ECLI:NL:RBNNE:2023:4278

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
5 oktober 2023
Publicatiedatum
19 oktober 2023
Zaaknummer
18-266842-22
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Verstek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis van de meervoudige kamer in een strafzaak betreffende witwassen en vordering benadeelde partij

Op 5 oktober 2023 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Leeuwarden uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van witwassen. De zaak kwam voort uit een onderzoek naar de verdachte, geboren in 1984, die in de periode van 20 tot en met 25 oktober 2020 betrokken zou zijn geweest bij het verwerven en voorhanden hebben van geldbedragen die afkomstig waren uit misdrijven. De verdachte was niet verschenen tijdens de zitting, waardoor verstek werd verleend. Het Openbaar Ministerie was vertegenwoordigd door mr. L. Lübbers.

De tenlastelegging omvatte het medeplegen van witwassen van bedragen die door slachtoffers waren overgemaakt naar de bankrekening van de verdachte, nadat zij waren opgelicht door iemand die zich voordeed als hun kind. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte wist dat zijn bankrekening werd gebruikt voor criminele doeleinden, maar oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor medeplegen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor witwassen, maar sprak hem vrij van andere tenlastegelegde feiten.

De rechtbank heeft de verdachte een gevangenisstraf van drie weken opgelegd, rekening houdend met de ernst van het feit en het tijdsverloop. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen behandeld. De vordering van [slachtoffer 1] werd niet-ontvankelijk verklaard, terwijl de vordering van [slachtoffer 3] tot een bedrag van € 2.100,45 werd toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank legde ook een schadevergoedingsmaatregel op aan de verdachte.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/266842-22
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 5 oktober 2023 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1984 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 21 september 2023.
Tegen de niet verschenen verdachte is verstek verleend. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L. Lübbers.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, in de periode van 20 oktober 2020 tot en met 25 oktober 2020, te [plaatsnaam] en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen (van) meermalen een geldbedrag, te weten € 2.623,28 (van [slachtoffer 1] ), € 2.250,78 (van
[slachtoffer 2] ) en/of € 4.350,45 (van [slachtoffer 3] ), althans een of meer voorwerpen
  • heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet, en/of
  • gebruik heeft gemaakt
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moesten vermoeden dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
een of meer onbekend gebleven mededaders in de periode van 20 oktober 2020 tot en met 25 oktober 2020, te [plaatsnaam] en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen (van) meermalen een geldbedrag, te weten € 2.623,28 (van [slachtoffer 1] ),
€ 2.250,78 (van [slachtoffer 2] ) en/of € 4.350,45 (van [slachtoffer 3] ), althans een of meer voorwerpen
  • heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet, en/of
  • gebruik heeft gemaakt
terwijl die mededaders wist(en), althans redelijkerwijs moesten vermoeden, dat dat/die voorwerp(en)
- onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf,bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte in de periode van 20 oktober 2020 tot en met 25 oktober 2020, te [plaatsnaam] en/of elders in Nederland opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door zijn bankpas en/of pincode, althans zijn bankrekening ter beschikking te stellen aan de onbekend gebleven mededaders.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd ter zake het primair ten laste gelegde, namelijk het medeplegen van witwassen, op grond van de aangiftes van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en de verklaring van verdachte.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 24 oktober 2020,opgenomen op pagina 494 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2021050894 d.d. 9 november 2021, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 2] :
23-10-2020 kreeg ik via de whatsapp van mijn dochter. Paps dit is mijn nieuwe
nummer [telefoonnummer] en de andere kan je weggooien. Een paar uur later kreeg ik een berichtje van mijn dochter hai papsie ik moet vandaag 2 rekeningen betalen maar mijn telebankieren werkt nog niet op mijn mobiel, wil jij het even voorschieten waarop mijn berichtje was doe ik. Ik heb een bedrag van EUR 2.250,78 overgemaakt T.N.V [verdachte] rekeningnummer [rekeningnummer] omschrijving H75964 tijd dat het overgemaakt is 23 okt. 2020 17:39 uur.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 25 oktober 2020,opgenomen op pagina 499 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 3] :
Op 23 oktober 2020 kreeg ik via WhatsApp een berichtje van "oudste zoon" dat hij een nieuw telefoonabonnement heeft. In verband met drukke werkzaamheden de laatste tijd en omdat hij momenteel met een gemeente project bezig is en zijn bank nog niet naar zijn nieuwe gsm-nummer was overgezet was hij vergeten om 2 rekeningen te betalen. Omdat deze voor 18.00 uur betaald moesten zijn vroeg hij aan mij of ik deze voor hem wou betalen en dat hij ze de volgende dag aan mij zou terug betalen. Om hem te helpen heb ik de 2 bedragen overgemaakt.
Bankrekeningnummer andere partij: [rekeningnummer]
Naam rekeninghouder andere partij: [verdachte]
Wat is het bedrag of de waarde van de betaling?: 2100,45 Datum betaling: 23-10-2020
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 16 juni 2021,opgenomen op pagina 617 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [verdachte] :
V: En [naam 1] ?
A: Hij heeft wel mijn pinpas bij zich gehad
.Hij vroeg mij ook wel of hij wel eens geld op mijn rekening mocht storten. Ik heb dat toen voor hem gepind in Heerenveen. V: Met welke rekening was dat? A: Mijn ING rekening
.
V: Ik toon je een aantal foto's van een pintransactie van bankrekening [rekeningnummer] . Wie is de persoon op de foto die geld pinde? A: Dat ben ik.
A:Ik wist wel dat hij [de rechtbank begrijpt: [naam 1] ] iets met bankrekeningen deed en dat dit niet klopte.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 april 2021,opgenomen op pagina 326 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Het bankrekeningnummer betrof [rekeningnummer] .
