ECLI:NL:RBNNE:2023:4460

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
2 november 2023
Publicatiedatum
1 november 2023
Zaaknummer
18-279833-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontuchtige handeling met minderjarige in affectieve relatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 2 november 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van een ontuchtige handeling met een minderjarige. De verdachte, geboren in 1993, heeft in de periode van 1 oktober 2019 tot en met 8 december 2019 seksueel binnengedrongen bij een minderjarige, geboren in 2004, die de leeftijd van twaalf maar nog niet die van zestien jaren had bereikt. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van een affectieve relatie tussen de verdachte en het slachtoffer, die nog steeds voortduurt en waarin zij grotendeels samenwonen. Dit heeft de rechtbank meegenomen in de overwegingen bij de strafmaat.

De rechtbank heeft de verklaringen van zowel de verdachte als het slachtoffer in aanmerking genomen, waarbij het slachtoffer heeft aangegeven dat zij van mening is dat de verdachte niets verkeerd heeft gedaan. Ondanks deze verklaringen heeft de rechtbank geoordeeld dat het seksuele contact tussen de verdachte en het slachtoffer niet als sociaal-ethisch aanvaardbaar kan worden beschouwd, gezien het aanzienlijke leeftijdsverschil van elf jaar en de kwetsbaarheid van de minderjarige. De rechtbank heeft het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen geacht, maar heeft besloten om geen straf op te leggen, mede vanwege de overschrijding van de redelijke termijn voor berechting.

De rechtbank heeft de verdachte schuldig verklaard zonder oplegging van enige straf of maatregel, en heeft daarbij de artikelen 9a en 245 van het Wetboek van Strafrecht toegepast. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht Locatie Assen
parketnummer 18/279833-20
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 2 november 2023 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1993 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 10 oktober 2023 (inhoudelijke behandeling) en 2 november 2023 (sluiting onderzoek).
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. G.W.L.A.M. Koppen, advocaat te Eindhoven.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. H. Mous.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 augustus 2019 tot en met 8 december 2019 te Assen, althans in Nederland, met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2004, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten het brengen/duwen van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer] .

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte vrijgesproken moet worden omdat niet bewezen kan worden dat de seksuele handelingen die hebben plaatsgevonden tussen verdachte en [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ), een ontuchtig karakter droegen. Er was immers sprake van vrijwillig seksueel contact en verdachte en [slachtoffer] waren, mede gelet op de sociaal-emotionele ontwikkeling van verdachte, gelijkwaardige partners. Tevens hadden verdachte en [slachtoffer] een affectieve relatie waarin zij seksueel exclusief waren.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 10 oktober 2023;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aangifte d.d. 16 december 2019,opgenomen op pagina 13 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2019325951 d.d. 28 oktober 2020, inhoudend de verklaring van [naam] ;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 31 december2019 opgenomen op pagina 23 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer] .

