ECLI:NL:RBNNE:2023:4423

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
19 oktober 2023
Publicatiedatum
30 oktober 2023
Zaaknummer
188431
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het verzoek tot echtscheiding zonder ouderschapsplan en afwijzing van alimentatieverzoeken

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 19 oktober 2023 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man. De vrouw heeft verzocht om de echtscheiding uit te spreken, waarbij zij stelde dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw geen ouderschapsplan heeft overgelegd, wat volgens artikel 815, lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) vereist is voor een echtscheidingsverzoek. De man heeft geweigerd om in gesprek te gaan over het ouderschapsplan en heeft mediation afgewezen. De rechtbank oordeelt dat het voor de vrouw op dat moment redelijkerwijs niet mogelijk was om een ouderschapsplan over te leggen, gezien de emotionele toestand van de man. Hierdoor is de vrouw ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot echtscheiding.

De rechtbank heeft het verzoek tot echtscheiding toegewezen en bepaald dat het hoofdverblijf van het minderjarige kind bij de man zal zijn, aangezien het kind daar ingeschreven staat en daar de meeste dagen verblijft. De vrouw heeft verzocht om een zorgregeling, maar de rechtbank heeft de huidige regeling bevestigd, waarbij het kind elk weekend bij de vrouw is. De man heeft ook verzoeken gedaan om alimentatie, zowel voor de kinderen als voor zichzelf, maar deze verzoeken zijn afgewezen omdat de man niet aan zijn stelplicht heeft voldaan en onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor zijn verzoeken.

Daarnaast heeft de man verzocht om het gebruik van de echtelijke woning, wat door de rechtbank is toegewezen voor een periode van zes maanden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking. De rechtbank heeft de beslissingen over de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap aangehouden voor een aparte behandeling. De beschikking is openbaar uitgesproken door rechter J. Teertstra.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
locatie Leeuwarden
zaaknummer / rekestnummer: C/17/188431 / FA RK 23-467
Beschikking d.d. 19 oktober 2023 betreffende de echtscheiding
in de zaak van:
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna ook te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. R.A. Schütz, gevestigd te Leeuwarden,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna ook te noemen: de man,
advocaat: mr. A.C. Otten, gevestigd te Bussum.

1.Procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift tot echtscheiding met bijlagen van de vrouw, ontvangen op 6 maart 2023;
- het verweerschrift met bijlagen van de man, tevens inhoudende zelfstandige verzoeken, ontvangen op 31 mei 2023;
- het verweerschrift met bijlagen van de vrouw, tegen de zelfstandige verzoeken van de man, ontvangen op 13 juli 2023;
- een bericht van de man, ontvangen op 28 juli 2023;
- een bericht met bijlagen van de vrouw, ontvangen op 27 september 2023;
- een bericht met bijlagen van de man, ontvangen op 1 oktober 2023;
- een bericht met bijlagen van de man, ontvangen op 2 oktober 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 oktober 2023. Daarbij waren aanwezig:
- de vrouw, bijgestaan door mr. Schütz;
- de man, bijgestaan door mr. Otten;
- [vertegenwoordiger van de RvdK] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de RvdK).
1.3.
Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft het minderjarige kind van partijen [de minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] , een gesprek gehad met de kinderrechter.
2. Feiten
2.1.
De vrouw en de man zijn op [datum] te [plaatsnaam] met elkaar gehuwd.
2.2.
De vrouw en de man zijn de ouders van twee kinderen, waarvan [de minderjarige] nog minderjarig is.
2.3.
De vrouw en de man zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
2.4.
[de minderjarige] woont bij de man.

