ECLI:NL:RBNNE:2023:4464

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
1 maart 2023
Publicatiedatum
1 november 2023
Zaaknummer
22-023255
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond verklaring beroep ex artikel 39 WWETGC inzake confiscatie van geldelijke sancties

Op 1 maart 2023 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, uitspraak gedaan in een zaak waarbij een beroep is ingesteld door een veroordeelde tegen de erkenning en tenuitvoerlegging van een confiscatiebesluit dat door de rechtbank Limburg-Tongeren in België was genomen. Het beroep was ingesteld op grond van artikel 39 van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie (WWETGC). De veroordeelde had bezwaar gemaakt tegen de beslissing tot confiscatie van een bedrag van € 46.000,--, die op 6 mei 2020 was opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep tijdig en juist was ingesteld en dat zij bevoegd was om het beroep te behandelen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 15 februari 2023 heeft de raadsman van de veroordeelde, mr. D.J.M. Dammers, aangevoerd dat de rechtbank Limburg-Tongeren onterecht verstek heeft verleend en dat de veroordeelde niet op de hoogte was van de zitting. De officier van justitie, mr. M. Kappeyne van de Coppello, heeft echter gesteld dat de rechtbank niet mag treden in het in België gevoerde rechtsgeding en dat de erkenning van het confiscatiebevel op basis van het confiscatiecertificaat moet plaatsvinden. De rechtbank heeft de argumenten van de verdediging en het openbaar ministerie zorgvuldig gewogen.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de veroordeelde niet in persoon ter zitting is verschenen, maar dat hij wel op de hoogte was van het confiscatiebevel en de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de procedure voldoet aan de vereisten van de Verordening 2018/1805 en dat er geen weigeringsgronden aanwezig zijn. Daarom heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. De beslissing is gegeven door een meervoudige kamer, waarbij mr. G.C. Koelman buiten staat was om te ondertekenen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Leeuwarden
rekestnummer 22/023255 cjib-zaaknummer 4072542300000228

beslissing van de meervoudige raadkamer d.d. 1 maart 2023 op het beroep ex artikel 39 van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie, ingesteld door

[veroordeelde] ,

geboren op [geboortedatum] 1977 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] , hierna: veroordeelde, raadsman mr. D.J.M. Dammers, advocaat te Amsterdam.

Procesverloop

Op 14 oktober 2022 is namens veroordeelde bij akte beroep ingesteld tegen de op 30 augustus 2022 genomen beslissing tot erkenning en tenuitvoerlegging van een op 6 mei 2020 door de rechtbank Limburg-Tongeren in België opgelegde beslissing tot confiscatie van een bedrag van € 46.000,--, waarbij aan Nederland is verzocht € 46.000,-- te innen.
De raadsman en de officier van justitie hebben -deels schriftelijk- hun standpunten uiteengezet en diverse stukken ingebracht. De mondelinge behandeling heeft op 15 februari 2023 plaatsgevonden. Veroordeelde is verschenen, bijgestaan door zijn raadsman mr. D.J.M. Dammers.
Het openbaar ministerie werd bij de behandeling vertegenwoordigd door mr. M. Kappeyne van de Coppello.

