ECLI:NL:RBNNE:2023:4276

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
5 oktober 2023
Publicatiedatum
19 oktober 2023
Zaaknummer
18-266593-22
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor meermalen plegen van witwassen en medeplichtigheid aan oplichting met betrekking tot WhatsApp-fraude

Op 5 oktober 2023 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Leeuwarden uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meermalen witwassen en medeplichtigheid aan oplichting. De zaak betreft een periode van 22 maart 2020 tot en met 25 september 2020, waarin de verdachte samen met onbekend gebleven mededaders betrokken was bij het verkrijgen van geldbedragen van verschillende slachtoffers door middel van oplichting via WhatsApp. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte bankpassen en pincodes van slachtoffers heeft verkregen, waardoor hij in staat was om geldbedragen te laten overmaken naar rekeningen die op naam van anderen stonden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, omdat hij wist dat de verkregen bedragen afkomstig waren uit misdrijven. Daarnaast werd hij schuldig bevonden aan medeplichtigheid aan oplichting, omdat hij de middelen en gelegenheid heeft verschaft voor de oplichting van slachtoffers. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand, met een proeftijd van 2 jaar. Tevens is de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partijen, waaronder een bedrag van € 5.704,13 aan [slachtoffer 4].

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/266593-22
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 5 oktober 2023 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 21 september 2023.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. T. Delhaye, advocaat te Leeuwarden. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L. Lübbers.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij, in de periode van 22 maart 2020 tot en met 25 september 2020 te Leeuwarden en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen (van) meermalen een geldbedrag, te weten € 4.370,01 (van [slachtoffer 1] ), € 900,-- (van [slachtoffer 2] ), € 1.459,73 (van [slachtoffer 3] ), € 14.827,09 (van [slachtoffer 4] ) en/of € 6.652,99 (van [slachtoffer 5] ), althans een of meer voorwerpen
  • heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet en/of
  • gebruik heeft gemaakt
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moesten vermoeden dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
een of meer onbekend gebleven mededaders in de periode van 22 maart 2020 tot en met 25 september 2020 te Leeuwarden en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen (van) meermalen een geldbedrag, te weten € 4.370,01 (van [slachtoffer 1] ), € 900,-- (van [slachtoffer 2] ), € 1.459,73 (van [slachtoffer 3] ), € 14.827,09 (van [slachtoffer 4] ) en/of
€ 6.652,99 (van [slachtoffer 5] ), althans een of meer voorwerpen
  • heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet, en/of
  • gebruik heeft gemaaktterwijl die mededaders wist(en), althans redelijkerwijs moesten vermoeden, dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf, bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte in de periode van 22 maart 2020 tot en met 25 september 2020 te Leeuwarden en/of elders in Nederland opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door zijn bankpas en/of pincode, althans zijn bankrekening ter beschikking te stellen aan de onbekend gebleven mededaders;
2.
een of meer onbekend gebleven mededaders in de periode van 22 augustus 2020 tot en met 23 augustus 2020 te [adres] en/of Leeuwarden en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal
(telkens) met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 4] en/of een of meer anderen, heeft/hebben bewogen tot de afgifte van meerdere geldbedragen, te weten
€ 1965,35, € 2.051,54, € 1.784,34, € 1.893,54, € 1.893,54, € 1.893,54, € 1.845,24 en/of € 1.500,-althans enig goed, door zich via WhatsApp valselijk voor te (laten) doen als dochter van voornoemde [slachtoffer 4] en/of vervolgens te vragen aan voornoemde [slachtoffer 4] om geld voor te schieten voor een rekening die met spoed betaald moest worden, en/of aldus deze [slachtoffer 4] meermalen te bewegen om via een betaalverzoek (tikkie) een geldbedrag aan verdachte en/of zijn medeverdachten ‘te betalen’;
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte in de periode van 22 maart 2020 tot en met 23 augustus 2020 te Leeuwarden en/of elders in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door voor de onbekend gebleven mededaders andermans, te weten die van [slachtoffer 6] , [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 8] , bankpassen en bijbehorende pincodes, althans bankrekeningen te verwerven en/of ter beschikking te stellen.
