ECLI:NL:RBNNE:2023:4458

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
2 november 2023
Publicatiedatum
1 november 2023
Zaaknummer
18-156061-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor meermalen ontuchtige handelingen met een minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 2 november 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan meermalen ontuchtige handelingen met een minderjarige. De verdachte, geboren in 1997, heeft in de periode van 1 januari 2018 tot en met 16 juli 2020 in Assen seksuele handelingen gepleegd met een minderjarige, geboren in 2004, die de leeftijd van twaalf maar nog niet die van zestien jaren had bereikt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zijn penis in de vagina van het slachtoffer heeft geduwd, wat als ontuchtig wordt aangemerkt volgens artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 dagen, waarvan 28 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Bij de strafoplegging is rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een licht verstandelijke beperking en psychische problematiek. De rechtbank heeft geoordeeld dat, hoewel de verdachte in verminderde mate toerekeningsvatbaar is, er geen omstandigheden zijn die zijn strafbaarheid volledig uitsluiten. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijke straf verbonden, waaronder ambulante behandeling en toezicht door de reclassering.

De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de strafvervolging, wat heeft geleid tot een lagere straf dan door het openbaar ministerie was geëist. De uitspraak benadrukt de bescherming van de seksuele integriteit van minderjarigen en de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht Locatie Assen
parketnummer 18/156061-21
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 2 november 2023 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1997 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 10 oktober 2023 (inhoudelijke behandeling) en 2 november 2023 (sluiting onderzoek).
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. W. Koopmans, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. H. Mous.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in de periode van 1 januari 2018 tot en met 16 juli 2020 te Assen, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2004, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , immers heeft hij, verdachte, zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] geduwd en/of gebracht.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte vrijgesproken moet worden omdat niet bewezen kan worden dat de seksuele handelingen die hebben plaatsgevonden tussen verdachte en [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ), een ontuchtig karakter droegen. Er was immers sprake van vrijwillig seksueel contact en verdachte en [slachtoffer] waren, mede gelet op de licht verstandelijke beperking en heftige psychische problematiek van verdachte, gelijkwaardige partners.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 10 oktober 2023;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 12 april 2021,opgenomen op pagina 127 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2020202265 d.d. 12 maart 2021, inhoudende de verklaring van [slachtoffer] .

Bewijsoverweging

Vaststaat dat verdachte en [slachtoffer] in de ten laste gelegde periode meermalen seks hebben gehad terwijl [slachtoffer] de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt. De seksuele handelingen, bestaande uit het seksueel binnendringen, kunnen in die zin dan ook bewezen worden geacht.
De vraag die vervolgens aan de orde is, is of deze seksuele handelingen als ontuchtig moeten worden aangemerkt in de zin van artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).
Blijkens de wetsgeschiedenis strekt artikel 245 Sr tot bescherming van de seksuele integriteit van personen die gelet op hun jeugdige leeftijd in het algemeen geacht moeten worden niet of onvoldoende in staat te zijn zelf die integriteit te bewaken en de draagwijdte van hun gedrag in dit opzicht te overzien.
Volgens vaste jurisprudentie kan onder omstandigheden aan seksuele handelingen met een persoon tussen de twaalf en zestien jaren het ontuchtige karakter ontbreken. Als relevante omstandigheden in dat verband kunnen gelden de vaststelling dat die handelingen vrijwillig hebben plaatsgevonden tussen personen die slechts in geringe mate in leeftijd verschillen evenals het bestaan van een affectieve relatie tussen beiden. Normale consensuele seksuele contacten tussen jongeren zijn als zodanig aan te merken en vallen derhalve buiten de strafwetgeving. De maatstaf hierbij is of de desbetreffende seksuele handeling algemeen als sociaal-ethisch is aanvaard. Bij het oordeel over het al dan niet ontuchtige karakter van bepaalde handelingen komt het in belangrijke mate neer op de weging en waardering van de omstandigheden van het geval.
De rechtbank overweegt dat [slachtoffer] bij aanvang van de ten laste gelegde periode dertien jaar oud, terwijl verdachte twintig jaar oud was. Daarmee is sprake van een significant verschil in leeftijd en (seksuele) ontwikkeling. Dat maakt dat de seksuele contacten tussen [slachtoffer] en verdachte in beginsel als ontuchtig moeten worden beschouwd. Dat verdachte door zijn licht verstandelijke beperking en psychische problematiek in sociaal-emotioneel opzicht op een lager niveau functioneert dan zijn werkelijke leeftijd maakt dit niet anders, nu daarmee nog geen sprake is van wederzijdse gelijkwaardigheid, zoals in de hierboven aangehaalde situatie waarin twee (min of meer) leeftijdsgenoten seksueel contact met elkaar hebben. Ook overigens is geen sprake van bijzondere omstandigheden die een andere conclusie zouden rechtvaardigen. Van een affectieve relatie was geen sprake, nu het (enkel) ging om oppervlakkige seksafspraken. Ook het gegeven dat [slachtoffer] met het seksuele contact zou hebben ingestemd doet hieraan niet af. Zoals hiervoor overwogen heeft de strafbaarstelling van artikel 245 Sr immers tot doel om de seksuele integriteit van jeugdigen te beschermen.
Gelet hierop zijn de gepleegde seksuele handelingen aan te merken als ontuchtig en acht de rechtbank het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij in de periode van 1 januari 2018 tot en met 16 juli 2020 te Assen, meermalen, met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2004, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een ontuchtige handeling heeft gepleegd, die bestond uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , immers heeft hij, verdachte, zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] gebracht.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

