ECLI:NL:RBNNE:2023:4457

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
2 november 2023
Publicatiedatum
1 november 2023
Zaaknummer
18-084188-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontuchtige handelingen met minderjarigen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 2 november 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het meermalen plegen van ontuchtige handelingen met twee minderjarigen. De verdachte, geboren in 1988, heeft in de periode van 1 augustus 2019 tot en met 30 september 2019 in Assen ontuchtige handelingen gepleegd met een minderjarige, die op het moment van de feiten 15 jaar oud was. Daarnaast heeft hij in de periode van 1 januari 2018 tot en met 16 juli 2020 ook ontuchtige handelingen gepleegd met een andere minderjarige, die eveneens 15 jaar oud was. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Tevens zijn er bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijke straf verbonden, zoals een meldplicht bij de reclassering en een ambulante behandeling. De rechtbank heeft in haar oordeel rekening gehouden met de ernst van de feiten, het grote leeftijdsverschil tussen de verdachte en de slachtoffers, en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd. De verdachte heeft de feiten bekend, wat heeft bijgedragen aan de bewezenverklaring. De rechtbank heeft ook de overschrijding van de redelijke termijn in de strafprocedure meegewogen bij de strafoplegging.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht Locatie Assen
parketnummer 18/084188-21
ter terechtzitting gevoegd parketnummer 18/156060-21
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 2 november 2023 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1988 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 10 oktober 2023 (inhoudelijke behandeling) en 2 november 2023 (sluiting onderzoek).
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. I.M. Weijers, advocaat te Emmen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. H. Mous.

Tenlastelegging

Parketnummer 18/084188-21
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in de periode van 1 augustus 2019 tot en met 30 september 2019 te Assen, althans in Nederland, met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] 2004, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , immers heeft verdachte meermalen, althans eenmaal:
  • zijn penis in de vagina van die [slachtoffer 1] gebracht/geduwd; en/of
  • zijn vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer 1] gebracht/geduwd;
Parketnummer 18/156060-21
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in de periode van 1 januari 2018 tot en met 16 juli 2020 te Assen, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, met [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum] 2004, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2] , immers heeft hij, verdachte, zijn penis in de vagina van die [slachtoffer 2] geduwd en/of gebracht.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
Parketnummer 18/084188-21
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde.
Parketnummer 18/156060-21
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
Parketnummer 18/084188-21
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte een bekennende verklaring heeft afgelegd en het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Parketnummer 18/156060-21
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte een bekennende verklaring heeft afgelegd en het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Oordeel van de rechtbank
Parketnummer 18/084188-21
De rechtbank acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 10 oktober 2023;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aangifte d.d. 15 oktober 2019, opgenomenop pagina 31 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2019260417 d.d. 15 maart 2021, inhoudend de verklaring van [naam] ;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 november 2019,opgenomen op pagina 36 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de relateringen van verbalisanten [naam] en [naam] .

Bewijsoverweging

Ten overvloede overweegt de rechtbank met betrekking tot de vraag of de seksuele handelingen als ontuchtig kunnen worden aangemerkt het volgende.
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer 1] bij aanvang van de ten laste gelegde periode 15 jaar oud was, terwijl verdachte 31 jaar oud was. Het leeftijdsverschil tussen beiden was dus 16 jaar. Reeds het grote leeftijdsverschil brengt de rechtbank tot het oordeel dat het seksuele contact tussen beiden niet als sociaal-ethisch aanvaardbaar kan worden beschouwd. Van bijzondere omstandigheden die in dit geval een andere conclusie zouden rechtvaardigen is niet gebleken.
Gelet op het vorenstaande zijn de gepleegde seksuele handelingen aan te merken als ontuchtig en acht de rechtbank het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
Parketnummer 18/156060-21
De rechtbank acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 10 oktober 2023;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aangifte d.d. 6 augustus 2020,opgenomen op pagina 57 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2020202265 d.d. 12 maart 2021, inhoudend de verklaring van [naam] ;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 12 april 2021,opgenomen op pagina 127 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 2] .

Bewijsoverweging

Evenals in de zaak met parketnummer 18/084188-21 overweegt de rechtbank ten overvloede dat reeds het grote leeftijdsverschil tussen verdachte en [slachtoffer 2] (in dit geval zestien jaar) maakt dat het seksuele contact tussen beiden als ontuchtig moet worden beschouwd.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder parketnummers 18/084188-21 en 18/156060-21 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
Parketnummer 18/084188-21hij in de periode van 1 augustus 2019 tot en met 30 september 2019 te Assen, met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] 2004, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , immers heeft verdachte:
  • zijn penis in de vagina van die [slachtoffer 1] gebracht; en
  • zijn vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer 1] gebracht.
Parketnummer 18/156060-21hij in de periode van 1 januari 2018 tot en met 16 juli 2020 te Assen, meermalen, met [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum] 2004, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een ontuchtige handeling heeft gepleegd, die bestond uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2] , immers heeft hij, verdachte, zijn penis in de vagina van die [slachtoffer 2] gebracht.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

