschoten en zij die confrontatie uit de weg had kunnen gaan, doet niks af aan het feit dat zij is geconfronteerd met de ernstige gevolgen van het feit. De rechtbank stelt vast dat bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok is teweeggebracht door het zien van deze beelden. Dat heeft geleid tot geestelijk letsel in de vorm van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld, zoals beschreven in de medische informatie die is opgenomen in de onderbouwing van de vordering. Gelet op het voorgaande kan de benadeelde partij aanspraak maken op vergoeding van immateriële schade. De rechtbank zal de gevorderde schockschade derhalve toewijzen.
Ten aanzien van de gevorderde affectieschade en de schadepost "kosten lijkbezorging (diverse uitvaartkosten)" oordeelt de rechtbank als volgt. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezen verklaarde. Deze schadeposten, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zullen daarom ook worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 9 juli 2022.
Ten aanzien van [Naam]
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 9 juli 2022.
Ten aanzien van [Naam]
De rechtbank is van oordeel dat, na betwisting door de verdediging, voldoende gemotiveerd is onderbouwd dat [Naam] ten tijde van het schietincident in een zodanige nauwe persoonlijke relatie tot de overleden [slachtoffer] stond, dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat hij als naaste als bedoeld in artikel 6:108 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek kan worden aangemerkt. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte na betwisting voldoende is onderbouwd, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 9 juli 2022.
Ten aanzien van [Naam]
De rechtbank neemt bij de beoordeling van de vordering van de benadeelde partij [Naam] de jurisprudentie in aanmerking zoals uiteengezet onder de beoordeling van de vordering van de benadeelde partij [Naam] .
De benadeelde partij is kort na het schietincident geconfronteerd met de videobeelden waarop te zien is dat zijn jongere broer wordt neergeschoten. Die beelden gingen al op de dag van het incident het internet over. Verder is hij de dag na het incident bij zijn jongere broer in het ziekenhuis geweest, voordat deze de volgende dag overleed. Dat deze confrontatie niet onverhoeds heeft plaatsgevonden, in die zin dat hij wist dat hij op de beelden zou zien dat zijn jongere broer door een kogel werd neergeschoten en hij die confrontatie uit de weg had kunnen gaan, doet niks af aan het feit dat hij is geconfronteerd met de ernstige gevolgen van het feit. De rechtbank stelt vast dat bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok is teweeggebracht door het zien van deze beelden. Dat heeft geleid tot geestelijk letsel in de vorm van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld, zoals beschreven in de medische informatie die is opgenomen in de onderbouwing van de vordering. Uit de in de onderbouwing opgenomen verklaring van de psychiater van de benadeelde partij volgt dat de confrontaties (met de beelden en het ziekenhuisbezoek) voor een toename zorgden van de depressieve toestand waarin de benadeelde partij zich vond. Gelet op het voorgaande kan de benadeelde partij aanspraak maken op vergoeding van immateriële schade. Hetgeen de raadsman in het kader van de predispositie/pre-existentie heeft aangevoerd doet aan het voorgaande niks af. De rechtbank zal de gevorderde schockschade derhalve toewijzen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 9 juli 2022.
Ten aanzien van [betrokken persoon] en [betrokken persoon]
De rechtbank is ten aanzien van de vorderingen van [betrokken persoon] en [betrokken persoon] van oordeel dat zij beiden bij de totstandkoming van het delict een rol hebben gespeeld, dan wel daartoe voor een getalsmatige versterking hebben gezorgd. De rechtbank houdt bij de beoordeling van de vorderingen hiermee rekening, in die zin dat de rechtbank waar een schadepost wordt toegewezen, de vergoedingsplicht van verdachte op 75% bepaalt.
-
Ten aanzien van [betrokken persoon]
Ten aanzien van de schadepost "mantelzorg door moeder" is de rechtbank van oordeel dat deze, na betwisting voldoende is onderbouwd. Deze schadepost zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 9 juli 2022. Ten aanzien van de schadeposten "reiskosten" en "medische kosten" is naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 2 bewezen verklaarde. Deze schadeposten, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zullen daarom ook worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 9 juli 2022.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade is de rechtbank van oordeel dat het gevorderde bedrag à € 10.000,- passend is bij het letsel dat is ontstaan, te weten een schotwond in de arm waarbij de kogel pas na enkele weken verwijderd kon worden. Deze schadepost, waarvan de hoogte onvoldoende door verdachte is betwist, zal daarom ook worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 9 juli 2022.
Het voorgaande betekent dat de vordering van [betrokken persoon] wordt toegewezen tot het bedrag van € 11.468,60 x 75% = € 8.601,45.
De rechtbank zal het overige deel afwijzen.
-
Ten aanzien van [betrokken persoon]
Het is de rechtbank duidelijk dat de benadeelde partij door het misdrijf pijn en letsel heeft ondervonden, dat hij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 2 bewezen verklaarde. De rechtbank acht het gevorderde bedrag echter niet in redelijke verhouding staan tot het letsel, te weten een schampschot in de arm. De rechtbank ziet voldoende grond om de schade op een bedrag van € 7.000,- vast te stellen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 9 juli 2022. De rechtbank zal het overige deel van de vordering niet ontvankelijk verklaren.
Het voorgaande betekent dat de vordering van [betrokken persoon] wordt toegewezen tot het bedrag van € 7.000,- x 75% = € 5.250,-. De rechtbank zal het overige deel afwijzen.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank steeds de schadevergoedingsmaatregel opleggen ter hoogte van de toegewezen bedragen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
Proceskosten
Op de proceskosten zal de rechtbank beslissen op de wijze als in het dictum van dit vonnis is vermeld.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.