meermalen met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat verdachte volledig
ontoerekeningsvatbaar moet worden verklaard. Uit de Pro Justitia rapportage blijkt dat verdachte het overzicht in de ten laste gelegde periode kwijt was vanwege de relatiebreuk met de moeder van zijn kind en de te lage dosering van het antipsychoticum dat hij destijds gebruikte. Deze factoren hebben ervoor gezorgd dat verdachte nog meer onder druk stond en daardoor niet goed in staat was om zich op een adequate cognitieve manier tot de wereld te verhouden. Gelet op verdachtes problematiek is het niet juist om van hem de behoedzaamheid en het kritisch denkvermogen te verwachten die van een normaal persoon wel wordt verwacht om de leeftijd van iemand te achterhalen. Het advies van de psychiater om het ten laste gelegde nog wel gedeeltelijk aan verdachte toe te rekenen is daarmee niet logisch en onvoldoende onderbouwd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gewezen op het advies van de psychiater om verdachte enkel verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren, hetgeen niet met zich meebrengt dat onduidelijk is welk deel van de tenlastelegging wel aan verdachte kan worden toegerekend. Tevens behelst artikel 245 Sr geen opzetelement en is de leeftijd een geobjectiveerd bestanddeel.
Oordeel van de rechtbank
Verdachte is door een psychiater onderzocht. Naar aanleiding van dit onderzoek is door D.J. Vinkers, psychiater, op 25 september 2023, rapport uitgebracht.
Uit het rapport volgt dat verdachte lijdend is aan een licht verstandelijke beperking en een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis. De door de deskundige vastgestelde stoornis was ook aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde en van invloed op de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte. De psychiater adviseert, gelet op het hiervoor overwogene, om het ten laste gelegde in (sterk) verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank is op grond van het vorenstaande en het onderzoek ter terechtzitting van oordeel dat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte volledig uitsluit. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat voor het oordeel dat het bewezenverklaarde een verdachte in het geheel niet kan worden toegerekend, alleen plaats is in de uitzonderlijke situatie waarin een verdachte als gevolg van een stoornis of gebrekkige ontwikkeling niet kon begrijpen dat een feit wederrechtelijk was of niet in staat was om in overeenstemming te handelen met zijn begrip van de wederrechtelijkheid van dat feit. Daarvan is in dit geval geen sprake. Wel zal de rechtbank op basis van het advies van de psychiater het ten laste gelegde in sterk verminderde mate aan verdachte toerekenen. Aldus is wel sprake van enige toerekenbaarheid van de verweten gedragingen aan verdachte, en verdachte is dan ook strafbaar.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot 90 dagen gevangenisstraf waarvan 88 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van het voorarrest, en daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd om aan verdachte een taakstraf op te leggen voor de duur van 100 uren.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om bij een veroordeling een geheel voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals die door de reclassering zijn geadviseerd. Een werkstraf is voor verdachte lastig uit te voeren nu hij in het verleden arbeidsongeschikt is verklaard en hij bij de uitvoering daarvan mogelijk overvraagd zal worden. De raadsvrouw heeft tot slot aangevoerd dat het belangrijk is dat verdachte hulp blijft krijgen. Verdachte wordt inmiddels begeleid door GGZ Drenthe en Vizier Zorg en heeft een goede klik met zijn begeleiders.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de over verdachte opgemaakte rapportages, het uittreksel uit de justitiële documentatie, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder ter zake van soortgelijke feiten met politie en justitie in aanraking is gekomen, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het meermalen plegen van een ontuchtige handeling, bestaande uit het seksueel binnendringen, met een minderjarige die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt. Dat is ook strafbaar (en laakbaar) in het geval de minderjarige zelf het initiatief neemt tot de seksuele handelingen of daarmee instemt, zoals hier het geval was. De wetgever heeft er juist voor gekozen dit soort feiten strafbaar te stellen, omdat jongeren zich in een kwetsbare ontwikkelingsfase bevinden en zij vaak onvoldoende in staat zijn om zelf hun seksuele integriteit te bewaken en/of zelfstandig de (emotionele) gevolgen van seksueel contact in te schatten.
De persoon van verdachte
Verdachte is door een psychiater onderzocht. Zoals hiervoor weergegeven is naar aanleiding van dit onderzoek rapport uitgebracht.
De psychiater komt tot de conclusie dat er bij verdachte sprake is van een licht verstandelijke beperking en een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis. De door de deskundige vastgestelde stoornis was ook aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde.
