ECLI:NL:RBNNE:2023:4420

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
20 oktober 2023
Publicatiedatum
30 oktober 2023
Zaaknummer
176224
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap en afwijzing van het verzoek om omgangsregeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 20 oktober 2023 uitspraak gedaan in een geschil over het vaderschap van een minderjarige. De man, die niet de biologische vader is van het kind, verzocht om een omgangsregeling, terwijl de vrouw en de bijzondere curator verzochten om de ontkenning van het vaderschap van de man. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man als juridische vader wordt aangemerkt, maar dat er geen nauwe persoonlijke betrekking meer bestaat tussen de man en het kind. De rechtbank heeft het verzoek van de vrouw tot ontkenning van het vaderschap niet-ontvankelijk verklaard, omdat dit verzoek buiten de wettelijke termijn was ingediend. Het verzoek van de bijzondere curator om de ontkenning van het vaderschap gegrond te verklaren, is daarentegen toegewezen, op basis van DNA-onderzoek waaruit blijkt dat de man niet de biologische vader is. De rechtbank heeft ook het verzoek van de man om een omgangsregeling afgewogen, maar geconcludeerd dat omgang niet in het belang van het kind is, gezien de afwezigheid van een nauwe persoonlijke relatie en de huidige omstandigheden. De rechtbank heeft de kosten van het DNA-onderzoek voor rekening van de vrouw gesteld, omdat zij cruciale informatie pas laat in de procedure heeft ingebracht. De werkzaamheden van de bijzondere curator zijn beëindigd, en de beschikking is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rekestnummer: C/17/176224 / FA RK 20-1394
beschikking van de enkelvoudige kamer d.d. 20 oktober 2023
inzake
[de man],
wonende te [woonplaats],
hierna ook te noemen: de man,
advocaat: mr. S. Benayad, kantoorhoudende te Amsterdam,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
hierna ook te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. A.J. de Boer, kantoorhoudende te Leeuwarden.
De rechtbank merkt als belanghebbende aan:
[de minderjarige],
geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats],
hierna ook te noemen: [de minderjarige],
vertegenwoordigd door mr. M.R. Rauwerda, advocaat te Leeuwarden,
in haar hoedanigheid van bijzondere curator over [de minderjarige].

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Bij beschikking van 6 april 2023, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast moet worden beschouwd, heeft de rechtbank een bijzondere curator benoemd over [de minderjarige]. In afwachting van de bevindingen van de bijzondere curator heeft de rechtbank de zaak verwezen naar een nadere mondelinge behandeling.
1.2.
Nadien heeft de rechtbank kennisgenomen van:
- het advies van de bijzondere curator, tevens inhoudende een zelfstandig verzoek, ontvangen op 5 mei 2023;
- een F4 bericht van de man, ontvangen op 15 juni 2023;
- een F4 bericht van de vrouw, ontvangen op 16 juni 2023;
- een F9 bericht met bijlagen van de man, ontvangen op 16 juni 2023;
- een F9 bericht met bijlagen van de man, ontvangen op 19 juni 2023;
- een F9 bericht met bijlagen van de vrouw, ontvangen op 20 juni 2023;
- een F9 bericht met bijlagen van de man, ontvangen op 20 juni 2023;
- een F9 bericht met bijlagen van de vrouw, ontvangen op 26 juni 2023;
- een F9 bericht met bijlagen van de man, ontvangen op 27 juni 2023;
- een F9 bericht met bijlage van de man, ontvangen op 29 september 2023.
1.3.
De voortgezette mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 oktober 2023. Daarbij waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door mr. Benayad;
- de vrouw, bijgestaan door mr. De Boer;
- de bijzondere curator;
- [tolk], beëdigd tolk in de taal Tarifit, ten behoeve van de man;
- [vertegenwoordiger van de RvdK] en [vertegenwoordiger van de RvdK], namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de RvdK).

2.Verzoeken

2.1.
De rechtbank moet - kort gezegd - nog een beslissing nemen ten aanzien van:
- het verzoek van de vrouw tot ontkenning van het vaderschap van de man over [de minderjarige];
- het verzoek van de bijzondere curator om namens [de minderjarige] de ontkenning van het vaderschap van de man over [de minderjarige] gegrond te verklaren;
- het verzoek van de man om tussen hem en [de minderjarige] een zorgregeling vast te stellen;
- de kosten van het deskundigenonderzoek.

3.Beoordeling

Ontkenning vaderschap
Rechtsmacht en toepasselijk recht
3.1.
Nu de vrouw haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft, komt de Nederlandse rechter, gelet op het bepaalde in artikel 3, aanhef en onder a, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), met betrekking tot het verzoek tot vernietiging van de erkenning rechtsmacht toe.
