Op 28 juni 2023 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, uitspraak gedaan in een zaak waarbij de veroordeelde beroep had ingesteld tegen de erkenning en tenuitvoerlegging van een confiscatiebevel dat door de Belgische Rechtbank van eerste aanleg Limburg was opgelegd. De veroordeelde had in 2020 een bedrag van € 60.000,-- aan confiscatie opgelegd gekregen, waarvan Nederland werd verzocht € 44.615,-- te innen. De veroordeelde voerde aan dat zijn in beslag genomen voertuigen, een BMW 525D en een Renault Kangoo, verrekend moesten worden met het te betalen bedrag. Tijdens de mondelinge behandeling op 14 juni 2023 was de veroordeelde niet aanwezig, maar werd vertegenwoordigd door zijn advocaten.
De rechtbank overwoog dat het beroep tijdig was ingesteld en dat de rechtbank bevoegd was om het beroep te behandelen. De toetsing vond plaats op basis van de Europese verordening 2018/1805 en de WWETGC. De rechtbank concludeerde dat de officier van justitie in redelijkheid tot de erkenning van het confiscatiebevel had kunnen komen. De rechtbank mocht niet treden in de Belgische beslissing en oordeelde dat er geen weigeringsgronden aanwezig waren. Het verweer van de veroordeelde werd verworpen, en de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. De rechtbank merkte op dat de Belgische autoriteiten nog geen definitieve beslissing hadden genomen over de vervreemding van de in beslag genomen goederen.
De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met mr. W.S. Sikkema als voorzitter, en de rechters mr. K. Post en mr. G.C. Koelman. De griffier was G.T. Zandstra-Alkema. Mr. K. Post was buiten staat om de beslissing mede te ondertekenen.