Met betrekking tot het feitencomplex zoals dat onder 1 is ten laste gelegd vat de rechtbank het primair en subsidiair ten laste gelegde op als impliciet cumulatief te zijn omschreven. In die zin dat geacht wordt dat verdachtes gedragingen ten aanzien van de verschillende aangevers steeds afzonderlijk primair als medeplegen en subsidiair als medeplichtigheid aan hem zijn ten laste gelegd.
1

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde op grond van de aangiftes, de verklaringen van [slachtoffer 7] en [slachtoffer 8] en de processen-verbaal van bevindingen met betrekking tot de bankrekeningnummers.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 primair ten laste gelegde. Verdachte heeft zijn bankrekening niet ter beschikking gesteld voor criminele activiteiten. De pinpas van zijn ING rekening waar zijn pincode achterop stond, is gestolen. Verder wist verdachte niet dat er een bankrekening is geopend op zijn naam. Er is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden waaruit volgt dat verdachte bewust betrokken is geweest.
Met betrekking tot het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte niet opzettelijk een bijdrage heeft geleverd aan de handelingen met betrekking tot de aangiftes van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] . De pinpas van zijn ING rekening is gestolen.
Met betrekking tot de aangifte van [slachtoffer 4] heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van de aangifte van [slachtoffer 5] heeft de raadsman vrijspraak bepleit, omdat verdachte niet wist dat er een BUNQ rekening op zijn naam was geopend.
De raadsman heeft ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde aangevoerd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het gestelde in de tenlastelegging ten aanzien van de bankpas dan wel bankrekening van [slachtoffer 6] . Met betrekking tot de geldbedragen die op de rekeningen op naam van [slachtoffer 7] en [slachtoffer 8] zijn overgemaakt, heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 3 maart 2021,opgenomen op pagina 474 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2021050894 d.d. 9 november 2021, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 7] :
V: Kun je omschrijven hoe dat ging met het afstaan van je bankpas aan [verdachte] ?
A: [verdachte] kwam onaangekondigd bij ons langs. [verdachte] wist dat wij geldproblemen hadden en [verdachte] zei dat hij ons kon helpen. Hij vroeg om mijn pinpas en mijn pincode. Ik weigerde dat eerst maar toen werd hij boos. Ik werd bang en heb daardoor mijn pas en pincode afgegeven.
V: Van welke bank was dat? A: Van de Rabobank.
V: En je man [slachtoffer 8] , wat deed hij?
A: [verdachte] vroeg op hetzelfde moment ook zijn pinpas en zijn pincode. Die gaf [slachtoffer 8] toen ook af.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 4 maart 2021,opgenomen op pagina 480 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 8] :
A: Mijn neef [verdachte] woonde in de periode vanaf de zomervakantie in 2020 tot en met december 2020 bij mij en [slachtoffer 7] . [verdachte] zei dat hij mij en [slachtoffer 7] kon helpen om ons uit de schulden te halen door te investeren in Bitcoins. [slachtoffer 7] wilde ons daarbij helpen en daarbij moesten wij onze bankpasjes en pincodes afgegeven. Nadat [slachtoffer 7] en ik onze bankpassen en pincodes hadden afgegeven, hebben we de passen nooit meer terug gezien. Ik heb toen de Rabobank gebeld, daar zat ik toen nog bij.
Opmerking verbalisant: Ik toon aan de verdachte de betreffende transacties.
V: Wat kan je daarover verklaren?
A: Ik kan u daar niets over vertellen. Ik weet daar niets van. Dit is allemaal buiten mijn weten om gebeurd nadat wij de pinpassen aan [verdachte] hadden gegeven. V: Wanneer heb je pas en pincode afgegeven?
A: Dat was ergens in de maand augustus 2020
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 25 augustus 2020, opgenomen op pagina 441 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 4] :
Op zaterdag 22 augustus 2020 rond half 9 kreeg ik een app van mijn dochter als volgt: Hoii mam. ik ben overgestapt van KPN naar Vodafone dit is mijn nieuwe nummer [telefoonnummer]
Ik heb 2 betalingen die ik moet verwerken alleen lukt het mij nu niet zou jij het voor me kunnen verwerken. Ik kan het zelf woensdag weer regelen. Zeg ik geen probleem. Kan ik de gegevens doorsturen dan ben ik gelukkig op tijd. zo krijg ik gegevens door [rekeningnummer] op naam van [slachtoffer 7] . betalingsachterstand 3653 Zo volgen er meer. Nog een [slachtoffer 8] [rekeningnummer] en nog een [slachtoffer 8] .
