ECLI:NL:RBNNE:2023:4476

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
31 oktober 2023
Publicatiedatum
2 november 2023
Zaaknummer
18.311818.22
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van poging tot afpersing met DNA-bewijs

Op 31 oktober 2023 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Leeuwarden uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 35-jarige man, die werd beschuldigd van het medeplegen van een poging tot afpersing. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld op basis van overtuigend DNA-bewijs dat op verschillende voorwerpen, waaronder een trui en handschoenen, was aangetroffen. De verdachte ontkende zijn betrokkenheid en stelde een alternatief scenario voor, maar de rechtbank achtte deze verklaringen niet geloofwaardig. De feiten vonden plaats op 10 mei 2020, toen de verdachte en mededaders het slachtoffer in zijn fietsenhok opwachtten en hem onder bedreiging met geweld dwongen geld af te geven. De rechtbank concludeerde dat de verdachte en zijn mededaders het slachtoffer ernstig hebben bedreigd, wat leidde tot blijvend letsel. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 18 maanden op, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan het slachtoffer, die zich als benadeelde partij had gevoegd in het proces.

Uitspraak

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Leeuwarden parketnummer 18-311818-22
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 31 oktober 2023 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboorte datum] te [geboorte plaats] , wonende aan de [adres] te Leeuwarden. Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 17 oktober 2023.
Verdachte is niet verschenen; wel is verschenen mr. M. Landsman, advocaat te Utrecht, die verklaard heeft uitdrukkelijk tot de verdediging te zijn gemachtigd.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L. Lübbers.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 10 mei 2020, te Leeuwarden, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld, een persoon, genaamd [slachtoffer] , te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [slachtoffer] en/of een derde toebehoorde(n), met voormeld oogmerk die [slachtoffer] heeft/hebben opgewacht en/of een fietsenhok heeft/hebben ingetrokken en/of bij die [slachtoffer] een hand voor de mond heeft/hebben gedaan en/of (daarbij) een mes heeft/hebben getoond en/of die [slachtoffer] heeft/hebben geslagen en/of die [slachtoffer] de woorden heeft/hebben toegevoegd : "Ik/We wil(len) geld je moet rustig blijven" en/of "Je weet wel waarom we komen en dat is geld", althans woorden van gelijke aard of strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd van het ten laste gelegde, gelet op de aangifte, het aantreffen op de plaats delict van een trui en rugtas, het aantreffen een dag later van een paar witte handschoenen nabij de plaats delict en de resultaten van het NFI waaruit kort gezegd blijkt dat op alle voornoemde goederen DNA van verdachte is aangetroffen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. De verklaring van verdachte omtrent de wegneming van zijn trui en rugtas is geloofwaardig en kan niet terzijde worden geschoven. Ten aanzien van de witte handschoenen is er DNA-materiaal van minimaal drie personen (mengprofielen) aangetroffen, en omdat het gaat om verplaatsbare objecten volgt uit de jurisprudentie dat dit onvoldoende is voor een bewezenverklaring.
Oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte (met bijlagen) d.d. 11 mei2020 opgenomen op pagina 36 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer BVH2020121842 d.d. 15 november 2022, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
Op 10 mei 2020 kwam ik thuis aan [adres] te Leeuwarden. Ik voelde dat ik het hok in werd getrokken. Ik voelde dat er iemand zijn hand voor mijn mond hield en voor mij stond een persoon die zei tegen mij dat hij geld wilde en dat ik rustig moest blijven. Daarnaast hoorde ik hem zeggen dat ik wel zou weten waarom hij kwam en dat was voor geld. Ik zag dat er ook nog een derde persoon bij was en die had een groot mes in zijn handen. Ik zag dat hij het mes omhoog boven zijn hoofd hield met de punt richting mij. Ik voelde dat ik werd geslagen en van verschillende personen klappen kreeg. Er is uiteindelijk niets buit gemaakt.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt kennisgeving van inbeslagneming, opgenomen oppagina6 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudende:
Plaats: [adres] Leeuwarden.
Volgnummer 1:
Betreft: stuk van shirt.
SIN: AANS0673NL.
Volgnummer 2:
Betreft: rugzak.
SIN: AANS0674NL.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van forensisch onderzoek plaatsdelict,opgenomen op pagina 68 e.v.
