ECLI:NL:RBNNE:2023:4211

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
10 oktober 2023
Publicatiedatum
13 oktober 2023
Zaaknummer
18-212241-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het profiteren van hennepopbrengsten en het aanwezig hebben van hennepplanten

Op 10 oktober 2023 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1975, die werd beschuldigd van het profiteren van de opbrengsten van hennepteelt en het in vereniging aanwezig hebben van hennep. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren en een ontnemingsmaatregel van € 163.848,60. De zaak kwam ter terechtzitting na een onderzoek op 26 september 2023, waarbij de verdachte werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. H.C.L. Crozier, en het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. H. Mous.

De tenlastelegging omvatte twee hoofdpunten: het opzettelijk profiteren van de opbrengsten van de hennepteelt door zijn broer en het opzettelijk aanwezig hebben van een aanzienlijke hoeveelheid hennepplanten en gedroogde hennep. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wist van de hennepkwekerij en dat hij voordeel had getrokken uit de opbrengsten, die onder andere zijn levensonderhoud en de verbouwing van hun gezamenlijke woning financierden. De rechtbank achtte de bewijsvoering voldoende en legde de verdachte een taakstraf op, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting.

De rechtbank overwoog dat de verdachte niet eerder was veroordeeld voor soortgelijke feiten en dat de omstandigheden van de zaak, waaronder de overschrijding van de redelijke termijn, in zijn voordeel werkten. De rechtbank besloot om geen voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, maar volstond met de taakstraf van 180 uren, met de waarschuwing dat bij niet-naleving vervangende hechtenis kan worden opgelegd.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/212241-20

Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d.