3.Beoordeling

Echtscheiding
3.1.
De vrouw heeft verzocht tussen partijen de echtscheiding uit te spreken. Zij heeft gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.
3.2.
Op grond van artikel 815, lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), voor zover hier van belang, moet een (inleidend) verzoekschrift tot echtscheiding een ouderschapsplan bevatten ten aanzien van de minderjarige kinderen van partijen over wie zij al dan niet gezamenlijk het gezag uitoefenen. Nu het ouderschapsplan in de wet is geformuleerd als een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding heeft de rechtbank de bevoegdheid een echtgenoot in het verzoek tot echtscheiding niet-ontvankelijk te verklaren, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd (artikel 815, lid 6 Rv).
3.3.
Door de vrouw is geen ouderschapsplan overeenkomstig artikel 815, lid 2 Rv overgelegd. Het is de rechtbank gebleken dat het partijen niet lukt om samen afspraken te maken over [de minderjarige] . De man heeft moeite met het accepteren van het echtscheidingsverzoek van de vrouw. Inmiddels ziet hij in dat partijen er samen niet uitkomen, maar zijn emoties staan eraan in de weg om met de vrouw het gesprek over een ouderschapsplan aan te gaan. Ook een mediationtraject is volgens de man gelet op zijn toestand geen optie. De rechtbank is, anders dan de man, van oordeel dat het voor de vrouw op dit moment redelijkerwijs niet mogelijk is een door beide partijen akkoord bevonden ouderschapsplan over te leggen. De rechtbank volgt de advocaat van de man niet in de stelling dat de advocaat van de vrouw hierop actie had moeten ondernemen richting haar. Het opstellen van het ouderschapsplan is in beginsel een taak van de ouders. Hierbij kan een advocaat uiteraard wel behulpzaam zijn, maar nu de man hierover niet in gesprek wil/kan gaan, mag dit niet in de weg staan aan de ontvankelijkheid van het echtscheidingsverzoek. De rechtbank zal de vrouw ontvangen in haar verzoek tot echtscheiding.
3.4.
Het verzoek tot echtscheiding zal, als op de wet gegrond, worden toegewezen.
3.5.
De wet staat niet toe de echtscheiding uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Hoofdverblijfplaats
3.6.
De man heeft verzocht te bepalen dat het hoofdverblijf van [de minderjarige] bij hem is. Omdat [de minderjarige] op het adres van de man staat ingeschreven en daar de meeste dagen verblijft, zal de rechtbank de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de man bepalen. Dit sluit aan bij de feitelijke situatie.
Zorgregeling
3.7.
De vrouw heeft verzocht, voor zover partijen niet tot overeenstemming zouden komen over een ouderschapsplan, nader te bepalen voorzieningen te treffen met betrekking tot de zorgregeling omtrent [de minderjarige] .
3.8.
Op dit moment is de feitelijke situatie zo dat [de minderjarige] zijn moeder ieder weekend ziet. [de minderjarige] besteedt zijn weekenden grotendeels aan zijn [sporten] . De vrouw haalt hem na afloop van het [sporten] op (in de [plaatsnaam] ) en brengt hem daar op zondag weer naartoe. Als [de minderjarige] een weekend niet gaat [sporten] (wat in ieder geval het geval is vanaf ongeveer eind oktober tot en met begin maart), haalt de vrouw [de minderjarige] op zaterdagmiddag (thuis bij de man) op en brengt hem zondag(ochtend) weer terug. De vrouw wenst uiteindelijk te komen tot een co-ouderschapsregeling. Nu de vrouw tijdelijk in [woonplaats] woont is co-ouderschap praktisch niet uitvoerbaar, maar de vrouw is voornemens om een huis te kopen in de buurt van [plaatsnaam] , de plaats waar [de minderjarige] naar school gaat.
3.9.
De man stelt voor om het contact tussen [de minderjarige] en de vrouw te laten zoals het nu is en het in onderling overleg uit te breiden als daar behoefte aan is.
3.10.
De RvdK kan zich vinden in het vastleggen van de huidige regeling. De RvdK benadrukt dat de wens van [de minderjarige] leidend moet zijn bij het bepalen van een zorgregeling, maar dat de besluitvorming en verantwoordelijkheid bij de vrouw en de man liggen. Gelet op de leeftijd en levensfase van [de minderjarige] is het belangrijk dat de vrouw en de man zich flexibel (blijven) opstellen naar [de minderjarige] en elkaar.