Op vrijdag 3 juli 2020 wordt het stuk trui met SIN AANS0673NL bemonsterd. Deze sporen worden veiliggesteld en voorzien van SIN AANO2397NL en AAN02398NL.
4. Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het MinisterievanJustitie en Veiligheid , zaaknummer 2020.07.3l.047, d.d. 4 september 2020 opgemaakt door BSc Y. Hoiting, op de door zijn of haar afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, voor zover inhoudend als zijn of haar verklaring opgenomen op pagina 90 e.v.:
AAN02397NL #01 (stof thv hals)
Het afgeleide DNA-hoofdprofiel AAN02397NL#01 is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer de relatief grote hoeveelheid DNA afkomstig is van [verdachte] , dan wanneer de relatief grote hoeveelheid DNA afkomstig is van een willekeurige niet-verwante persoon.
AAN02398NL #01 (stof thv pols/hand)
Het afgeleide DNA-mengproflel AAN02398NL is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer de bemonstering DNA bevat van [verdachte] en een willekeurige onbekende persoon, dan wanneer de bemonstering DNA bevat van twee willekeurige onbekende personen.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt kennisgeving van inbeslagneming, opgenomen oppagina8 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudende:
Plaats: [adres] Leeuwarden.
Volgnummer 1
Object: trui.
Volgnummer 3:
Object: handschoenen.
6. Een naar wettelijk voorschrift aanvraag extern forensisch onderzoek met registratienummerPL01002020121842-29 daterend van 23 augustus 2021, opgenomen op pagina 95A e.v. voor zover inhoudende:
Op 11 mei 2020 is melding gedaan van het aantreffen van kleding in een huisvuilcontainer.
Het betreft een trui, bivakmuts en twee witte handschoenen die zijn aangetroffen. Mogelijk zijn de trui en handschoenen na het delict in de container gedumpt.
Het voorpand van de trui, afkomstig van de plaats delict en de capuchons trui afkomstig uit de container, zijn beide van het merk “Osaga”. Gezien de afmetingen, vormen en manier van scheuren, hebben deze één geheel gevormd.
SIN: AAOT9269NL
Plaats veiligstellen: binnenzijde rechter handschoen.
SIN: AAOT9270NL
Plaats veiligstellen: binnenzijde linker handschoen.
SIN: AAOT9271NL
Relatie met SIN: AANS0674NL
Plaats veiligstellen: kunststofdeel beide schouderbanden.
SIN AAOT9272NL
Relatie met SIN: AANS0674NL
Plaats veiligstellen: kunststofdeel lus bovenzijde.
7. Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, zaaknummer 2020.07.31.047 d.d. 4 oktober 2021 opgemaakt door BSc. Y. Hoiting, op de door zijn/haar afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, voor zover inhoudend als zijn/haar verklaring:
AAOT9269NL#O1 (binnenzijde rechter handschoen)
DNA-mengprofiel AAOT9269NL#01 is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer de bemonstering DNA bevat van [verdachte] en twee willekeurige onbekende personen, dan wanneer de bemonstering DNA bevat van drie willekeurige onbekende personen.
AAOT9270NL#01 (binnenzijde linker handschoen)
DNA-mengprofiel AAOT9270NL#01 is circa 480 miljoen keer waarschijnlijker wanneer de bemonstering DNA bevat van [verdachte] en twee willekeurige onbekende personen, dan wanneer de bemonstering DNA bevat van drie willekeurige onbekende personen.
AAOT9271NL#01 (bovenste 10 cm beide schouderbanden)
Het afgeleide DNA-hoofdprofiel AAOT9271NL#01 is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer de relatief grote hoeveelheid DNA afkomstig is van [verdachte] , dan wanneer de relatief grote hoeveelheid DNA afkomstig is van een willekeurige (niet aan [verdachte] verwante) persoon.
AAOT9272NL#01 (kunststof deel lus bovenzijde)
DNA-profiel AAOT9272NL#01 is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer het
DNA afkomstig is van [verdachte] , dan wanneer het DNA afkomstig is van een willekeurige (niet aan [verdachte] verwante) persoon.
Bewijsoverweging
Aangever heeft verklaard dat hij in de worsteling met één van de drie personen een trui kapot heeft getrokken en dat één van de daders witte handschoenen droeg. Het door aangever kapot getrokken deel van de trui is op de plaats delict achtergebleven, evenals een rugzak die niet van aangever is. Een dag later zijn in een vuilcontainer, op een locatie circa 200 meter van de plaats delict witte handschoenen en een trui aangetroffen. Uit onderzoek is gebleken dat het op de plaats delict achtergebleven deel van een trui precies past bij de in de vuilcontainer aangetroffen trui, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat deze trui is gedragen door één van de daders.