Motivering

1. Het beroep is tijdig ingesteld op grond van artikel 39 van de Wet wederzijdse erkenning entenuitvoerlegging geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie (WWETGC).
De rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, is de bevoegde instantie voor de behandeling van het beroep.
2. Het beroep is tijdig en juist ingesteld.
3. De toetsing van het beroep vindt plaats op grond van de op 19 december 2020 in werking getredenverordening (EU) 2018/1805 van het Europees parlement en de Raad van 14 november 2018 (hierna ook te noemen: Verordening 2018/1805) en op grond van het op 19 december 2020 in werking getreden artikel 39 van de WWETGC.
4. Als uitgangspunten voor de beoordeling van een beroep op grond van artikel 39 van de WWETGCgelden:
I. de rechtbank moet toetsen of de officier van justitie in redelijkheid tot zijn beslissing tot erkenning heeft kunnen komen;
II. de officier van justitie mag bij zijn beoordeling niet treden in het in het buitenland gevoerde rechtsgeding en de in het buitenland genomen beslissingen;
III. de rechtbank mag bij haar beoordeling evenmin treden in het in het buitenland gevoerde rechtsgeding en de in het buitenland genomen beslissingen.
5. De verdediging heeft een beroep gedaan op de facultatieve weigeringsgrond van artikel 19 lid 1 onder g Verordening 2018/1805. De verdediging heeft hiertoe aangevoerd dat de rechtbank LimburgTongeren in België onterecht verstek heeft verleend en dat op grond van het dossier niet kan worden vastgesteld dat ondubbelzinnig vaststaat dat veroordeelde op de hoogte was van de zitting. Voorts is veroordeelde niet geïnformeerd omtrent de uitspraak waardoor hij niet tijdig hoger beroep kon instellen. Uit de akte van uitreiking blijkt weliswaar dat er een stuk in persoon aan veroordeelde is uitgereikt, maar uit de akte blijkt niet wat voor stuk dit is geweest.
6. Veroordeelde heeft bij de behandeling aangegeven dat hem op 27 mei 2020 op het politiebureau inGeldrop een envelop is overhandigd, maar dat hij deze niet heeft geopend en de inhoud niet heeft gelezen.
7. De officier van justitie heeft gewezen op het vertrouwensbeginsel en gesteld dat de rechtbank nietmag treden in het in België gevoerde rechtsgeding en de in België genomen beslissingen. Dit betekent dat uitgegaan moet worden van het verstek dat in België is verleend. De toetsing van eventuele weigeringsgronden voor de erkenning vindt plaats op basis van het confiscatiecertificaat en deze hoeven niet getoetst te worden. Uit coulance richting de verdediging is navraag gedaan. Uit de akte van uitreiking, waarop hetzelfde kenmerk afzender is vermeld als op het rechtshulpverzoek, te weten kenmerk 501ex2020, blijkt dat de beslissing tot confiscatie van de rechtbank Limburg-Tongeren, met bijlage over de termijnen van hoger beroep, op 27 mei 2020 aan veroordeelde is uitgereikt. De officier van justitie vordert ongegrondverklaring van het beroep.
8. De rechtbank overweegt als volgt.
8.1.
In artikel 19 lid 1 sub g van de Verordening 2018/1805 is opgenomen dat de uitvoerende autoriteit slechts mag besluiten een confiscatiebevel niet te erkennen of niet ten uitvoer te leggen indien de persoon tegen wie het confiscatiebevel is uitgevaardigd, volgens het
confiscatiecertificaat niet persoonlijk is verschenen op de terechtzitting die heeft geleid tot een confiscatiebevel dat verband houdt met een definitieve veroordeling, tenzij op het confiscatiecertificaat is vermeld dat de persoon, overeenkomstig nader in het recht van de uitvaardigende staat bepaalde procedurevoorschriften - kort gezegd - i) tijdig is gedagvaard, ii) op de hoogte was van de geplande zitting of iii) geen hoger beroep heeft ingesteld nadat het confiscatiebevel aan hem was betekend.
8.2.
Uit het confiscatiecertificaat blijkt dat veroordeelde niet in persoon ter zitting is verschenen. Onder 4.3 op het certificaat is vervolgens vermeld dat het bevel tot confiscatie op 27 mei 2020 aan veroordeelde is betekend en dat hij uitdrukkelijk is geïnformeerd over zijn recht op een nieuw proces of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarbij de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld, met inbegrip van nieuw bewijsmateriaal, en die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke confiscatiebevel. Veroordeelde heeft niet binnen de voorgeschreven termijn om een nieuw proces verzocht of hoger beroep aangetekend. Hiermee voldoet de procedure aan de uitzondering genoemd onder iii) van artikel 19 lid 1 sub g Verordening 2018/1805.
8.3.
Ten overvloede heeft de officier van justitie nader onderzoek gedaan en het rechtshulpverzoek en de akte van uitreiking overgelegd. Hieruit blijkt dat veroordeelde het confiscatiebevel met bijlage omtrent het instellen van hoger beroep op 27 mei 2020 in ontvangst heeft genomen. Deze stukken komen overeen met hetgeen in het confiscatiecertificaat is vermeld.
9. De rechtbank verwerpt op grond van het vorenstaande het gevoerde verweer. Nu de rechtbankook ambtshalve geen weigeringsgronden aanwezig acht, zal zij het ingestelde beroep ongegrond verklaren.

Beslissing

De rechtbank verklaard het beroep ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mr. J.G.W. Lootsma-Oude Nijeweme, voorzitter, mr. K. Post en mr. G.C. Koelman, rechters, bijgestaan door G.T. Zandstra-Alkema, griffier, en uitgesproken op 1 maart 2023.
Mr. G.C. Koelman is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.