Betalingen:
Bankrekeningnummer andere partij: [rekeningnummer] Naam rekeninghouder andere partij: [slachtoffer 7]
Wat is het bedrag of de waarde van de betaling?: 1965,35 Datum betaling: 22-08-2020
Bankrekeningnummer andere partij: [rekeningnummer]
Naam rekeninghouder andere partij: [slachtoffer 8]
Wat is het bedrag of de waarde van de betaling?: 1893,54 Datum betaling: 23-08-2020
Bankrekeningnummer andere partij: [rekeningnummer]
Naam rekeninghouder andere partij: [slachtoffer 8]
Wat is het bedrag of de waarde van de betaling?: 1845,24
Datum betaling: 23-08-2020
Bewijsoverwegingen Feit 1 ten aanzien van [slachtoffer 5]
De rechtbank is van oordeel dat voor feit 1 ten aanzien van [slachtoffer 5] onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te komen, zodat verdachte van dit feit zal worden vrijgesproken. De bankrekening [rekeningnummer] waar geld naartoe is overgeboekt, staat weliswaar op naam van verdachte, maar valt verder niet te herleiden naar verdachte. De adresgegevens bij deze rekening zijn geen bekende adresgegevens van verdachte. In het dossier zijn naar het oordeel van de rechtbank geen andere aanknopingspunten voorhanden waaruit kan worden opgemaakt dat verdachte wist van de bankrekening of dat hij gegevens beschikbaar heeft gesteld aan derden zodat de bankrekening op zijn naam geopend kon worden.
Feit 1 ten aanzien van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]
Met betrekking tot de aangevers [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] overweegt de rechtbank dat er valse betaallinks zijn verstuurd naar aangevers met het verzoek om een eurocent te betalen ter bevestiging van een juist rekeningnummer. Deze eurocent werd bijgeschreven op de bankrekening van verdachte. Doordat de aangevers via de valse betaallinks een eurocent betaalden, kre(e)g(en) de dader(s) toegang tot de bankrekeningen van de aangevers. Vervolgens werden er ten laste van de bankrekeningen van de aangevers onder meer giftcards aangeschaft. Uit het dossier volgt alleen dat er gebruik is gemaakt van de bankrekening van verdachte om via de valse betaallink een eurocent op te laten storten. In het dossier zijn geen aanknopingspunten aanwezig dat verdachte ook beschikking heeft gehad over de bedragen die vervolgens van de rekeningen van aangevers zijn afgeschreven.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank verdachte vanwege onvoldoende wettig en overtuigend bewijs ten aanzien van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] vrijspreken van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde.
Feit 1 ten aanzien van [slachtoffer 4]
Op 22 augustus 2020 is aangeefster [slachtoffer 4] via Whatsapp benaderd door iemand die zich voordeed als haar dochter [naam] . Aangeefster dacht haar dochter te helpen door via een aantal bankoverschrijvingen rekeningen van haar dochter te betalen. Zij heeft meerdere geldbedragen overgeschreven naar verschillende bankrekeningen onder andere van [slachtoffer 7] en [slachtoffer 8]
.
Uit de verklaringen van [slachtoffer 7] en [slachtoffer 8] volgt dat verdachte in augustus 2020 hun bankpassen met pincodes afhandig heeft gemaakt. Verdachte heeft verklaard dat deze verklaringen niet juist zijn en dat [slachtoffer 7] en [slachtoffer 8] hun bankpassen en pincodes aan iemand anders hebben afgegeven. Deze verklaring van verdachte is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden. De rechtbank heeft overigens ook geen aanleiding aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 7] en [slachtoffer 8] te twijfelen. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat [slachtoffer 7] en [slachtoffer 8] hun bankpassen met pincodes aan verdachte hebben afgegeven.