Op alle voornoemde goederen is bovendien DNA van verdachte aangetroffen. Op de handschoenen wordt daarnaast DNA van aangever aangetroffen. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat de trui, rugzak en witte handschoenen zijn gebruikt of gedragen door één of meer van de daders van het feit.
De verdachte heeft zijn betrokkenheid ontkend en een alternatief scenario voor de aanwezigheid van zijn DNA op de trui en rugzak gegeven. De rechtbank acht deze verklaringen, waar hij op een zeer laat moment per brief mee komt, niet geloofwaardig. Daar komt bij dat verdachte geen verklaring heeft gegeven voor de aanwezigheid van zijn DNA op de witte handschoenen.
Het door de verdediging aangedragen alternatieve scenario is daarom onaannemelijk en niet geloofwaardig. Het feit dat er sprake is van verplaatsbare objecten maakt het oordeel van de rechtbank niet anders, gelet op het aantreffen van de rugzak en het afgescheurde deel van de trui direct na het gebeurde en de aanwezigheid van DNA van aangever op een deel van de aangetroffen voorwerpen in de vuilcontainer.
Gelet op voornoemde bewijsmiddelen en overwegingen acht de rechtbank het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 10 mei 2020, te Leeuwarden, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door geweld en bedreiging met geweld, een persoon, genaamd [slachtoffer] , te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag aan [slachtoffer] toebehorende, met voormeld oogmerk die [slachtoffer] te hebben opgewacht, een fietsenhok te hebben ingetrokken, bij die [slachtoffer] een hand voor de mond hebben gedaan, daarbij een mes te hebben getoond, die [slachtoffer] te hebben geslagen, die [slachtoffer] de woorden hebben toegevoegd: "Ik wil geld je moet rustig blijven" en "Je weet wel waarom we komen en dat is geld", terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

Poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van voorarrest.
Standpunt van de verdediging
Gelet op de bepleite vrijspraak heeft de raadsman geen strafmaatverweer gevoerd.
Ter zitting is namens verdachte kenbaar gemaakt dat hij, gelet op zijn proceshouding, niet zal meewerken aan de oplegging van eventuele bijzondere voorwaarden.
Oordeel van de rechtbank
Algemeen
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, de rapportage van de reclassering, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich op 10 mei 2020 met anderen schuldig gemaakt aan poging tot afpersing.
Verdachte heeft met twee anderen, waarbij zij allen maskers of bivakmutsen droegen, het slachtoffer in zijn fietsenhok bij zijn woning opgewacht. Het slachtoffer is in zijn fietsenhok getrokken en gesommeerd geld af te geven. Daarbij is aan het slachtoffer een mes getoond en is hij meermalen geslagen.
Meerdere omstandigheden duiden erop dat de afpersing van het slachtoffer op voorhand is gepland. Het slachtoffer gaat elke zondag bij zijn ouders op bezoek en komt dan op zondagavond op de fiets rond hetzelfde tijdstip thuis. Op zondag 10 mei 2020 werd hij ‘s avonds in zijn fietsenhok bij de woning opgewacht door drie mannen, waaronder verdachte. De mannen droegen maskers of bivakmutsen en één van de verdachten droeg handschoenen. Dit is anders dan het geval waarbij een willekeurige persoon het slachtoffer zou zijn geweest van een poging tot afpersing. Deze planmatigheid wordt verdachte aangerekend.
De rechtbank overweegt dat het fietsenhok hoort bij de woning, dus vallend binnen de privésfeer van het slachtoffer zodat er sprake is van wat in de volksmond een poging tot een 'woningoverval' wordt genoemd.
Het is een feit van algemene bekendheid dat een woningoverval door het slachtoffer als uitermate beangstigend wordt ervaren. Je eigen woning is bij uitstek de plek waar je je veilig moet kunnen voelen. Een woningoverval is daarom voor de slachtoffers doorgaans een bijzonder traumatische ervaring, waar zij nog jarenlang last van kunnen hebben. Het slachtoffer heeft tijdens de woningoverval blijvend letsel aan zijn hoornvlies opgelopen, en heeft daar tot op heden last van. Bovendien vergroten dergelijke geweldsdelicten de gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij. Verdachte en zijn mededaders hebben geen enkel moment aan deze gevolgen gedacht maar enkel aan hun financieel gewin.