3.2.
Op grond van artikel 10:93 Burgerlijk Wetboek (BW) in samenhang met artikel 10:92 BW wordt de vraag of, en onder welke voorwaarden, het vaderschap van een man kan worden ontkend, bepaald door het recht van de staat van de gemeenschappelijke nationaliteit van de moeder en de man ten tijde van de geboorte van het kind, of, indien deze ontbreekt, door het recht van de staat waar de vrouw en de man elk hun gewone verblijfplaats hebben, of indien ook dit ontbreekt, door het recht van de gewone verblijfplaats van het kind.
3.3.
Voor het toepasselijk recht kan geen aansluiting gevonden worden bij het recht van de staat van de gemeenschappelijke nationaliteit. Dit omdat ten tijde van de geboorte van [de minderjarige] de man de Marokkaanse nationaliteit had en de vrouw de Nederlandse. [de minderjarige] is in Nederland geboren en partijen wonen sindsdien in Nederland, zodat kan worden vastgesteld dat hun gewone verblijfplaats in Nederland is. Dit maakt dat Nederlands recht van toepassing is op de vraag of, en onder welke voorwaarden, het vaderschap ten aanzien van [de minderjarige] kan worden ontkend.
Ontvankelijkheid
3.4.
Op grond van artikel 1:200 vijfde lid BW moet een verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap van de man door de vrouw bij de rechtbank worden ingediend binnen een jaar na de geboorte van het kind. [de minderjarige] is geboren op [geboortedatum]. Het verzoek van de vrouw is op 22 maart 2023 bij de rechtbank binnengekomen. Dit verzoek valt buiten de door de wet gestelde termijn en de rechtbank zal de vrouw daarom niet-ontvankelijk verklaren in haar verzoek.
3.5.
De rechtbank komt vervolgens toe aan het beoordelen van het verzoek tot ontkenning vaderschap dat namens [de minderjarige] is ingediend. Op grond van artikel 1:200, zesde lid, BW kan een kind een verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning bij de rechtbank indienen binnen drie jaren nadat het kind bekend is geworden met het feit dat de man vermoedelijk niet zijn biologische vader is, maar indien het kind evenwel gedurende zijn minderjarigheid bekend is geworden met dit feit, kan het verzoek worden ingediend tot uiterlijk drie jaren nadat het kind meerderjarig is geworden. De bijzondere curator heeft tijdig namens [de minderjarige] het verzoek ingediend en zal daarom worden ontvangen in haar verzoek.
Motivering
3.6.
De rechtbank stelt vast dat de vrouw tijdens de geboorte van [de minderjarige] gehuwd was met de man. Op grond van artikel 1:199 aanhef en onder a BW wordt de man daarom als juridische vader van [de minderjarige] aangemerkt.
3.7.
Op grond van artikel 1:200 eerste lid BW kan het in artikel 1:199, onder a, BW bedoelde (door huwelijk ontstane) vaderschap door de moeder van het kind worden ontkend op de grond dat de man niet biologische vader is van het kind. Ontkenning van het vaderschap kan niet geschieden, indien er sprake is van de beletselen, zoals genoemd in artikel 1:200, tweede en derde lid BW. Vaststaat dat van die beletselen geen sprake is.
3.8.
De bijzondere curator stelt vast dat met het DNA-onderzoek van Verilabs is uitgesloten dat de man de biologische vader is van [de minderjarige]. Omdat de man de uitslag van het DNA-onderzoek betwist, heeft de bijzondere curator onderzoek gedaan naar de totstandkoming en de uitkomst van het DNA-onderzoek. Volgens de bijzondere curator bestaat er geen aanleiding om daaraan te twijfelen. De bijzondere curator geeft aan dat het in het belang is van [de minderjarige] dat haar juridische status in overeenstemming wordt gebracht met de biologische werkelijkheid.
3.9.
De vrouw stelt zich op het standpunt dat het verzoek tot ontkenning vaderschap moet worden toegewezen, nu uit DNA-onderzoek is gebleken dat de man niet de biologische vader is van [de minderjarige]. De man betwist de uitslag van het DNA-onderzoek. De man heeft sterke vermoedens dat het DNA-onderzoek niet op juiste wijze tot stand is gekomen.
3.10.
De RvdK heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven zich aan te sluiten bij hetgeen door de bijzondere curator naar voren is gebracht. De RvdK gaat uit van de juistheid van de resultaten van het DNA-onderzoek.
3.11.
