De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat veroordeling dient te volgen met toepassing van het volwassenenstrafrecht.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feit 1 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden met aftrek van voorarrest waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar.
Ten aanzien van feit 2 heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de bewezenverklaring een overtreding oplevert en dat een afzonderlijke strafoplegging daarvoor niet opportuun is zodat kan worden volstaan met toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gemotiveerd bepleit het jeugdstrafrecht toe te passen.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman primair bepleit toepassing te geven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. Subsidiair heeft de raadsman bepleit een – al dan niet voorwaardelijke – geldboete op te leggen.
Het oordeel van de rechtbank
Algemeen
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de reclasseringsadviezen, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een valmes. Het ongecontroleerde bezit van wapens leidt tot gevoelens van onveiligheid in de samenleving en brengt een onaanvaardbaar risico met zich voor de veiligheid van personen.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het voorhanden hebben van een valmes een misdrijf betreft, gelet op de artikelen 13, 55 en 56 van de Wet wapens en munitie.
Documentatie
De rechtbank heeft acht geslagen op het de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie van 29 augustus 2023. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft voorts rekening gehouden met het meest recente advies van de reclassering van 18 juli 2023. Uit dit advies komt, samengevat, naar voren dat verdachte zijn hele leven bekend is met hulpverlening. Verdachte woonde voorafgaand aan zijn detentie twee jaren in een beschermde woonvorm van het Leger des Heils met een WMO-indicatie. Daar heeft hij een positieve groei laten zien. Verdachte heeft geen vaste dagbesteding en heeft bewindvoering. De reclassering kan geen inschatting maken van de risicofactoren, kan evenmin komen tot een weloverwogen advies over toepassing van het jeugdstrafrecht en kan niet adviseren of interventies en/of toezicht nodig zijn.
Toepasselijk sanctiestelsel
Bij de berechting van adolescenten tot 23 jaar oud geldt als uitgangspunt dat het volwassenstrafrecht wordt toegepast, tenzij in de persoon van de verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is begaan aanleiding wordt gevonden het jeugdstrafrecht toe te passen. Uit het reclasseringsrapport blijkt dat er voor zowel het volwassenenstrafrecht als het jeugdstrafrecht (contra-)indicaties aanwezig zijn. De rechtbank ziet in de persoon van de verdachte en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd geen aanleiding voor toepassing van het jeugdstrafrecht. De rechtbank zal het volwassenstrafrecht op verdachte toepassen.
LOVS oriëntatiepunten
Naast de omstandigheden de persoon van verdachte betreffende heeft de rechtbank tevens acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (verder: LOVS). De oriëntatiepunten van het LOVS gaan voor het voorhanden hebben van een wapen (artikel 13 van de Wet wapens en munitie), te weten een mes (categorie I.1) uit van een geldboete van € 225,00.
Conclusie
De rechtbank heeft geconstateerd dat verdachte op 3 mei 2023 in verzekering is gesteld. De bewaring is op 4 mei 2023 bevolen. Na het onderzoek ter terechtzitting van 12 oktober 2023 heeft de rechtbank de voorlopige hechtenis van verdachte opgeheven per 13 oktober 2023.
De rechtbank concludeert dat verdachte 164 dagen in voorarrest heeft doorgebracht voor het onder 1 ten laste gelegde feit, terwijl hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Gezien de relatief geringe ernst van het bewezenverklaarde, voornoemd oriëntatiepunt van het LOVS en de duur van het reeds ondergane voorarrest waarvoor verdachte naar verwachting niet gecompenseerd zal worden, acht de rechtbank oplegging van een straf of maatregel thans niet meer geboden, omdat zij van oordeel is dat hiermee in dit geval geen redelijk strafdoel meer is gediend. Noch vanuit het oogpunt van preventie, noch vanuit vergelding heeft een straf of maatregel in deze zaak toegevoegde waarde. Het opleggen van een geldboete conform de oriëntatiepunten van het LOVS zal enkel extra leed toevoegen. De rechtbank zal daarom verdachte met toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht schuldig verklaren zonder oplegging van een straf of maatregel.