Uit een vordering verstrekking gebruikersgegevens was gebleken dat de tenaamgestelde van het rekeningnummer was:
[verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1984, geboren te [geboorteplaats] , wonende [adres] .
Uit de historische gegevens bleek onder andere dat:
  • Het rekeningnummer op 28 juli 2020 in gebruik wordt genomen en op 02 maart 2021 nogsteeds actief is;
  • Op 22 oktober 2020 wordt een geldbedrag van € 800 gepind van rekening
[rekeningnummer] bij een geldautomaat op het [adres] ;
- Op 23 oktober 2020 te 17:39 uur een geldbedrag op de rekening wordt bijgeboekt van
€ 2250,78 uit naam van aangever [slachtoffer 2] ;
- Op 23 oktober 2020 te 17:47 uur een geldbedrag op de rekening wordt bijgeboekt van€ 2100,45 uit naam van aangever [slachtoffer 3] .
Bewijsoverwegingen Aangifte [slachtoffer 1]
Op 22 oktober 2020 heeft [slachtoffer 1] aangifte gedaan van oplichting. Hij heeft door de oplichting een geldbedrag naar een KNAB bankrekening ten name van [verdachte] overgemaakt. De rechtbank is van oordeel dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn in het dossier dat verdachte wist dat deze bankrekening op zijn naam geopend was of dat hij gegevens beschikbaar heeft gesteld aan derden zodat de bankrekening op zijn naam geopend kon worden. Er zijn aanwijzingen dat de bankrekening bij de KNAB-bank met de identiteitskaart van verdachte is geopend, maar niet is uit te sluiten dat hiervoor gebruik is gemaakt van een foto van de identiteitskaart van verdachte. Niet kan worden vastgesteld dat verdachte wist dat er een foto van zijn identiteitskaart is gemaakt en dat deze gebruikt zou worden voor het openen van een bankrekening.
De rechtbank is eveneens met betrekking tot bankrekening [rekeningnummer] ten name van [naam 2] van oordeel dat er onvoldoende aanknopingspunten voorhanden zijn dat verdachte hierbij betrokken is geweest.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank verdachte hiervan vrijspreken.
Aangiften [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]
Uit bovenstaande bewijsmiddelen volgt dat op 23 oktober 2020 aangever [slachtoffer 2] een geldbedrag van € 2.100,45 en aangever [slachtoffer 3] een geldbedrag van € 2.250,78 hebben overgemaakt naar een ING bankrekeningnummer [rekeningnummer] ten name van [verdachte] . Beide aangevers hebben het bedrag overgemaakt nadat zij WhatsApp berichten hadden ontvangen van iemand die zich voordeed als hun dochter dan wel zoon. Nadat de aangevers het geldbedrag hadden overgemaakt, bleek dat zij waren opgelicht door middel van zogenaamde vriend in nood fraude. De ING bankrekening waar het geld op is gestort, is in gebruik bij verdachte. Uit de historische gegevens van de ING rekening en de verklaring van verdachte blijkt dat verdachte een dag voordat aangevers het geld overmaakte naar de bankrekening van verdachte nog een groot bedrag heeft gepind van deze rekening. Verder heeft verdachte verklaard dat [naam 1] zijn pinpas wel eens had en dat [naam 1] hem ook wel eens heeft gevraagd of hij geld mocht storten op de rekening van verdachte. Verdachte wist dat [naam 1] zich bezig hield met “geld maken” door middel van overboekingen tussen bankrekeningen.
Op grond van vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte wist dat zijn rekening gebruikt zou worden voor criminele doeleinden. Verdachte heeft immers zijn bankrekening ter beschikking gesteld aan een ander waarvan hij wist dat deze persoon zich bezig hield met “geld maken” door middel van overboekingen tussen bankrekeningen. Verdachte heeft vervolgens ook daadwerkelijk de beschikking gehad over het geld dat de aangevers naar zijn bankrekening hebben overgemaakt. Dit geld is immers op zijn bankrekening gestort op het moment dat hij de beschikkingsmacht over die bankrekening had.
Anders dan de officier van justitie heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van medeplegen. Niet uit te sluiten valt immers dat de op de bankrekening ontvangen bedragen afkomstig zijn uit een eigen misdrijf van één andere persoon en dat deze zich heeft schuldig gemaakt aan eenvoudig witwassen, wat een ander strafbaar feit is dan witwassen.
De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van witwassen.
Met betrekking tot de overboeking op rekeningnummer [rekeningnummer] t.n.v.
[naam 3] is de rechtbank van oordeel dat er geen aanknopingspunten in het dossier zijn dat verdachte hierbij betrokken is geweest. De rechtbank zal verdachte hiervan vrijspreken.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij, in de periode van 20 oktober 2020 tot en met 25 oktober 2020, in Nederland, meermalen een geldbedrag, te weten € 2.250,78 van [slachtoffer 2] en € 2.100,45 van [slachtoffer 3] , voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen, terwijl hij, verdachte, wist dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaardeHet bewezen verklaarde levert op: primair. witwassen, meermalen gepleegd.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 weken.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het uittreksel uit de justitiële documentatie en de vordering van de officier van justitie.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan witwassen door geldbedragen, waarvan hij wist dat deze van misdrijf afkomstig waren, voorhanden te hebben gehad en te hebben overgedragen aan zijn medepleger. Verdachte heeft een essentiële bijdrage gehad aan het wegsluizen van crimineel geld. Het witwassen van criminele gelden vormt een bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Dit mede vanwege de negatieve invloed ervan op het reguliere handelsverkeer. Witwassen is daarmee een bedreiging voor de samenleving. De rechtbank acht dit dan ook een ernstig feit. Voornoemd handelen van verdachte bevordert het plegen van delicten. Door het wegsluizen van crimineel verkregen geld en/of verschaffen van een schijnbare legale herkomst van criminele gelden wordt de opsporing van de onderliggende misdrijven bemoeilijkt. Bovendien zou zonder witwassen het genereren van illegale winsten een stuk minder lucratief zou zijn.
De rechtbank heeft in aanmerking genomen dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. De rechtbank houdt daar rekening mee.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet met een andere straf worden volstaan dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 3 weken passend en geboden is. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met het tijdsverloop in deze zaak.