Uitspraak
De rechtbank
Verklaart het onder 1, 2 primair en 3 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 14 jaren.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Ten aanzien van feit 1:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte om aan
[Naam]te betalen:
  • het bedrag van € 17.500,- (zegge: zeventienduizend vijfhonderd euro);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 juli 2022 tot de dag van algehele voldoening; - de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [Naam] aan de Staat te betalen een bedrag van € 17.500,- (zegge: zeventienduizend vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 juli 2022 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 122 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan
[Naam]te betalen:
  • het bedrag van € 17.500,- (zegge: zeventienduizend vijfhonderd euro);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 juli 2022 tot de dag van algehele voldoening; - de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Wijst de vordering van voor het overige af.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [Naam] aan de Staat te betalen een bedrag van € 17.500,- (zegge: zeventienduizend vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 juli 2022 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 122 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte om aan
[Naam]te betalen:
  • het bedrag van € 37.103,03 (zegge: zevenendertigduizend honderddrie euro en drie eurocent);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 juli 2022 tot de dag van algehele voldoening; - de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [Naam] aan de Staat te betalen een bedrag van € 37.103,03 (zegge: zevenendertigduizend honderddrie euro en drie eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 juli 2022 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 2.103,03 aan materiële schade en € 35.000,- immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 220 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte om aan
[Naam]te betalen:
  • het bedrag van € 17.952,96 (zegge: zeventienduizend negenhonderdtweeënvijftig euro enzesennegentig eurocent);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 juli 2022 tot de dag van algehele voldoening; - de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [Naam] aan de Staat te betalen een bedrag van € 17.952,96 (zegge: zeventienduizend negenhonderdtweeënvijftig euro en zesennegentig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 juli 2022 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 452,96 aan materiële schade en € 17.500,- immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 124 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte om aan
[Naam]te betalen:
  • het bedrag van € 17.500,- (zegge: zeventienduizend vijfhonderd euro);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 juli 2022 tot de dag van algehele voldoening; - de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [Naam] aan de Staat te betalen een bedrag van € 17.500,- (zegge: zeventienduizend vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 juli 2022 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 122 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte om aan
[Naam]te betalen:
  • het bedrag van € 10.000,- (zegge: tienduizend euro);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 juli 2022 tot de dag van algehele voldoening; - de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [Naam] aan de Staat te betalen een bedrag van € 10.000,- (zegge: tienduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 juli 2022 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 85 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Ten aanzien van feit 2:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan
[betrokken persoon]te betalen:
  • het bedrag van € 8.601,45 (zegge: achtduizend zeshonderd en een euro en vijfenveertig eurocent);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 juli 2022 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot € 31,86.
Wijst de vordering van voor het overige af
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [betrokken persoon] aan de Staat te betalen een bedrag van € 8.601,45 (zegge: achtduizend zeshonderd en een euro en vijfenveertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 juli 2022 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 1.101,45 aan materiële schade en € 7.500,- aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 78 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan
[betrokken persoon]te betalen:
  • het bedrag van € 5.250,- (zegge: vijfduizend en tweehonderdvijftig euro);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 juli 2022 tot de dag van algehele voldoening; - de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Wijst de vordering van voor het overige af.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [betrokken persoon] aan de Staat te betalen een bedrag van € 5.250,- (zegge: vijfduizend en tweehonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 juli 2022 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 61 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
De rechtbank wijst het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.V. Nolta, voorzitter, mr. M.S. van der Kuijl, en mr. O.J. Bosker, rechters, bijgestaan door mr. S. Fokkert, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 2 november 2023.
Bron: Google maps / Google streetview
Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers wordt daarmee bedoeld de pagina’s van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer NN2R022079-SAFFRAAN d.d. 18 september
2023, waarvan de inhoud is opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en geheel is doorgenummerd. D. Willemsa roept blijkens de camerabeelden: “Schiet! Schiet dan! Schieten dan!” en getuige [betrokken persoon] (p. 103 e.v.) verklaart dat Davy [betrokken persoon] hem vertelde dat iemand een pistool ging halen.
3. Vgl. de verklaringen van Liemburg (p. 113 e.v.), Azdahic (p. 122 e.v.), [betrokken persoon] (98 e.v.), [betrokken persoon] (p. 149 e.v.) en [betrokken persoon] (p. 143).
4. Verdachte in zijn eerste politieverklaring (p. 282): “Ze vroegen mij of ik vinger of blok had en of mijn dingen goed waren. (…) Hun willen concurrentie maken, ze wilden laten zien dat hun grote jongens waren. (…) Hun waren uit op ruzie. (…) Een gast liet mij zijn wapen zien. (…) Toen kwam er een andere, een oude man, met een kleintje, een vuurwapen.”
5. Verdachte verklaart in zijn aangifte (p. 351 e.v.) dat hij tikken in het gezicht heeft gekregen, dat er een fles naar hem is gegooid en dat hij een schop heeft gehad.
6. Verklaring verdachte ter terechtzitting van 27 september 2023.
7. Vgl. nogmaals de verklaringen van Liemburg (p. 113 e.v.), Azdahic (p. 122 e.v.), [betrokken persoon] (98 e.v.), [betrokken persoon] (p. 149 e.v.) en [betrokken persoon] (p. 143).