Documentatie
De rechtbank heeft acht geslagen op het de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie van 17 augustus 2023. Hieruit blijkt dat verdachte sinds 2005 veelvoudig voor strafbare feiten is veroordeeld, maar niet voor soortgelijke feiten.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft rekening gehouden met het reclasseringsrapport van 7 maart 2023, opgesteld door Reclassering Nederland in Leeuwarden.
Risicofactoren zijn dat de werkstraffen en transacties in het verleden niet hebben bijgedragen aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten. Tevens liep verdachte in twee proeftijden. Ten tijde van het feit had hij schulden en gebruikte hij middelen als het tegen zat.
Beschermende factoren zijn dat verdachte uit een warm nest komt. Zijn ouders hebben hem normen en waarden bijgebracht en spraken hem aan op zijn fouten. Daarbij heeft hij hulp gezocht bij de Gemeentelijke Kredietbank voor zijn schulden en heeft hij zich vrijwillig onder bewind laten stellen. De eerder opgelegde transacties en werkstraffen zijn op positieve wijze afgerond.
Geadviseerd wordt om een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met bijzondere voorwaarden, te weten: meldplicht, gedragsinterventie (cognitieve vaardigheden en middelengebruik), meewerken aan middelencontrole, contactverbod, schadeherstel en dagbesteding.
LOVS oriëntatiepunten
Volgens de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) wordt voor iemand, die voor het eerst met de strafrechter in aanraking komt en alleen opereert, voor een dergelijke overval een uitgangspunt van drie jaren gevangenisstraf gehanteerd, afhankelijk van het toegepaste geweld. Voor medeplegen, zoals in deze zaak bewezen is verklaard, wordt een opslag toegepast. In dit geval is het bij een poging gebleven.
Overschrijding redelijke termijn
De rechtbank stelt voorop dat in art. 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Het eerste verhoor van de verdachte door de politie heeft niet steeds als zodanige handeling te gelden. Wel dienen de inverzekeringstelling van de verdachte, te weten in casu 13 april 2021, en de betekening van de dagvaarding als een zodanige handeling te worden aangemerkt.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden.
Overschrijding van de redelijke termijn wordt in beginsel gecompenseerd door vermindering van de straf, die zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden.
Gelet op het voorgaande constateert de rechtbank dat er sprake is van overschrijding van de redelijke termijn met enkele maanden. De rechtbank is van oordeel dat deze overschrijding een matiging van de op te leggen gevangenisstraf tot gevolg moet hebben.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat een vrijheidsstraf de enige passende straf is, omdat de aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel moeten leiden, acht de rechtbank niet aanwezig.
De rechtbank ziet geen redenen om een deel van de straf voorwaardelijk, al dan niet met bijzondere voorwaarden, op te leggen. Verdachte blijft volharden in zijn ontkenning en heeft via zijn raadsman ter zitting laten weten, gelet op zijn ontkenning niet aan enige vorm van bijzondere voorwaarden te willen meewerken. Gelet op deze omstandigheden ziet de rechtbank geen meerwaarde in een deels voorwaardelijke straf.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf van twintig maanden passend en geboden. Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn zal de rechtbank deze straf matigen tot 18 maanden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 39,65 ter vergoeding van materiële schade en € 2.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is, omdat verdachte dient te worden vrijgesproken.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij
[slachtoffer] de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 10 mei 2020.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien zijn medeverdachten deze al hebben betaald, en andersom.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank telkens de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 63, en 317 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.
Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Ten aanzien van vordering benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan [slachtoffer] te betalen:
  • het bedrag van € 2.039,65 (zegge: tweeduizend en negenendertig euro en vijfenzestig eurocent);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 10 mei 2020 tot de dag van algehele voldoening; - de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat te betalen een bedrag van € 2.039,65 (zegge: tweeduizend en negenendertig euro en vijfenzestig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 mei 2020 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 39,65 aan materiële schade en € 2.000,00 aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 40 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.M.L. Wolters, voorzitter, mr. A. de Jong en mr. C.A.J. Tuinstra, rechters, bijgestaan door mr. L.T.A. Pham, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 31 oktober 2023. mr. C.A.J. Tuinstra is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.