Benadeelde partijen

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
[slachtoffer 1] , tot een bedrag van € 2.623,28 ter zake van materiële schade, vermeerderd metwettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
[slachtoffer 3] , tot een bedrag van € 4.351,23 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderdmet wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toewijsbaar is tot een bedrag van € 2.623,28. De vordering kan worden toegewezen tot een bedrag van € 2.623,28, en te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat deze toewijsbaar is tot een bedrag van € 2.100,45. Dit is het bedrag wat op de bankrekening van verdachte is gestort. De vordering kan worden toegewezen tot een bedrag van € 2.100,45, en te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Oordeel van de rechtbank
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
De rechtbank acht het feit niet bewezen waaruit de schade zou zijn ontstaan. De benadeelde partij zal daarom niet ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
Benadeelde partij [slachtoffer 3]
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De rechtbank is van oordeel dat de betaling op rekeningen van anderen dan verdachte niet voor vergoeding door verdachte in aanmerking komt en zal dit bedrag in mindering brengen. De vordering zal daarom voor een bedrag van € 2.100,45 worden toegewezen, dit vermeerderd met wettelijke rente vanaf 23 oktober 2020. Voor het overige zal de benadeelde partij niet ontvankelijk in de vordering worden verklaard.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 57, 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 3 weken.

Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 3] .
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte om aan [slachtoffer 3] te betalen:
  • het bedrag van € 2.100,45 (zegge: eenentwintighonderd euro en vijfenveertig eurocent);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 oktober 2020 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de vordering van [slachtoffer 3] voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 3] aan de Staat te betalen een bedrag van € 2.100,45 (zegge: eenentwintighonderd euro en vijfenveertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 oktober 2020 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 31 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Verklaart de vordering van [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.F. Hammerle, voorzitter, mr. A.H.M. Dölle en mr. L.S. Langius, rechters, bijgestaan door W. van Goor, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 5 oktober 2023.
Mr. B.F. Hammerle is buiten staat om dit vonnis mede te ondertekenen.