Bewezenverklaring

Vaststaat dat verdachte en [slachtoffer] in de ten laste gelegde periode seks hebben gehad terwijl [slachtoffer] de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt. De ontuchtige handeling, bestaande uit het seksueel binnendringen, kan in die zin dan ook bewezen worden geacht.
De vraag die vervolgens aan de orde is, is of deze seksuele handeling als ontuchtig moet worden aangemerkt in de zin van artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).
Blijkens de wetsgeschiedenis strekt artikel 245 Sr tot bescherming van de seksuele integriteit van personen die gelet op hun jeugdige leeftijd in het algemeen geacht moeten worden niet of onvoldoende in staat te zijn zelf die integriteit te bewaken en de draagwijdte van hun gedrag in dit opzicht te overzien.
Volgens vaste jurisprudentie kan onder omstandigheden aan seksuele handelingen met een persoon tussen de twaalf en zestien jaren het ontuchtige karakter ontbreken. Als relevante omstandigheden in dat verband kunnen gelden de vaststelling dat die handelingen vrijwillig hebben plaatsgevonden tussen personen die slechts in geringe mate in leeftijd verschillen evenals het bestaan van een affectieve relatie tussen beiden. Normale consensuele seksuele contacten tussen jongeren zijn als zodanig aan te merken en vallen derhalve buiten de strafwetgeving. De maatstaf hierbij is of de desbetreffende seksuele handeling algemeen als sociaal-ethisch is aanvaard. Bij het oordeel over het al dan niet ontuchtige karakter van bepaalde handelingen komt het in belangrijke mate neer op de weging en waardering van de omstandigheden van het geval.
De rechtbank overweegt dat in onderhavige zaak sprake is geweest van vrijwillig seksueel contact binnen een affectieve relatie. Verdachte en [slachtoffer] hebben verklaard verliefd op elkaar te zijn en [slachtoffer] heeft te kennen gegeven dat ze van mening is dat verdachte niets verkeerd heeft gedaan en dat er in strafrechtelijke zin niets met hem moet gebeuren. Hoewel er sprake is geweest van een affectieve relatie was er tegelijkertijd ook een fors leeftijdsverschil tussen verdachte en [slachtoffer] . Verdachte was bij aanvang van de ten laste gelegde periode vijfentwintig jaar oud, terwijl [slachtoffer] veertien jaar oud was. Het leeftijdsverschil tussen beiden was dus elf jaar. Reeds het grote leeftijdsverschil brengt de rechtbank tot het oordeel dat het seksuele contact tussen beiden niet als sociaal-ethisch aanvaardbaar kan worden beschouwd. Dat verdachte en [slachtoffer] zich in hun relatie altijd gelijkwaardig aan elkaar hebben gevoeld, kan zijn, maar doet niet af aan het feit dat er sprake is geweest van een groot leeftijdsverschil tussen de twee partners en gelet op de jeugdige leeftijd van [slachtoffer] kan het ook niet anders dan dat er in de ten laste gelegde periode in ieder geval sprake was van verschil in sociaal-emotionele ontwikkeling. De seksuele handelingen tussen beiden waren gelet hierop in strijd met de in onze maatschappij algemeen aanvaarde sociaal-ethische normen. Dat verdachte mogelijk achterliep in zijn sociaal-emotionele ontwikkeling en [slachtoffer] mogelijk voorliep in haar sociaal-emotionele ontwikkeling doet daaraan niet af.
De rechtbank is daarom van oordeel dat zich geen specifieke omstandigheden voordoen die met zich brengen dat de seksuele gedraging met [slachtoffer] geen ontuchtig karakter heeft. Gelet hierop is de gepleegde seksuele handeling aan te merken als ontuchtig en acht de rechtbank het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank zal met de bijzondere omstandigheden in deze zaak wel rekening houden bij de strafoplegging.
De rechtbank zal echter - gelet op de verklaringen van verdachte en [slachtoffer] - de bewezen verklaarde periode beperken tot de periode van 1 oktober 2019 tot en met 8 december 2019. Beiden hebben namelijk verklaard dat zij elkaar eind augustus 2019 hebben leren kennen en dat zij voor de eerste maal seks hebben gehad rond de verjaardag van [slachtoffer] op [geboortedatum] 2019.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij in de periode van 1 oktober 2019 tot en met 8 december 2019 te Assen, met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2004, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een ontuchtige handeling heeft gepleegd, die bestond uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten het brengen van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer] .
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 dagen waarvan 29 dagen voorwaardelijk, met aftrek van één dag, nu verdachte weliswaar niet in verzekering gesteld is geweest, maar wel een volle dag heeft doorgebracht op het politiebureau in verband met zijn verhoor, alsmede een proeftijd van 1 jaar.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich verzet tegen de oplegging van één dag gevangenisstraf in verband met artikel 22b Sr. Hij kan zich vinden in het voorstel van de officier van justitie om de dag die is doorgebracht op het politiebureau in verband met verdachtes verhoor aan te merken als één dag voorlopige hechtenis. Voorts heeft de raadsman bepleit om niet over te gaan tot oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf maar te kiezen voor een lichtere strafmodaliteit, namelijk een voorwaardelijke taakstraf en daarbij de proeftijd zo beperkt mogelijk te houden. Hij heeft hierbij verwezen naar de overschrijding van de redelijke termijn en de gevolgen van onderhavige strafzaak voor verdachte.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de over verdachte opgemaakte rapportages, het uittreksel uit de justitiële documentatie, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder ter zake van soortgelijke feiten met politie en justitie in aanraking is gekomen, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van een ontuchtige handeling, bestaande uit het seksueel binnendringen, met [slachtoffer] die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt. Dat is ook strafbaar (en laakbaar) in het geval de minderjarige zelf het initiatief neemt tot de seksuele handelingen of daarmee instemt, zoals hier het geval was. De wetgever heeft er juist voor gekozen dit soort feiten strafbaar te stellen, omdat jongeren zich in een kwetsbare ontwikkelingsfase bevinden en zij vaak onvoldoende in staat zijn om zelf hun seksuele integriteit te bewaken en/of zelfstandig de (emotionele) gevolgen van seksueel contact in te schatten.
Daar staat in dit bijzondere geval tegenover dat de affectieve relatie tussen [slachtoffer] en verdachte nog steeds voortduurt en dat zij inmiddels grotendeels samenwonen. De rechtbank ziet om die reden geen meerwaarde in het opleggen van een straf, te minder omdat ook nog eens sprake is van een aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn voor berechting.
De rechtbank zal verdachte dan ook schuldig verklaren zonder oplegging van enige straf of maatregel.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9a en 245 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.

Verklaart de verdachte schuldig zonder oplegging van straf of maatregel.

Dit vonnis is gewezen door mr. H.R. Eising, voorzitter, mr. J. van Bruggen en mr. H.M. Lenting, rechters, bijgestaan door mr. M.W. ten Brinke, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 2 november 2023.