Op zaterdag 22 augustus 2020 rond half 9 kreeg ik een app van mijn dochter als volgt: Hoii mam. ik ben overgestapt van KPN naar Vodafone dit is mijn nieuwe nummer [telefoonnummer]
Ik heb 2 betalingen die ik moet verwerken alleen lukt het mij nu niet zou jij het voor me kunnen verwerken. Ik kan het zelf woensdag weer regelen. Zeg ik geen probleem. Kan ik de gegevens doorsturen dan ben ik gelukkig op tijd. zo krijg ik gegevens door [rekeningnummer] op naam van [slachtoffer 7] . betalingsachterstand 3653 Zo volgen er meer. Nog een [slachtoffer 8] [rekeningnummer] en nog een [slachtoffer 8] .
Betalingen:
Bankrekeningnummer andere partij: [rekeningnummer] Naam rekeninghouder andere partij: [slachtoffer 7]
Wat is het bedrag of de waarde van de betaling?: 1965,35 Datum betaling: 22-08-2020
Bankrekeningnummer andere partij: [rekeningnummer]
Naam rekeninghouder andere partij: [slachtoffer 8]
Wat is het bedrag of de waarde van de betaling?: 1893,54 Datum betaling: 23-08-2020
Bankrekeningnummer andere partij: [rekeningnummer]
Naam rekeninghouder andere partij: [slachtoffer 8]
Wat is het bedrag of de waarde van de betaling?: 1845,24
Datum betaling: 23-08-2020
Bewijsoverwegingen Feit 1 ten aanzien van [slachtoffer 5]
De rechtbank is van oordeel dat voor feit 1 ten aanzien van [slachtoffer 5] onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te komen, zodat verdachte van dit feit zal worden vrijgesproken. De bankrekening [rekeningnummer] waar geld naartoe is overgeboekt, staat weliswaar op naam van verdachte, maar valt verder niet te herleiden naar verdachte. De adresgegevens bij deze rekening zijn geen bekende adresgegevens van verdachte. In het dossier zijn naar het oordeel van de rechtbank geen andere aanknopingspunten voorhanden waaruit kan worden opgemaakt dat verdachte wist van de bankrekening of dat hij gegevens beschikbaar heeft gesteld aan derden zodat de bankrekening op zijn naam geopend kon worden.
Feit 1 ten aanzien van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]
Met betrekking tot de aangevers [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] overweegt de rechtbank dat er valse betaallinks zijn verstuurd naar aangevers met het verzoek om een eurocent te betalen ter bevestiging van een juist rekeningnummer. Deze eurocent werd bijgeschreven op de bankrekening van verdachte. Doordat de aangevers via de valse betaallinks een eurocent betaalden, kre(e)g(en) de dader(s) toegang tot de bankrekeningen van de aangevers. Vervolgens werden er ten laste van de bankrekeningen van de aangevers onder meer giftcards aangeschaft. Uit het dossier volgt alleen dat er gebruik is gemaakt van de bankrekening van verdachte om via de valse betaallink een eurocent op te laten storten. In het dossier zijn geen aanknopingspunten aanwezig dat verdachte ook beschikking heeft gehad over de bedragen die vervolgens van de rekeningen van aangevers zijn afgeschreven.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank verdachte vanwege onvoldoende wettig en overtuigend bewijs ten aanzien van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] vrijspreken van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde.
Feit 1 ten aanzien van [slachtoffer 4]
Op 22 augustus 2020 is aangeefster [slachtoffer 4] via Whatsapp benaderd door iemand die zich voordeed als haar dochter [naam] . Aangeefster dacht haar dochter te helpen door via een aantal bankoverschrijvingen rekeningen van haar dochter te betalen. Zij heeft meerdere geldbedragen overgeschreven naar verschillende bankrekeningen onder andere van [slachtoffer 7] en [slachtoffer 8]
.
Uit de verklaringen van [slachtoffer 7] en [slachtoffer 8] volgt dat verdachte in augustus 2020 hun bankpassen met pincodes afhandig heeft gemaakt. Verdachte heeft verklaard dat deze verklaringen niet juist zijn en dat [slachtoffer 7] en [slachtoffer 8] hun bankpassen en pincodes aan iemand anders hebben afgegeven. Deze verklaring van verdachte is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden. De rechtbank heeft overigens ook geen aanleiding aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 7] en [slachtoffer 8] te twijfelen. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat [slachtoffer 7] en [slachtoffer 8] hun bankpassen met pincodes aan verdachte hebben afgegeven.
Nadat aangeefster tot betaling bewogen was, zijn door haar bedragen overgeboekt op onder meer rekeningen van [slachtoffer 7] en [slachtoffer 8] . Zoals de rechtbank hiervoor heeft vastgesteld beschikte verdachte over de bankpassen en pincodes van de bankrekeningen van [slachtoffer 7] en [slachtoffer 8] . Niet aannemelijk is geworden dat verdachte op een enig moment niet meer over deze bankpassen beschikte. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verdachte de beschikkingsmacht had over de bankrekeningen op het moment dat aangeefster [slachtoffer 4] de bedragen daarop overboekte en daarmee over de door [slachtoffer 4] overgeboekte bedragen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het niet anders zijn dan dat verdachte de gegevens van de bankrekeningen van [slachtoffer 8] en [slachtoffer 7] ook aan derden ter beschikking heeft gesteld. Immers zijn door aangeefster [slachtoffer 4] door middel van zogenaamde vriend in noodfraude aanzienlijke bedragen op deze rekeningen overgemaakt. Uit het dossier en het verhandelde ter zitting kan niet worden vastgesteld dat verdachte medepleger was bij deze fraude. Door aan derden de bankgegevens ter beschikking te stellen heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de rekening zou worden gebruikt voor criminele doeleinden en dit ook aanvaard. De rechtbank acht daarmee de aanwezigheid van voorwaardelijk opzet op witwassen aan de kant van verdachte bewezen.
De rechtbank volgt de officier van justitie niet in diens opvatting dat er sprake is van medeplegen. Niet uit te sluiten valt immers dat de op de bankrekening ontvangen bedragen afkomstig zijn uit een eigen misdrijf van één andere persoon en dat deze zich heeft schuldig gemaakt aan eenvoudig witwassen. Dit is een ander strafbaar feit dan witwassen.
De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van witwassen.
Feit 2
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplichtigheid van oplichting. Verdachte heeft bij [slachtoffer 7] en [slachtoffer 8] bankpassen en bijbehorende pincodes afhandig gemaakt. Vervolgens zijn op beide rekeningen door middel van oplichting geldbedragen gestort. De bankpassen en de daarbij behorende bankrekeningen zijn essentieel voor deze vorm van oplichting. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de voorhanden zijnde stukken niet worden vastgesteld dat verdachte de wetenschap heeft gehad van de exacte wijze waarop het geld is verkregen, te weten de oplichting. Daarentegen is de rechtbank van oordeel dat verdachte welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de bankpassen en de bijbehorende pincodes voor dergelijke praktijken zouden worden gebruikt.