Verdachte was door zijn licht verstandelijke beperking en schizofreniespectrumstoornis in verminderde mate in staat om te beseffen en te begrijpen dat hij de wet overtrad en om daar zijn gedrag op aan te passen. De psychiater adviseert, gelet op het hiervoor overwogene, om het ten laste gelegde in (sterk) verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
De conclusies van de psychiater worden gedragen door een deugdelijke en inzichtelijk gemotiveerde onderbouwing. De rapportage is op zorgvuldige wijze tot stand gekomen. De rechtbank maakt de daaruit getrokken conclusies dan ook tot de hare.
De psychiater schat het risico op recidive van gewelddadig of grensoverschrijdend gedrag als matig tot hoog in. Door verdachtes licht verstandelijke beperking is hij gevoelig voor stress. Hij heeft te weinig copingsvaardigheden om hier goed mee om te gaan en neemt dan zijn toevlucht tot negeren of ontvluchten. Bovendien is het soms moeilijk om met verdachte contact te krijgen en hem dan te sturen. Verwacht wordt dat een voorwaardelijk strafdeel voldoende afschrikwekkend voor verdachte zal zijn om verdachte aan bijzondere voorwaarden te houden. Het advies is om verdachte een ambulante behandeling als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel op te leggen, welke ambulante behandeling verdachte thans al krijgt bij het forensisch team van GGZ Drenthe en Vizier Zorg.
De reclassering sluit zich aan bij het advies van de gerechtelijke deskundige
.De reclassering adviseert in haar rapport van 29 september 2023 een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan gekoppeld de volgende bijzondere voorwaarden: een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling door GGZ Drenthe of een soortgelijke zorgverlener en ambulante woonbegeleiding door Vizier Zorg of een soortgelijke zorgverlener, begeleid wonen of maatschappelijke opvang en meewerken aan middelencontrole.
Redelijke termijn
Gelet op het tijdsverloop dient de rechtbank bij de strafoplegging voorts rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen een strafvervolging op grond van artikel 6 EVRM tot een berechting moet komen. Vanaf het moment dat verdachte is gehoord en er gelet op de inhoud van het verhoor van uit mocht gaan dat hij strafrechtelijk zou worden vervolgd, tot aan deze uitspraak van de rechtbank zijn meer dan twee jaren verstreken. Naar vaste rechtspraak moet overschrijding van de redelijke termijn in beginsel tot strafvermindering leiden. De rechtbank zal daarom bij het bepalen van de strafmaat rekening houden met dit tijdsverloop.
De straf
De rechtbank komt gelet op de overschrijding van de redelijke termijn en de hiervoor besproken persoonlijke omstandigheden van verdachte tot een andere strafoplegging dan zoals die door de officier van justitie is geëist. Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 30 dagen waarvan 28 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden. Aan het voorwaardelijke strafdeel zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden verbinden zoals geadviseerd door de reclassering. Anders dan de reclassering ziet de rechtbank gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de wijze waarop hij zijn leven heeft ingericht, geen aanleiding voor toepassing van het jeugdstrafrecht.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c en 245 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van dertig (30) dagen.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot achtentwintig (28) dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
dat veroordeelde zich meldt bij de reclassering op een door hen aangegeven tijdstip en locatie.Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak, zolang en waar de reclassering dat nodig vindt. Dit kan ook huisbezoeken inhouden. Veroordeelde volgt de aanwijzingen op die hem door of namens de reclassering gegeven worden voor zover niet reeds in andere voorwaarden benoemd. Binnen het toezicht worden (sub)doelen geformuleerd waar veroordeelde aan zal werken deze te behalen;
dat veroordeelde zich laat behandelen door GGZ Drenthe (For-ACT) of een soortgelijke zorgverlener,te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde laat zich tevens begeleiden door Vizier Zorg, of een soortgelijke (forensische) instelling, zulks ter beoordeling van de reclassering. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverleners geven voor de behandeling en begeleiding.
Bij een terugval in middelengebruik of verslechtering van het psychiatrische ziektebeeld kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal veroordeelde zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling.
3. dat, indien de reclassering dit nodig acht, veroordeelde verblijft in een andere instelling voorbeschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
4. dat veroordeelde meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om hetmiddelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen vaneen of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van hetWetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van Bruggen, voorzitter, mr. H.R. Eising en mr. H.M. Lenting, rechters, bijgestaan door mr. M.W. ten Brinke, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 2 november 2023.