Nadat aangeefster tot betaling bewogen was, zijn door haar bedragen overgeboekt op onder meer rekeningen van [slachtoffer 7] en [slachtoffer 8] . Zoals de rechtbank hiervoor heeft vastgesteld beschikte verdachte over de bankpassen en pincodes van de bankrekeningen van [slachtoffer 7] en [slachtoffer 8] . Niet aannemelijk is geworden dat verdachte op een enig moment niet meer over deze bankpassen beschikte. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verdachte de beschikkingsmacht had over de bankrekeningen op het moment dat aangeefster [slachtoffer 4] de bedragen daarop overboekte en daarmee over de door [slachtoffer 4] overgeboekte bedragen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het niet anders zijn dan dat verdachte de gegevens van de bankrekeningen van [slachtoffer 8] en [slachtoffer 7] ook aan derden ter beschikking heeft gesteld. Immers zijn door aangeefster [slachtoffer 4] door middel van zogenaamde vriend in noodfraude aanzienlijke bedragen op deze rekeningen overgemaakt. Uit het dossier en het verhandelde ter zitting kan niet worden vastgesteld dat verdachte medepleger was bij deze fraude. Door aan derden de bankgegevens ter beschikking te stellen heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de rekening zou worden gebruikt voor criminele doeleinden en dit ook aanvaard. De rechtbank acht daarmee de aanwezigheid van voorwaardelijk opzet op witwassen aan de kant van verdachte bewezen.
De rechtbank volgt de officier van justitie niet in diens opvatting dat er sprake is van medeplegen. Niet uit te sluiten valt immers dat de op de bankrekening ontvangen bedragen afkomstig zijn uit een eigen misdrijf van één andere persoon en dat deze zich heeft schuldig gemaakt aan eenvoudig witwassen. Dit is een ander strafbaar feit dan witwassen.
De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van witwassen.
Feit 2
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplichtigheid van oplichting. Verdachte heeft bij [slachtoffer 7] en [slachtoffer 8] bankpassen en bijbehorende pincodes afhandig gemaakt. Vervolgens zijn op beide rekeningen door middel van oplichting geldbedragen gestort. De bankpassen en de daarbij behorende bankrekeningen zijn essentieel voor deze vorm van oplichting. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de voorhanden zijnde stukken niet worden vastgesteld dat verdachte de wetenschap heeft gehad van de exacte wijze waarop het geld is verkregen, te weten de oplichting. Daarentegen is de rechtbank van oordeel dat verdachte welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de bankpassen en de bijbehorende pincodes voor dergelijke praktijken zouden worden gebruikt.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feit 1 primair en feit 2 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. primair hij, in de periode van 22 maart 2020 tot en met 25 september 2020 in Nederland een geldbedrag, te weten € 5.704,13 van [slachtoffer 4] , voorhanden heeft gehad terwijl hij, verdachte, wist dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
2.
een of meer onbekend gebleven mededaders in de periode van 22 augustus 2020 tot en met 23 augustus 2020 in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, telkens met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels [slachtoffer 4]
heeft bewogen tot de afgifte van meerdere geldbedragen, te weten
€ 1965,35, € 1.893,54, € 1.845,24 door zich via WhatsApp valselijk voor te (laten) doen als dochter van voornoemde [slachtoffer 4] en vervolgens te vragen aan voornoemde [slachtoffer 4] om geld voor te schieten voor een rekening die met spoed betaald moest worden, en aldus deze [slachtoffer 4] meermalen te bewegen om via een betaalverzoek (tikkie) een geldbedrag aan verdachte en/of zijn medeverdachten ‘te betalen’;
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte in de periode van 22 maart 2020 tot en met 23 augustus 2020 in Nederland, opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door voor de onbekend gebleven mededaders andermans, te weten die van [slachtoffer 7] en [slachtoffer 8] , bankpassen en bijbehorende pincodes te verwerven en ter beschikking te stellen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

primair witwassen, meermalen gepleegd;
medeplichtigheid aan oplichting, meermalen gepleegd.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld aanleiding te zien dat toepassing wordt gegeven aan het jeugdstrafrecht. De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feit 1 primair en 2 wordt veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 120 uren en een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 1 maand met een proeftijd van 2 jaar.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht bij een strafoplegging rekening te houden met de persoon van verdachte en zijn zeer belaste verleden. De raadsman heeft zich eveneens op het standpunt gesteld dat het jeugdstrafrecht moet worden toegepast. Een taakstraf is een goede afdoening waardoor verdachte een dagbesteding zal hebben en regelmaat.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting het adviesrapport de reclassering van het Leger des Heils van 7 september 2023, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplichtig zijn van oplichting middels vriend-in-noodfraude en het witwassen van geldbedragen. Verdachte heeft bankrekeningen geregeld waar geld op gestort kon worden door bankpassen van familieleden af te dwingen.