Parketnummer 18/084188-21met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam;
Parketnummer 18/156060-21meermalen met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Aan het voorwaardelijke deel dienen de bijzondere voorwaarden te worden gekoppeld zoals door de reclassering geadviseerd, met uitzondering van het contactverbod en het vermijden van contact met minderjarigen. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd om aan verdachte een taakstraf voor de duur van tweehonderd uren op te leggen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft allereerst aangevoerd dat gelet op de aard van de feiten en de vraag of juist het contact met verdachte de meisjes feitelijk nadeel heeft bezorgd, een onvoorwaardelijke straf hier nog daargelaten het enorme tijdsverloop - niet op zijn plaats is. Tevens heeft zij gewezen op het feit dat verdachte is opgegroeid in een andere cultuur en dat hij - mogelijk mede vanuit zijn beperking - de laatste jaren in ieder geval geen deel uitmaakt van het gangbare maatschappelijk proces; hij werkt niet, studeert niet en heeft ook niet veel zicht op zijn toekomst. Daarnaast zijn de door de reclassering geadviseerde voorwaarden die zien op het contactverbod met de slachtoffers en het vermijden van contact met minderjarigen volstrekt overbodig. Ook voor de verplichte inname van medicijnen in het kader van de ambulante behandeling bestaat geen enkele aanleiding.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de over verdachte opgemaakte rapportages, het uittreksel uit de justitiële documentatie, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder ter zake van soortgelijke feiten met politie en justitie in aanraking is gekomen, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het meermalen plegen van een ontuchtige handeling, bestaande uit het seksueel binnendringen, met twee meisjes die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt. Dat is ook strafbaar (en laakbaar) in het geval de minderjarige zelf het initiatief neemt tot de seksuele handelingen of daarmee instemt, zoals hier het geval was. De wetgever heeft er juist voor gekozen dit soort feiten strafbaar te stellen, omdat jongeren zich in een kwetsbare ontwikkelingsfase bevinden en zij vaak onvoldoende in staat zijn om zelf hun seksuele integriteit te bewaken en/of zelfstandig de (emotionele) gevolgen van seksueel contact in te schatten.
De persoon van verdachte
De reclassering heeft in haar rapport van 26 juli 2023 -kort samengevat- het volgende vermeld. De reclassering geeft aan dat verdachte sinds 2019 de fundamentele leefomstandigheden op orde heeft. Dit kan worden gezien als algemeen beschermende factor. Verder heeft de reclassering in zeer beperkte mate zicht gekregen op verdachte, maar er lijkt sprake van een passieve probleemhantering, waarbij niet duidelijk is geworden wat daaraan ten grondslag ligt. Ondanks dat het om heftige verdenkingen gaat, is er niemand in zijn omgeving op de hoogte van de verdenking tegen hem en de naderende rechtszitting. Er zijn vermoedens van een licht verstandelijke beperking wat nader onderzocht zou moeten worden. Het risico ten aanzien van zedendelicten wordt ingeschat als matighoog.
De reclassering adviseert om aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan gekoppeld de volgende bijzondere voorwaarden: een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandeling, een contactverbod met beide slachtoffers en het vermijden van contact met minderjarigen.
Redelijke termijn
Gelet op het tijdsverloop dient de rechtbank bij de strafoplegging voorts rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen een strafvervolging op grond van artikel 6 EVRM tot een berechting moet komen. Vanaf het moment dat verdachte is gehoord en er gelet op de inhoud van het verhoor van uit mocht gaan dat hij strafrechtelijk zou worden vervolgd, tot aan deze uitspraak van de rechtbank zijn meer dan twee jaren verstreken. Naar vaste rechtspraak moet overschrijding van de redelijke termijn in beginsel tot strafvermindering leiden. De rechtbank zal daarom bij het bepalen van de strafmaat rekening houden met dit tijdsverloop.
De straf
De rechtbank komt, alles afwegende en conform de eis van de officier van justitie, tot oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Aan het voorwaardelijke strafdeel zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden verbinden zoals geadviseerd door de reclassering, met dien verstande dat de inname van medicijnen, het contactverbod en het vermijden van contact met minderjarigen niet aan verdachte worden opgelegd. Tevens komt de rechtbank tot oplegging van een taakstraf voor de duur van tweehonderd uren.
Een geheel voorwaardelijke straf, zoals bepleit door de verdediging, acht de rechtbank niet passend gezien de ernst van de bewezenverklaarde feiten.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 245 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.
Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder parketnummers 18/084188-21 en 18/156060-21 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van drie (3) maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot twee (2) maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
dat veroordeelde zich meldt binnen vijf werkdagen na het ingaan van de proeftijd bij ReclasseringNederland op het adres Amerikaweg 3a, 9407 TJ te Assen. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. Hij volgt de aanwijzingen op die hem door of namens de reclassering gegeven worden voor zover niet al in voorwaarden benoemd. Binnen het toezicht worden (sub)doelen geformuleerd waarvoor veroordeelde zich in zal zetten deze te behalen;
dat veroordeelde zich laat behandelen door de Ambulante Forensische Psychiatrie Noord (AFPN) ofeen soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start na aanmelding van de toezichthouder. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen vaneen of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van hetWetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.

een taakstraf voor de duur van tweehonderd (200) uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van
honderd(
100) dagenzal worden toegepast.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van Bruggen, voorzitter, mr. H.R. Eising en mr. H.M. Lenting, rechters, bijgestaan door mr. M.W. ten Brinke, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 2 november 2023.