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1975 te [geboorteplaats] , wonende te [adres 2] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 26 september 2023.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H.C.L. Crozier, advocaat te Sneek.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. H. Mous.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1. hij in of omstreeks de periode van 13 juli 2015 tot en met 13 juli 2020 te [plaats] , gemeente Heerenveen, opzettelijk uit de opbrengst van enig door misdrijf verkregen goederen, te weten (een deel van) de opbrengsten van hennepteelt door de medeverdachte, verdachtes broer
[medeverdachte] , voordeel heeft getrokken,
immers heeft verdachte opzettelijk geprofiteerd en gebruik gemaakt van die opbrengsten door met de medeverdachte overeen te komen dan wel te dulden dat met die opbrengsten (een deel van) verdachtes levensonderhoud, waaronder de gezamenlijke boodschappen en/of hypotheekkosten, en/of verbouwingen aan de gezamenlijke woning zijn bekostigd,
terwijl hij wist dat deze geldbedragen afkomstig waren van de hennepkwekerij die de medeverdachte in de gezamenlijke woning exploiteerde;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 13 juli 2015 tot en met 13 juli 2020 te [plaats] , gemeente Heerenveen, op meerdere tijdstippen, geldbedragen, althans een goed heeft verworven, voorhanden heeft gehad, en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
2. hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2011 tot en met 13 juli 2020 te [plaats] , gemeente Heerenveen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk op meerdere tijdstippen een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep aanwezig heeft gehad, waaronder in elk geval ongeveer 244 hennepplanten en/of 3.627 gram gedroogde hennep en/of 3.524 gram geoogste hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder 1. primair en 2. ten laste gelegde. Hij heeft daartoe ten aanzien van feit 1. aangevoerd dat verdachte overduidelijk wist van de hennepkwekerij en er voordeel van genoten heeft. Verder heeft de officier van justitie ten aanzien van feit 2. aangevoerd dat het aanwezig hebben van de hennepplanten en hennep op 13 juli 2020 wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat het onder 1. primair en 2. ten laste wettig en overtuigend bewezen kan worden. Hij heeft daartoe ten aanzien van feit 1. primair aangevoerd dat verdachte wel eens geld heeft gekregen uit de opbrengsten van de hennepteelt. Er is van gegeten en gedronken, maar de vraag is wel voor hoeveel.
Ten aanzien van feit 2. heeft de raadsman aangegeven dat, zoals ook de officier van justitie heeft aangegeven, het gaat om het aanwezig hebben op 13 juli 2020 en niet in de periode zoals tenlastegelegd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d.
13 juli 2020, opgenomen op pagina 36 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2020173738 d.d. 14 september 2020, inhoudend als verklaring van verdachte:
Ik woon aan de [adres 2] in [plaats] , samen met mijn broer [medeverdachte] . De in onze woning aangetroffen hennepkwekerij is van mijn broer. Het is bedoeld om de woning te verbouwen. We hebben samen besloten dat [medeverdachte] zou stoppen met zijn werk. [medeverdachte] kwam met het idee om een hennepkwekerij te beginnen om zo geld te verdienen voor de verbouwing. De opbrengst van de kwekerij stopt [medeverdachte] in de verbouwing. Er is geïsoleerd, er zit een nieuw dak op en er zijn nieuwe kozijnen aangebracht. Ik schat dat [medeverdachte] tien jaar geleden begonnen is met het telen van hennep. Twee of drie jaar geleden is hij uit gaan breiden. Ik denk dat hij drie of vier oogsten per jaar had. [medeverdachte] geeft mij weleens contant geld als ik wat tekort kom. [medeverdachte] doet de boodschappen en hij betaald volgens mij de hypotheek ook;
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d.
13 juli 2020, opgenomen op pagina 23 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van verdachte [medeverdachte] :
Ik ben samen met mijn broer eigenaar van de woning aan de [adres 2] in [plaats] . Ik ben ongeveer tien jaar geleden in de woning begonnen met een hennepkwekerij. Ik heb gemiddeld drie of vier oogsten per jaar. Ik doe de boodschappen van het geld van de cannabis. De boodschappen betaalde ik dus en daar maakte mijn broer gebruik van. Mijn broer gebruikt ook wel van de hennep voor eigen gebruik;
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d.
15 juli 2020, opgenomen op pagina 48 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [naam] :
Op 13 juli 2020 hebben wij een onderzoek ingesteld op de [adres 2] te [plaats] . Ik zag dat in ruimte B twee plastic zakken lagen met gedroogde hennep. Na weging bleek dat deze zakken een gewicht hadden van 0,146 kilogram en 0,326 kilogram. Ik zag dat in ruimte C drie zakken met daarin
gedroogde hennep lagen. Na weging bleek dat deze zakken een gewicht hadden van respectievelijk 1,051 kilogram, 1,052 kilogram en 1,052 kilogram. Vervolgens zag ik dat er in ruimte E droogrekken stonden met daarop henneptoppen en hennepgruis. Na weging bleek dat deze henneptoppen en hennepgruis een gewicht hadden van respectievelijk 1,617 kilogram, 0,347 kilogram, 0,458 kilogram en 1,102 kilogram.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij d.d. 28 september 2020, opgenomen als aanvullend proces-verbaal met nummer PL0100-2020173738-1, inhoudend als relaas van verbalisant [naam] :
Op 13 juli 2020 bleek dat op het adres [adres 2] te [plaats] een hennepkwekerij aanwezig was. In kweekruimte 1 stonden in totaal 146 hennepplanten. In kweekruimte 2 stonden in totaal 98 hennepplanten.
Bewijsoverwegingen
Feit 1. primair
De rechtbank stelt, gelet op voornoemde bewijsmiddelen, vast dat [medeverdachte] , de broer van verdachte, gedurende ongeveer tien jaren hennep heeft geteeld in de woning van verdachte en zijn broer aan de [adres 2] te [plaats] . Verdachte wist van de hennepteelt van zijn broer. Hij en zijn broer [medeverdachte] hebben samen de afspraak gemaakt dat [medeverdachte] zou stoppen met werken, om de gezamenlijke woning te verbouwen. Deze verbouwing werd betaald met de opbrengsten uit de hennepteelt. Daarnaast werden uit de opbrengsten de hypotheek en de gezamenlijke boodschappen betaald.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte in of omstreeks de ten laste gelegde periode voordeel heeft getrokken uit de opbrengsten van enig door misdrijf verkregen goed, te weten de opbrengsten van de hennepteelt van zijn broer. Met deze opbrengsten is een deel van verdachte zijn levensonderhoud bekostigd.
Het onder 1. primair ten laste gelegde kan dan ook wettig en overtuigend worden bewezen.
Feit 2.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen en in vereniging met zijn broer, medeverdachte [medeverdachte] , opzettelijk 244 hennepplanten, 3.627 gram gedroogde hennep en 3.524 geoogste hennep in hun woning aanwezig heeft gehad. De rechtbank acht het onder 2. ten laste gelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1. primair en 2. ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 13 juli 2015 tot en met 13 juli 2020 te [plaats] , opzettelijk uit de opbrengst van enig door misdrijf verkregen goederen, te weten een deel van de opbrengsten van hennepteelt door de medeverdachte, verdachtes broer [medeverdachte] , voordeel heeft getrokken, immers heeft verdachte opzettelijk geprofiteerd en gebruik gemaakt van die opbrengsten door met de medeverdachte overeen te komen dan wel te dulden dat met die opbrengsten een deel van verdachtes levensonderhoud, waaronder de gezamenlijke boodschappen en hypotheekkosten, en verbouwingen aan de gezamenlijke woning zijn bekostigd, terwijl hij wist dat deze geldbedragen afkomstig waren van de hennepkwekerij die de medeverdachte in de gezamenlijke woning exploiteerde;
2.
hij op 13 juli 2020 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad 244 hennepplanten en 3.627 gram gedroogde hennep en 3.524 gram geoogste hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

