ECLI:NL:RBNNE:2023:4341

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
3 oktober 2023
Publicatiedatum
24 oktober 2023
Zaaknummer
18-134313-22
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in vervolging wegens overschrijding van de redelijke termijn en gebrek aan een eerlijk proces

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 17 oktober 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het telen van hennep. De rechtbank oordeelde dat het extreme tijdsverloop in deze zaak, waarbij bijna vijf jaar verstreken zijn sinds het laatste verhoor van de verdachte, een overschrijding van de redelijke termijn met zich meebracht. De rechtbank constateerde dat er geen onderzoekshandelingen meer zijn verricht na het sluiten van het eindproces-verbaal op 11 juli 2019. Dit tijdsverloop, in combinatie met de leeftijd van de verdachte, die bij aanvang van de ten laste gelegde periode nog minderjarig was, leidde de rechtbank tot de conclusie dat er geen sprake meer kon zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank verklaarde de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van de verdachte, omdat het gebrek aan een eerlijk proces niet meer te herstellen was. De rechtbank weegt hierbij mee dat de verdachte in de tussenliggende periode positieve ontwikkelingen heeft doorgemaakt, zoals het opstarten van een eigen bedrijf en het aangaan van een stabiele relatie. Dit vonnis is gewezen door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter tevens kinderrechter was. De uitspraak benadrukt het belang van de redelijke termijn en de rechten van de verdachte in het strafproces.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht Locatie Groningen
parketnummer 18/134313-22
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 17 oktober 2023 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte] ,geboren op [geboortedatum] 2000 te [geboortedatum] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 3 oktober 2023.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. P.C. Schutte, advocaat te Winschoten.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. T. Pitstra.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Primairhij in of omstreeks de periode van 1 januari 2018 tot en met 17 september 2018 te [plaatsnaam] , gemeente Oldambt, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in een pand/loods aan de [adres] , meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval in genoemd(e) pand/loods opzettelijk aanwezig heeft gehad, een groot aantal, in elk geval een hoeveelheid, hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
Subsidiaireen of meer andere en/of onbekend gebleven persoon/personen in of omstreeks de periode van 1 januari 2018 tot en met 17 september 2018 te [plaatsnaam] , gemeente Oldambt, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans één van hen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk in een pand/loods aan de [adres] heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval in genoemd(e) pand/loods opzettelijk aanwezig heeft gehad, een groot aantal, in elk geval een hoeveelheid, hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte in of omstreeks de periode van 1 januari 2018 tot en met 17 september 2018 te [plaatsnaam] , gemeente Oldambt, (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door:
  • de ruimte in genoemd(e) pand/loods ten behoeve van de hennepkwekerij op teruimen en/of geschikt te maken voor het kweken van hennepplanten, en/of
  • ( hennepgerelateerde) goederen in/naar genoemd(e) pand/loods te brengen, en/of- het plaatsen van grond in potten ten behoeve van (stekjes van) hennepplanten, en/of - het knippen van toppen van hennepplanten.

De ontvankelijkheid van de officier van justitie

De rechtbank zal het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaren en overweegt daartoe als volgt.
De tenlastelegging bevat feiten die zich beweerdelijk hebben voorgedaan in de periode van 1 januari 2018 tot en met 17 september 2018. Het eindproces-verbaal is op 11 juli 2019 gesloten en op 24 oktober 2019 bij het Arrondissementsparket ingeleverd. De rechtbank constateert dat er nadien geen onderzoekshandelingen meer zijn verricht.
De rechtbank is van oordeel dat het tijdverloop in deze zaak moet worden aangemerkt als een overschrijding van de redelijke termijn. Als beginpunt van de redelijke termijn neemt de rechtbank de datum van het laatste verhoor van verdachte, te weten 13 november 2018. Er zijn in de tussentijd bijna 5 jaren verstreken. De rechtbank stelt vast dat de complexiteit van de zaak niet de oorzaak is geweest van extreme overschrijding van de redelijk termijn, noch dat de verdediging daar een aandeel in heeft gehad. De officier van justitie heeft voorts geen enkele verklaring kunnen geven voor de overschrijding van de termijn.
Het is vaste rechtspraak van de Hoge Raad dat een overschrijding van de redelijke termijn in de regel tot strafvermindering leidt en niet tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging. Desondanks is de rechtbank van oordeel dat in deze zaak niet kan worden volstaan met een andere sanctie dan de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. De rechtbank heeft daarbij gelet op de extreme overschrijding van de redelijke termijn en de leeftijd van verdachte.
Verdachte was bij aanvang van de ten laste gelegde periode nog minderjarig.
Uit de rapportages van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 11 september 2023 en de reclassering d.d. 24 augustus 2023 volgt dat verdachte het erg moeilijk heeft gehad met het feit dat de onderhavige strafzaak jaren boven zijn hoofd heeft gehangen. Uit de rapportages blijkt ook dat het leven van verdachte zich 5 jaar na dato in geheel ander vaarwater bevindt; hij heeft zijn eigen metselbedrijf, heeft een stabiele relatie en is begin dit jaar vader geworden.
Dit positieve beeld wordt ook bevestigd door het uittreksel van de justitiële documentatie waaruit volgt dat verdachte na het ten laste gelegde feit niet met politie en justitie in aanraking is gekomen.
Nu een deel van het ten laste gelegde feit heeft plaatsgevonden toen de verdachte nog minderjarig was en een deel toen hij reeds meerderjarig was, dient de rechtbank conform artikel 495 lid 5 van het Wetboek van Strafvordering een keuze te maken omtrent het toepasselijke sanctiestelsel. De hoofdregel is dat de berechting geschiedt volgens het sanctiestelsel van volwassenen. De rechtbank kan echter met toepassing van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht besluiten voor jongvolwassenen een jeugdsanctie toe te passen indien zij daartoe aanleiding vindt in de persoonlijkheid van de verdachte of de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan.
De rechtbank merkt op dat er in de periode van het ten laste gelegde feit indicaties waren voor toepassing van het jeugdstrafrecht. De rechtbank is evenwel van oordeel dat het, gelet op het extreme tijdsverloop en de ontwikkelingen die verdachte in de tussenliggende periode heeft gemaakt, thans niet meer goed mogelijk is om te beoordelen of verdachte dient te worden berecht conform het volwassenstrafrecht of het jeugdstrafrecht.
De rechtbank is van oordeel dat er onder deze omstandigheden geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM. Dit gebrek is niet meer te herstellen. De rechtbank zal de officier van justitie dan ook niet-ontvankelijk verklaren in de vervolging van de verdachte.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Zwarts, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. M.A.M. Wolters en mr. S.T. Kooistra, rechters, bijgestaan door mr. H.A. Vonk, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 oktober 2023.
Mr. S.T. Kooistra is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.