ECLI:NL:RBNNE:2023:4210

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
10 oktober 2023
Publicatiedatum
13 oktober 2023
Zaaknummer
18-212371-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor hennepteelt en bezit van hennep met taakstraf en ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel

Op 10 oktober 2023 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Leeuwarden uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die gedurende een lange periode hennep heeft geteeld en in vereniging aanwezig heeft gehad. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren en een ontnemingsmaatregel van € 163.848,60. De verdachte, geboren in 1979, was bijgestaan door zijn advocaat mr. H.C.L. Crozier, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. H. Mous. De tenlastelegging omvatte het opzettelijk telen van hennep en het aanwezig hebben van een grote hoeveelheid hennepplanten en gedroogde hennep. De rechtbank oordeelde dat de verdachte weliswaar samen met zijn broer, medeverdachte, opzettelijk hennepplanten en gedroogde hennep aanwezig had, maar sprak hem vrij van het medeplegen van de hennepteelt, omdat er onvoldoende bewijs was voor een nauwe samenwerking met anderen. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd. De verdachte had geen eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten en de rechtbank achtte een taakstraf passend, mede gezien het tijdsverloop sinds de feiten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/212371-20

Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d.

10.oktober 2023 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,geboren op [geboortedatum] 1979 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 26 september 2023.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H.C.L. Crozier, advocaat te Sneek. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. H. Mous.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2011 tot en met 12 juli 2020 te [plaatsnaam] , gemeente Heerenveen, op meerdere tijdstippen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres] ) een (groot) aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 13 juli 2020 te [plaatsnaam] , gemeente Heerenveen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 244 hennepplanten en/of 3.627 gram gedroogde hennep en/of 3.524 gram geoogste hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder 1. en 2. ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat in de woning van verdachte en zijn broer in [plaatsnaam] door de politie een hennepkwekerij is aangetroffen, een grote hoeveelheid hennepplanten en gedroogde planten. Verdachte heeft ten aanzien van de hennepkwekerij en het voorhanden hebben van hennep in zijn eerste verklaring bij de politie openheid van zaken gegeven en een bekennende verklaring afgelegd. De officier van justitie gaat dan ook uit van deze eerste verklaring bij de politie. Op basis van deze bekennende verklaring en de overige bewijsmiddelen in het dossier acht de officier van justitie medeplegen van hennepteelt en medeplegen van het aanwezig hebben van hennep wettig en overtuigend bewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat het onder 1. en 2. ten laste wettig en overtuigend bewezen kan worden. Met betrekking tot feit 1. heeft de raadsman aangevoerd dat niet zonder meer kan worden gesteld dat verdachte gedurende de gehele periode hetzelfde aantal hennepplanten heeft gehad. Verdachte heeft pas sinds twee jaren het aantal planten, zoals op 13 juli 2020 is aangetroffen door de politie, aanwezig gehad. Verdachte heeft duidelijk uitgelegd hoe hij te werk is gegaan en hoe hij de ruimtes opgebouwd heeft.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het onder 1. en 2. ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d.
13 juli 2020, opgenomen op pagina 23 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2020173738 d.d. 14 september 2020, inhoudend de verklaring van verdachte [verdachte] ;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 13 juli 2020,opgenomen op pagina 36 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van verdachte [medeverdachte] ;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 juli 2020,opgenomen op pagina 48 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant [naam] ;
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij d.d. 28 september 2020, opgenomen als aanvullend proces-verbaal met nummer PL0100-2020173738-1, inhoudend het relaas van verbalisant [naam] .
Bewijsoverwegingen
Medeplegen feit 1. en 2.
Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank ten aanzien van feit 1. medeplegen niet wettig en overtuigend bewezen, nu niet is komen vast te staan dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een of meer anderen. Uit het onderzoek ter terechtzitting en het dossier leidt de rechtbank af dat verdachte eigenaar was van de hennepkwekerij in de woning van hem en zijn broer, medeverdachte [medeverdachte] . De medeverdachte wist van de hennepkwekerij in hun woning en de aanwezigheid van hennep, maar de medeverdachte had verder geen rol van betekenis in de kwekerij. Wel profiteerde de medeverdachte van de opbrengsten van de hennepteelt. Verdachte deed met betrekking tot het telen van de hennep alles alleen. Zijn broer zou naar eigen zeggen niet meer hebben gedaan dan slechts een enkele keer de planten water te hebben gegeven. Uit het dossier blijkt verder niet van betrokkenheid van andere personen bij de hennepteelt. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het onder 1. ten laste gelegde medeplegen.