3.11.
De rechtbank overweegt dat [de minderjarige] op een leeftijd is dat hij zelf een belangrijke stem heeft in de verdeling van de zorg- en opvoedtaken. Voorts weegt mee dat de vrouw nog geen concreet zicht op een nieuwe woning in [plaatsnaam] of omstreken. Bovendien geeft [de minderjarige] aan dat een verhuizing van de vrouw naar [plaatsnaam] voor hem niet direct zou betekenen dat hij dan meer bij de vrouw zal verblijven. Het is belangrijk dat [de minderjarige] zich vrij voelt om zich te bewegen tussen beide ouders. Het is aan partijen om [de minderjarige] te stimuleren in het contact met de andere ouder en om hem emotionele toestemming geven tot dit contact. Hiermee wordt voorkomen dat [de minderjarige] in een loyaliteitsconflict terecht komt. De rechtbank heeft gemerkt dat [de minderjarige] last heeft van de situatie, in die zin dat hij niet volledig begrijpt waarom zijn moeder is weggegaan. Ook heeft de rechtbank de indruk dat [de minderjarige] het nodige meekrijgt van de moeite die de man heeft met de relatiebreuk en zijn emotionele toestand.
3.12.
Het onder deze omstandigheden forceren van meer contact tussen de vrouw en [de minderjarige] dan nu het geval is, vindt de rechtbank niet in [de minderjarige] zijn belang. De rechtbank ziet dan ook aanleiding om de regeling vast te leggen die nu wordt uitgevoerd en zal vastleggen dat [de minderjarige] van zaterdag tot zondag omgang bij de vrouw is. Voor de vakanties en feestdagen zal de rechtbank een reguliere regeling vastleggen, die uitgaat van een gelijke verdeling tussen beide ouders. Vanzelfsprekend staat het partijen vrij om in onderling overleg (en in overleg met [de minderjarige] ) andere afspraken te maken.
Alimentatie
Te laat ingediende processtukken
3.13.
Door de man zijn op respectievelijk 1 oktober 2023 en 2 oktober 2023 diverse (omvangrijke) financiële stukken in het geding gebracht. De vrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat conform het geldende procesreglement, processtukken uiterlijk drie werkdagen voorafgaand aan de mondelinge behandeling ingediend moeten worden en dat deze stukken buiten beschouwing moeten worden gelaten. De rechtbank volgt de vrouw in dit standpunt en zal deze stukken - die overigens ook niet snel en eenvoudig te doorgronden zijn - buiten beschouwing laten. De rechtbank maakt een uitzondering voor productie 10, zijnde de jaarstukken over 2022. Deze jaarstukken zijn gedateerd op 29 september 2023, dus het was voor de man redelijkerwijs niet mogelijk deze stukken (veel) eerder in het geding te brengen. De rechtbank zal productie 10 wel in de beoordeling betrekken.
Kinderalimentatie
3.14.
De man heeft (kort gezegd) verzocht te bepalen dat de vrouw de man maandelijks een bedrag van € 750,- moet voldoen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] .
3.15.
De rechtbank is van oordeel dat de man zijn verzoek tot kinderalimentatie onvoldoende heeft onderbouwd. Het lag op de weg van de man om te onderbouwen wat de behoefte is van [de minderjarige] en wat zijn draagkracht is. Dat de man de behoefte niet kon berekenen, zoals hij stelt, volgt de rechtbank niet. De vrouw heeft immers al op 13 juli 2023 relevante salarisstroken in het geding gebracht, dus haar inkomensgegevens waren de man bekend. Het had op de weg van de man gelegen om ook tijdig zijn recente en relevante inkomensgegevens van de afgelopen jaren in het geding te brengen. De man heeft ook niet onderbouwd wat zijn netto besteedbaar inkomen is. Daarnaast had hij zijn verzoek moeten onderbouwen met berekeningen van de behoefte en draagkracht. Aan de hand van het door de man ingediende overzicht van de lopende kosten van [de minderjarige] kan geen onderhoudsbijdrage worden vastgesteld, nu voor de rechtbank leidend is het rapport alimentatienormen (tremarapport). De rechtbank zal het verzoek van de man daarom afwijzen.
Partneralimentatie
3.16.