De rechtbank concludeert op grond van de inhoud van het dossier, hetgeen besproken is tijdens de mondelinge behandeling en de bevindingen van de bijzondere curator dat de man niet de biologische vader van [de minderjarige] is. De rechtbank ziet geen aanwijzingen om te twijfelen aan de procedure dan wel de uitkomst van het DNA-onderzoek verricht door de rechtbank benoemde deskundige Bureau Verilabs. In dat kader merkt de rechtbank nog op dat DNA-onderzoeken die worden verricht door Bureau Verilabs rechtsgeldige onderzoeken zijn en voldoen aan zeer strenge kwaliteitsnormen, waarbij alle testpersonen voor het afnemen van een test worden geïdentificeerd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het verzoek van de bijzondere curator tot ontkenning van het vaderschap van de man over [de minderjarige] moet worden toegewezen.
Omgang
Rechtsmacht en toepasselijk recht
3.12.
De rechtbank is van oordeel dat, nu [de minderjarige] op het moment van het indienen van het inleidende verzoekschrift (8 december 2020) haar gewone verblijfplaats in Nederland had, de rechtbank ingevolge artikel 8 Brussel II-bis rechtsmacht heeft.
3.13.
Wat betreft het toepasselijke recht stelt de rechtbank vast dat het verzoek betrekking heeft op de ouderlijke verantwoordelijkheid. Dit betekent dat op grond van artikel 15 Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 van toepassing is het recht van het land waar het kind zijn of haar gewone verblijfplaats heeft. Nu [de minderjarige] haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft, is Nederlands recht van toepassing.
Motivering
3.14.
Op grond van artikel 1:377a eerste lid BW heeft een kind recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. De rechter stelt op verzoek van de ouders of een van hen of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang. De rechter ontzegt, gelet op het derde lid, het recht op omgang slechts, indien:
- omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind,
- indien de ouders kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang,
- indien het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder heeft doen blijken, of
- indien omgang anderszins in strijd is met de zwaarwegende belangen van het kind.
3.15.
De man stelt zich - samengevat - op het standpunt dat [de minderjarige] als een dochter voor hem voelt. De man wil dan ook graag contact met [de minderjarige] onderhouden. De vrouw stelt zich op het standpunt dat omgang met de man niet in het belang van [de minderjarige] is en het verzoek van de man moet worden afgewezen.
3.16.
De RvdK adviseert de rechtbank om geen omgangsregeling vast te leggen tussen de man en [de minderjarige]. De RvdK begrijpt de wens van de man, maar vindt het afdwingen van omgang niet in het belang van [de minderjarige]. [de minderjarige] heeft al lange tijd geen enkel contact met de man. Bovendien heeft het DNA-onderzoek aangetoond dat de man niet de biologische vader is van [de minderjarige]. In de eerste levensjaren van [de minderjarige] speelde de man wel een rol in haar leven en was hij een hechtingsfiguur voor haar, maar met de nieuwe informatie en onder de huidige omstandigheden ziet de RvdK geen redenen om een regeling vast te leggen.
3.17.
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of de man in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot [de minderjarige]. De rechtbank overweegt als volgt. [de minderjarige] is geboren tijdens het huwelijk van partijen. De vrouw geeft aan dat zij was uitgehuwelijkt aan de man. Tijdens het huwelijk had de vrouw een relatie met een andere man, uit welke relatie [de minderjarige] is geboren. Angst heeft de vrouw ervan weerhouden om hiermee naar buiten te komen, maar volgens de vrouw was de man ermee bekend dat hij niet de biologische vader is van [de minderjarige]. Dit wordt uitdrukkelijk door de man betwist. Daarnaast geeft de man aan dat hij, zelfs als hij niet de biologische vader is, [de minderjarige] als zijn dochter blijft beschouwen en contact met haar wil. De rechtbank overweegt dat de man weliswaar aangeeft dat hij de wens heeft tot contact en omgang, maar dat uit niets blijkt dat de man (nog) in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot [de minderjarige]. Partijen zijn in 2019 uit elkaar gegaan. Sindsdien woont [de minderjarige] bij haar moeder. Er zijn verschillende hulpverleners betrokken geweest en er is geprobeerd om begeleide omgang tot stand te brengen, maar dat heeft niet geleid tot het opbouwen van het contact tussen de man en [de minderjarige]. In het afgelopen jaar is er helemaal geen omgang meer geweest. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat de man niet langer in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot [de minderjarige].
3.18.