Wel acht de rechtbank, gelet op het voorgaande, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met zijn broer, medeverdachte [medeverdachte] , opzettelijk 244 hennepplanten, 3.627 gram gedroogde hennep en 3.524 geoogste hennep in hun woning aanwezig heeft gehad. De rechtbank acht het onder 2. ten laste gelegde medeplegen, dan ook wettig en overtuigend te bewijzen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1. en 2. ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2011 tot en met 12 juli 2020 te [plaatsnaam] , op meerdere tijdstippen opzettelijk heeft geteeld in een pand aan de [adres] een groot aantal hennepplanten en delen daarvan, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
hij op 13 juli 2020 te [plaatsnaam] , tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad 244 hennepplanten en 3.627 gram gedroogde hennep en 3.524 gram geoogste hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegevenverbod;
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van deOpiumwet gegeven verbod.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
Hij heeft daartoe aangevoerd dat voor dit soort feiten, gelet op de richtlijnen van het openbaar ministerie, een gevangenisstraf zeker aan de orde is. Het openbaar ministerie heeft geprobeerd te schikken met een taakstraf van 180 uren, maar verdachte is hier niet op in gegaan. De gevorderde strafmaat is dan ook gerechtvaardigd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gelet op het tijdsverloop gepleit voor oplegging van een taakstraf van 180 uren, waarvan 60 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
De raadsman heeft aangevoerd dat het mislukken van de schikking niet aan verdachte te wijten is geweest. Verdachte en zijn broer wilden wel meewerken aan een schikking. Het openbaar ministerie heeft aan verdachte verzocht om met een overzicht te komen van zijn opbrengsten, vervolgens heeft het openbaar ministerie zich teruggetrokken. De officier van justitie komt nu met een strafeis van een gevangenisstraf, terwijl het schikkingsvoorstel een taakstraf van 180 uren betrof.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, de rapportage van Reclassering Nederland van 20 juli 2023 en het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft gedurende een lange periode in de woning van hem en zijn broer hennepplanten geteeld. Hij is in de loop van de ten laste gelegde periode zijn hennepkwekerij verder uit gaan breiden. Dit deed hij uit financieel winstbejag. Verdachte wilde met de opbrengst uit de hennepteelt de verbouwing van de woning financieren. Zowel verdachte als zijn broer hebben van de opbrengsten van de hennep geprofiteerd. Daarnaast heeft verdachte, samen met zijn broer, een grote hoeveelheid hennepplanten en gedroogde hennep aanwezig gehad in hun woning. Door zijn handelen heeft verdachte bijgedragen aan de handel in softdrugs, terwijl het een feit van algemene bekendheid is dat stelselmatig gebruik van de uit hennepplanten verkregen stof THC de gezondheid van gebruikers kan schaden. Bovendien gaat de handel in en het gebruik van deze middelen vaak gepaard met andere vormen van (georganiseerde) criminaliteit.
De rechtbank heeft ook in aanmerking genomen dat verdachte nog niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke zaken.
De rechtbank leidt uit de rapportage van de reclassering af dat de leefgebieden middelengebruik en financiën naar voren komen als criminogeen en risicoverhogend en de leefgebieden houding en sociaal netwerk als delictgerelateerd ten tijde van het ten laste gelegde. De leefgebieden dagbesteding en relatie met familie komen naar voren als stabiel. De reclassering acht het zorgelijk dat verdachte zich begeeft in sociale kringen, waarin het telen of vervaardigen van cannabis niet afgekeurd wordt. Het recidiverisico wordt door de reclassering ingeschat als gemiddeld en geadviseerd wordt om bij een bewezenverklaring een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. De reclassering ziet geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico’s te beperken of het gedrag te veranderen. Verdachte heeft geen hulpvragen aan de reclassering die delictgerelateerd zijn en gericht op het voorkomen van recidive.
In artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn (in beginsel twee jaar) te worden berecht. In dit geval is die redelijke termijn met ruim een jaar overschreden. Naar vaste rechtspraak moet een overschrijding van de redelijke termijn in beginsel tot strafvermindering leiden. De rechtbank zal daarom bij het bepalen van de strafmaat rekening houden met dit tijdsverloop.
De rechtbank acht -gelet op de oriëntatiepunten voor straftoemeting en de lange periode waarin is geteeld- in beginsel een taakstraf met daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf passend. Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn ziet de rechtbank echter aanleiding om oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf achterwege te laten.
Alles afwegend acht de rechtbank een taakstraf van 180 uren passend en geboden.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1. en 2. ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een taakstraf voor de duur van 180 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 90 dagen zal worden toegepast.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.T. Kooistra, voorzitter, mr. M. Brinksma en mr. T.M.L. Wolters, rechters, bijgestaan door C. Vellinga-Terpstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 10 oktober 2023.