Verdachte heeft door zijn handelwijze het mogelijk gemaakt dat anderen door zich voor te doen als de dochter van het slachtoffer geldbedragen van het slachtoffer afhandig konden maken. Daarnaast heeft hij een bijdrage gehad aan het wegsluizen van crimineel geld. Het witwassen van criminele gelden vormt een bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Dit mede vanwege de negatieve invloed ervan op het reguliere handelsverkeer. Witwassen is daarmee een bedreiging voor de samenleving. De rechtbank acht dit dan ook ernstige feiten. Voornoemd handelen van verdachte bevordert het plegen van delicten. Door het wegsluizen van crimineel verkregen geld en/of verschaffen van een schijnbare legale herkomst van criminele gelden wordt de opsporing van de onderliggende misdrijven bemoeilijkt. Bovendien zou zonder witwassen het genereren van illegale winsten een stuk minder lucratief zou zijn.
Op grond van artikel 77b van het Wetboek van Strafrecht kan de rechtbank ten aanzien van verdachte die ten tijde van het begaan van het strafbare feit de leeftijd van zestien jaren maar nog niet de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt, toepassing geven aan het volwassenenstrafrecht. De rechtbank doet dit indien zij daartoe grond vindt in de ernst van het begane feit, de persoonlijkheid van de verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is begaan. Indien er sprake is van berechting van meerdere delicten, deels voor en deels na het bereiken van achttien jaar, waarvan in onderhavige zaak sprake is, zal de rechtbank een keuze moeten maken voor het toe te passen sanctiestelsel. De wetgever heeft als hoofdregel toepassing van het sanctiestelsel voor volwassenen aanbevolen. De rechtbank overweegt dat verdachte inmiddels 21 jaar is. In het adviesrapport van het Leger des Heils staat onder meer opgenomen dat zij geen mogelijkheden zien om met interventies of toezicht de risico's te beperken of het gedrag te veranderen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat onvoldoende redenen zijn gebleken om het jeugdstrafrecht toe te passen. De rechtbank zal daarom het volwassenstrafrecht toepassen.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor vermogensdelicten en dat artikel 63 Wetboek van Strafrecht van toepassing is. De rechtbank houdt daar rekening mee.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf voor de duur van 100 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met een proeftijd van twee jaren passend en geboden is. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met het tijdsverloop in deze zaak.

Benadeelde partij

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
[slachtoffer 9] , tot een bedrag van € 2.500,00 ter zake van materiële schade, vermeerderd metwettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
[slachtoffer 4] , tot een bedrag van € 9.382,01 ter vergoeding van materiële schade en
€ 350,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
3. [ [slachtoffer 5] , tot een bedrag van € 6.652,99 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderdmet wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
3. [ [slachtoffer 10] , tot een bedrag van € 4.351,23 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderdmet wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
3. [ [slachtoffer 11] , tot een bedrag van € 2.623,28 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderdmet wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
3. [ [slachtoffer 2] , tot een bedrag van € 0,00 ter vergoeding van materiële schade.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] toewijsbaar is tot een bedrag van € 9.382,01. De vordering kan worden toegewezen tot een bedrag van € 9.382,01, en te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ten aanzien van de hoogte van de immateriële schade heeft de officier van justitie zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5] heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat deze toewijsbaar is tot een bedrag van € 6.652,99, en te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partijen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 9] heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat deze niet ontvankelijk zijn in de vorderingen. Bij de benadeelde partij [slachtoffer 2] is de schade reeds vergoed. De schade van de benadeelde partij [slachtoffer 9] houdt geen verband met de tenlastegelegde feiten.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] moet worden gematigd. Hij heeft daartoe aangevoerd dat er een link te leggen valt tussen verdachte en de geldbedragen welke zijn overgemaakt op de bankrekeningen van [slachtoffer 7] en [slachtoffer 8] . De vordering dient voor wat betreft de andere bedragen niet ontvankelijk worden verklaard. De gevorderde immateriële schade is niet onderbouwd en dient derhalve niet ontvankelijk te worden verklaard.
Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5] heeft de raadsman aangevoerd dat deze gematigd moet worden nu in het dossier valt te lezen dat een bedrag van € 264,00 door de bank is teruggeboekt aan de benadeelde partij.
De vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 9] dienen niet ontvankelijk te worden verklaard. De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft de schade vergoed gekregen van de bank. De benadeelde partij [slachtoffer 9] is niet in de tenlastelegging van verdachte opgenomen.
Oordeel van de rechtbank
Benadeelde partij [slachtoffer 4]
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde materiële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde. Naar het oordeel van de rechtbank kan een bedrag van € 5704,13, welke niet door de verdediging is betwist, daarom worden toegewezen. Dit vermeerderd met wettelijke rente vanaf 23 augustus 2020. De overige geldbedragen acht de rechtbank niet bewezen. De benadeelde partij zal daarom niet ontvankelijk worden verklaard in de vordering voor het overig gevorderde aan materiële schade.
De rechtbank zal de benadeelde partij eveneens niet ontvankelijk verklaren voor wat betreft de immateriële schade. De benadeelde partij heeft aangevoerd dat er sprake is van aantasting van de persoon op andere wijze. De rechtbank is van oordeel dat hier geen sprake van is nu er enkel contact is geweest via WhatsApp en de benadeelde partij niet op andere wijze met de verdachte is geconfronteerd.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De rechtbank zal de vordering daarom voor wat betreft de overige materiële en de immateriële schade niet ontvankelijk verklaren. De vordering kan voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Benadeelde partijen [slachtoffer 11] , [slachtoffer 10] , [slachtoffer 9]
Naar het oordeel van de rechtbank is door het bewezen verklaarde geen rechtstreekse schade toegebracht aan de benadeelde partijen [slachtoffer 11] , [slachtoffer 10] en [slachtoffer 9] . De rechtbank zal daarom de benadeelde partijen in de vorderingen niet ontvankelijk verklaren.
Benadeelde partij [slachtoffer 5]
De rechtbank acht het feit niet bewezen waaruit de schade van de benadeelde partij [slachtoffer 5] zou zijn ontstaan. De benadeelde partij zal daarom niet ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
De rechtbank acht het feit niet bewezen waaruit de schade van de benadeelde partij [slachtoffer 2] zou zijn ontstaan. De benadeelde partij zal daarom niet ontvankelijk worden verklaard in de vordering.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 48, 49, 57, 63, 326, 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand.

Bepaalt dat deze gevangenisstraf, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 2 jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

een taakstraf voor de duur van 100 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 50 dagen zal worden toegepast.
Ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 4] , feit 1 primair
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe om aan [slachtoffer 4] te betalen:
  • het bedrag van € 5.704,13 (zegge: vijfduizend zevenhonderdenvier euro en dertien eurocent);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 augustus 2020 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de vordering van [slachtoffer 4] voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 4] aan de Staat te betalen een bedrag van € 5.704,13 (zegge: vijfduizend zevenhonderdenvier euro en dertien eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 augustus 2020 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 63 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Verklaart de vordering van [slachtoffer 9] niet-ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Verklaart de vordering van [slachtoffer 11] niet-ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Verklaart de vordering van [slachtoffer 10] niet-ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Verklaart de vordering van [slachtoffer 5] niet-ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Verklaart de vordering van [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.F. Hammerle, voorzitter, mr. A.H.M. Dölle en mr. L.S. Langius, rechters, bijgestaan door W. van Goor, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 5 oktober 2023.
Mr. B.F. Hammerle is buiten staat om dit vonnis mede te ondertekenen.