Reeds daarom is de rechtbank van oordeel dat het verzoek van de man moet worden afgewezen . Ook indien geoordeeld zou worden dat de man nog wel een nauwe persoonlijke betrekking heeft met [de minderjarige], zou de rechtbank het verzoek van de man afwijzen. De rechtbank acht het onder de gegeven omstandigheden in strijd met de zwaarwegende belangen van [de minderjarige] om opnieuw te proberen om omgang op te starten. De man is niet haar biologische vader. [de minderjarige] heeft al een vaderfiguur in haar leven, namelijk de huidige partner van de vrouw waarmee zij ook kinderen heeft en heeft daarnaast nog een biologische vader. De rechtbank vindt het opstarten van omgang met de man niet in haar belang en volgt het advies van de RvdK. Bovendien zijn de omgangsmomenten die een jaar geleden hebben plaatsgevonden niet goed verlopen, in die zin dat er geen positief contact was tussen de man en [de minderjarige]. De rechtbank zal het verzoek van de man dan ook afwijzen.
Statusvoorlichting
3.19.
De rechtbank overweegt nog dat de bijzondere curator en de RvdK benadrukken dat het belangrijk is dat [de minderjarige] wordt geïnformeerd over haar afstamming. De rechtbank onderschrijft dit belang. [de minderjarige] woont bij de vrouw en de nieuwe partner van de vrouw, die voor haar de vaderrol vervult. Het is voor de identiteitsontwikkeling van [de minderjarige] belangrijk dat zij weet wie haar biologische vader is. Volgens de RvdK moet deze statusvoorlichting zo snel mogelijk plaatsvinden. Omdat het belangrijk is dat het zorgvuldig gebeurt, adviseert de RvdK de vrouw om er professionele hulpverlening bij te zoeken. De bijzondere curator heeft op de zitting aangegeven dat zij over enige tijd nog contact opnemen met de vrouw om hier met haar over te spreken.
Kosten deskundigenonderzoek
3.20.
Ten aanzien van de kosten van het DNA-onderzoek overweegt de rechtbank als volgt. De vrouw heeft altijd geweten dat de man niet de biologische vader is van [de minderjarige]. Zij beschikt bovendien over een eerder uitgevoerd DNA-onderzoek, dat zij vanwege de privacy van de biologische vader van [de minderjarige] niet in het geding wilde brengen. De vrouw heeft er om haar moverende redenen voor gekozen om cruciale informatie over de afstamming van [de minderjarige] pas in een vergevorderde stadium van de procedure kenbaar te maken. De man heeft uitdrukkelijk betwist dat hij ervan op de hoogte was dat hij niet de biologische vader van [de minderjarige] was. De rechtbank heeft zich gelet op vorenstaande genoodzaakt gezien om ambtshalve een DNA-onderzoek te gelasten.
3.21.
De rechtbank is onder de gegeven omstandigheden van oordeel dat het redelijk is dat de kosten van het onderzoek voor rekening van de vrouw komen. Nu de kosten van het DNA-onderzoek uit 's Rijks kas zijn voorgeschoten, zal de rechtbank bepalen dat de vrouw deze kosten aan de Staat moet voldoen. Voor betaling van het in de beschikking van 11 januari 2023 vermelde bedrag van € 685,00 zal door de financiële dienst (LDCR) een factuur met betaalinstructies aan de vrouw worden toegezonden.
Werkzaamheden bijzondere curator
3.22.
Uit de te nemen beslissing volgt dat de vertegenwoordiging van [de minderjarige] door de bijzondere curator in deze procedure niet meer nodig is. De rechtbank beschouwt de werkzaamheden van de bijzondere curator voor deze procedure als beëindigd.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar verzoek tot ontkenning vaderschap;
4.2.
verklaart gegrond het verzoek van de bijzondere curator tot ontkenning van het vaderschap van [de man] over [de minderjarige], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats];
4.3.
draagt de griffier - op grond van artikel 1:20e, eerste lid van het BW - op niet eerder dan drie maanden na de dag van de uitspraak van deze beschikking - en indien daartegen geen hoger beroep is ingesteld - een afschrift van deze beschikking te sturen aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Leeuwarden;
4.4.
veroordeelt de vrouw in de kosten verbonden aan het door Verilabs uitgevoerde verwantschapsonderzoek, wat neerkomt op een bedrag van € 685,00 om aan de griffier te voldoen, een en ander zoals overwogen in rechtsoverweging 3.21.;
4.5.
beschouwt de werkzaamheden van de bijzondere curator mr. M.R. Rauwerda, advocaat te Leeuwarden, voor deze procedure als beëindigd;
4.6.
verklaart deze beschikking onder 4.4. uitvoerbaar bij voorraad;
4.7.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. Teertstra, (kinder)rechter, bijgestaan door de griffier en in het openbaar uitgesproken op 20 oktober 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet door tussenkomst van een advocaat worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden.
fn: 889