De man heeft (kort gezegd) verzocht te bepalen dat de vrouw maandelijks een bijdrage in de kosten van zijn levensonderhoud van € 3.000,- moet voldoen.
3.17.
De rechtbank is van oordeel dat wat door de man is aangevoerd onvoldoende is om tot het oordeel te komen dat hij (een aanvullende) behoefte heeft aan een bijdrage van de vrouw in zijn eigen levensonderhoud. Het had ook bij dit verzoek op de weg van de man gelegen om zijn stellingen deugdelijk te onderbouwen, met relevante en recente stukken en berekeningen. De enkele mededelingen van de man tijdens de mondelinge behandeling zijn in het licht van het gemotiveerde verweer van de vrouw, onvoldoende onderbouwing. Bovendien heeft de man aangegeven dat hij er bewust voor heeft gekozen om meer thuis te zijn (rentenieren) en zich niet meer in te zetten voor zijn (voorheen goedlopende) onderneming(en). De man leeft van zijn vermogen en heeft daarnaast huurinkomsten. De rechtbank zal het verzoek van de man, nu hij niet heeft voldaan aan de op hem rustende stelplicht, afwijzen.
Voortgezet gebruik van de woning
3.18.
De man heeft verzocht te bepalen dat de man met uitsluiting van de vrouw gerechtigd is tot het gebruik van de echtelijke woning aan [adres] en het gebruik van de zaken die behoren bij deze woning en tot de inboedel daarvan, totdat de woning aan hem is toebedeeld dan wel is verkocht en geleverd aan opvolgende kopers.
3.19.
Op grond van artikel 1:165 Burgerlijk Wetboek heeft de echtgenoot die de woning bewoont die aan de andere echtgenoot mede toebehoort, het recht om de bewoning en het gebruik van de inboedel gedurende zes maanden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking tegen een redelijke vergoeding voort te zetten.
3.20.
De rechtbank ziet geen aanleiding om de beslissing op dit verzoek aan te houden, zoals de man heeft verzocht, omdat het voortgezet gebruik ingaat op het moment van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking. Nu de vrouw niet zelf om het voortgezet gebruik van de woning heeft verzocht en zij geen of onvoldoende zwaarwegende argumenten heeft aangevoerd die tot afwijzing van het verzoek van de man moeten leiden, zal de rechtbank het verzoek van de man toewijzen, met dien verstande dat de rechtbank daarbij, overeenkomstig de wet, zal uitgaan van een voortgezet gebruik van zes maanden. Dit neemt niet weg dat partijen hierover nadere afspraken kunnen maken, mede gelet op het feit dat de verdeling van de huwelijksgoederen gemeenschap nog moet plaatsvinden.
Verdeling
3.21.
De verzoeken van de vrouw en de man die betrekking hebben op de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap zullen worden behandeld op een separate mondelinge behandeling. De rechtbank zal de beslissingen op die verzoeken aanhouden.

4.Beslissing

De rechtbank:
4.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd te [plaatsnaam] op [datum] ;
4.2.
bepaalt dat de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken als volgt zal zijn:
- [de minderjarige] verblijft doordeweeks bij de man en vanaf zaterdagmiddag tot en met zondag(ochtend) bij de vrouw;
- de vakanties en feestdagen worden in onderling overleg bij helfte verdeeld;
4.3.
bepaalt dat [de minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] , zijn hoofdverblijfplaats zal hebben bij de man;
4.4.
bepaalt dat de man met uitsluiting van de vrouw gerechtigd is tot het gebruik van de echtelijke woning met adres [adres] en het gebruik van de zaken die behoren bij deze woning en tot de inboedel daarvan, tot zes maanden na de inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand;
4.5.
verklaart de beslissing met betrekking tot de zorgregeling, de hoofdverblijfplaats en het voortgezet gebruik van de woning uitvoerbaar bij voorraad;
4.6.
houdt iedere beslissing ten aanzien van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap aan;
4.7. wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. Teertstra, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 19 oktober 2023.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden en overeenkomstig artikel 820 lid 2 Rv openlijk bekend is gemaakt.