opzettelijk uit de opbrengst van enig goed door misdrijf verkregen goed voordeeltrekken;
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van deOpiumwet gegeven verbod.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
Hij heeft daartoe aangevoerd dat voor dit soort feiten, gelet op de richtlijnen van het openbaar ministerie, een gevangenisstraf zeker aan de orde is. Het openbaar ministerie heeft geprobeerd te schikken met een taakstraf van 180 uren, maar verdachte is hier niet op in gegaan. De gevorderde strafmaat is dan ook gerechtvaardigd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gelet op het tijdsverloop gepleit voor oplegging van een taakstraf van 180 uren, waarvan 60 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
De raadsman heeft aangevoerd dat het mislukken van de schikking niet aan verdachte te wijten is geweest. Verdachte en zijn broer wilden wel meewerken aan een schikking. Het openbaar ministerie heeft aan de verdachten verzocht om met een overzicht te komen van de opbrengsten, vervolgens heeft het openbaar ministerie zich teruggetrokken. De officier van justitie komt nu met een strafeis van een gevangenisstraf, terwijl het schikkingsvoorstel een taakstraf van 180 uren betrof.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, de rapportage van Reclassering Nederland van 25 juli 2023 en het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft voordeel getrokken uit de opbrengsten van de door zijn broer geteelde hennep. Hij deed dit uit financieel winstbejag. Met de opbrengsten uit de hennepteelt hebben verdachte en zijn broer onder andere verbouwingen aan hun gezamenlijke woning gefinancierd. Daarnaast heeft verdachte, samen met zijn broer, een grote hoeveelheid hennepplanten en gedroogde hennep aanwezig gehad in hun gezamenlijke woning. Verdachte heeft door zijn handelen bijgedragen aan de handel in softdrugs, terwijl het een feit van algemene bekendheid is dat stelselmatig gebruik van de uit hennepplanten verkregen stof THC de gezondheid van gebruikers kan schaden. Bovendien gaat de handel in en het gebruik van deze middelen vaak gepaard met andere vormen van (georganiseerde) criminaliteit. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
De rechtbank heeft ook in aanmerking genomen dat verdachte nog niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke zaken.
De rechtbank leidt uit de rapportage van de reclassering af dat het leefgebied financiën naar voren komt als criminogeen en risicoverhogend en het leefgebied houding als delictgerelateerd ten tijde van het ten laste gelegde. De reclassering acht het zorgelijk dat verdachte zijn broer niet heeft tegengehouden, toen deze met het plan om een hennepkwekerij te beginnen kwam. Het recidiverisico wordt door de reclassering als gemiddeld geschat en geadviseerd wordt om bij een
bewezenverklaring een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. De reclassering acht het inzetten van interventies niet nodig.
In artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn (in beginsel twee jaar) te worden berecht. In dit geval is die redelijke termijn met bijna een jaar overschreden. Naar vaste rechtspraak moet een overschrijding van de redelijke termijn in beginsel tot strafvermindering leiden. De rechtbank zal daarom bij het bepalen van de strafmaat rekening houden met dit tijdsverloop.
De rechtbank acht -gelet op de oriëntatiepunten voor straftoemeting- in beginsel een taakstraf met daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf passend. Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn ziet de rechtbank echter aanleiding om oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf achterwege te laten.
Alles afwegend acht de rechtbank een taakstraf van 180 uren passend en geboden.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 47, 57 en 416 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1. primair en 2.ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een taakstraf voor de duur van 180 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 90 dagen zal worden toegepast.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.T. Kooistra, voorzitter, mr. M. Brinksma en mr. T.M.L. Wolters, rechters, bijgestaan door C. Vellinga-Terpstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 10 oktober 2023.