ECLI:NL:RBNNE:2023:4198

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 oktober 2023
Publicatiedatum
13 oktober 2023
Zaaknummer
18-155162-23
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in afpersingszaak na inconsistenties in verklaringen

Op 13 oktober 2023 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van afpersing. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 24 juni 2023 in Assen, waar de verdachte zou hebben geprobeerd de aangever onder bedreiging met een mes te dwingen tot de afgifte van 250 euro. De rechtbank heeft vastgesteld dat er wettig bewijs aanwezig was, maar heeft niet de overtuiging gekregen dat de verdachte het feit zoals ten laste gelegd heeft gepleegd. De verklaring van de aangever vertoonde opvallende inconsistenties met andere bewijsmiddelen, en de verklaringen van de getuigen waren tegenstrijdig. De rechtbank heeft ook de verklaring van de verdachte in overweging genomen, die niet zonder meer als ongeloofwaardig kon worden afgewezen. Gezien de twijfels over de betrouwbaarheid van de verklaringen heeft de rechtbank besloten de verdachte vrij te spreken van de ten laste gelegde afpersing. Daarnaast werd een vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke veroordeling afgewezen, omdat de verdachte niet schuldig was bevonden aan het nieuwe feit. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
Locatie Assen
Parketnummer 18/155162-23
Vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 13/262440-19
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 13 oktober 2023 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1994 te [geboorteplaats] , inschrijvingsadres: [adres 1] ,
thans verblijvende te [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 29 september 2023.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. P. Jeeninga, advocaat te Amsterdam. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R.J. Joustra.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 24 juni 2023 te Assen, op de openbare weg, te weten [adres 2] aldaar, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld (te weten 250,- euro), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [slachtoffer] en/of een derde toebehoorde(n), door:
- ten overstaan van die [slachtoffer] een mes te tonen en/of open te klappen en/of - voornoemd mes tegen de buik van die [slachtoffer] te drukken.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde afpersing en gevorderd de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden.
De officier van justitie heeft hiertoe aangevoerd dat de verklaring van aangever voldoende steun vindt in de verklaringen van getuige [getuige 1] en getuige [getuige 2] . Deze verklaringen zijn consistent en, juist door hun kleine discrepanties, ook betrouwbaar. Op basis van deze bewijsmiddelen kan wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte in de nacht van 24 juni 2023 aangever heeft gedwongen tot afgifte van een geldbedrag van 250,- euro door hem een mes te tonen en tegen zijn buik te drukken. De overtuiging dat verdachte dit feit heeft gepleegd, wordt versterkt door het procesverbaal van bevindingen van verbalisant [naam 1] waarin staat beschreven dat hij verdachte in de nacht van 25 juni 2023 heeft horen zeggen dat hij die nacht met aangever heeft afgesproken om cocaïne van hem te kopen en dat hij een (nep)vuurwapen bij zich droeg omdat hij aangever daarna wilde ‘rippen’, hetgeen verdachte ook bij de rechter-commissaris heeft verklaard. De overtuiging dat verdachte dit feit heeft gepleegd, wordt verder nog versterkt door de verklaring van verdachte ter terechtzitting dat hij meerdere grammen cocaïne per dag gebruikt, dat hij hiervoor geld nodig heeft en dat hij vaker cocaïnedealers heeft ‘geript’.
Standpunt van de verdediging
Verdachte heeft ter terechtzitting ontkend zich schuldig te hebben gemaakt aan afpersing. Verdachte heeft verklaard dat hij in de nacht van 23 op 24 juni 2023 aanwezig was in de buurt van de parkeerplaats van de [winkel] in de [adres 3] toen hij de auto van aangever de parkeerplaats zag oprijden. Hij herkende de auto omdat hij vaker cocaïne van aangever heeft gekocht. Hierop is verdachte naar de auto toe gefietst en heeft hij aangever gevraagd of hij cocaïne bij zich had. Aangever is toen uit zijn auto gestapt en heeft hem 3 gram cocaïne verkocht. Verdachte is direct daarna weggefietst. De ontmoeting tussen hen heeft ongeveer een minuut geduurd, aldus de verklaring van verdachte ter terechtzitting. Verdachte heeft voorts verklaard dat hij ook in de nacht van 24 op 25 juni 2023 met aangever heeft afgesproken om cocaïne te kopen en dat hij toen een nepvuurwapen bij zich droeg. Hij heeft aangever toen echter niet ontmoet omdat hij onderweg door de politie is aangehouden.
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte ter terechtzitting een heldere en consistente verklaring heeft afgelegd en dat de andersluidende verklaringen van aangever, getuige [getuige 1] en getuige [getuige 2] onvoldoende betrouwbaar zijn en om die reden niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt, terwijl het strafdossier ook voor het overige onvoldoende bewijs bevat om tot een bewezenverklaring te kunnen komen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Niet ter discussie staat dat verdachte en aangever elkaar in de nacht van 23 op 24 juni 2023 hebben ontmoet op een parkeerplaats van de [winkel] in de [adres 3] te Assen. Over wat er die nacht precies tussen hen is voorgevallen, verklaren aangever en verdachte echter wezenlijk verschillend. Aangever verklaart door verdachte te zijn afgeperst. Hij heeft, onder bedreiging met een mes, een geldbedrag van 250 euro aan verdachte afgestaan. Verdachte ontkent de door aangever geschetste gang van zaken uitdrukkelijk. Hij verklaart dat hij die nacht 3 gram cocaïne bij aangever heeft gekocht.
De rechtbank stelt vast dat de verklaring van aangever en de verklaring van getuige [getuige 1] en getuige [getuige 2] voldoende wettig bewijs vormen om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. De vraag die vervolgens beantwoord moet worden is of de rechtbank op basis van dit wettige bewijs ook de overtuiging heeft gekregen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. Hierbij heeft de rechtbank onder meer de volgende omstandigheden in aanmerking genomen.
Allereerst komt de verklaring van aangever op opvallende punten niet overeen met de overige, objectieve, bewijsmiddelen in het strafdossier. Zo verklaart aangever dat hij op 25 juni 2023 om 20:00 uur van zijn broertje, getuige [getuige 1] , het bericht ontving dat hij de hele dag door een voor hem onbekend telefoonnummer is gebeld. Ook aangever kent dit telefoonnummer naar eigen zeggen niet. Toen hij later op de avond samen met zijn broertje naar het telefoonnummer belde, herkende hij evenwel de stem van de persoon die hem de nacht ervoor afgeperst zou hebben. Uit het procesverbaal van verbalisant [naam 2] naar de belgegevens van verdachte blijkt evenwel dat deze verklaring van aangever niet klopt. Uit de belgegevens blijkt namelijk dat aangever zelf enkele uren voordat hij voornoemd bericht van zijn broertje zou hebben ontvangen, te weten in de middag van 25 juni 2023 om 14:19 uur en 14:20 uur, naar het telefoonnummer van verdachte heeft gebeld. Hieruit leidt de rechtbank af dat aangever, anders dan hij heeft verklaard, wel degelijk bekend was met het telefoonnummer van verdachte en dit ook op zijn eigen telefoon ter beschikking had. Dit ondersteunt de verklaring van verdachte dat hij en aangever elkaar kennen omdat hij wel eens cocaïne bij hem koopt. Voorts blijkt uit ditzelfde proces-verbaal dat het niet verdachte was die gedurende de dag naar het telefoonnummer van [getuige 1] belde, maar dat het juist [getuige 1] was die contact zocht met verdachte. Het zich in het strafdossier bevindende Whats-appgesprek tussen verdachte en [getuige 1] begint namelijk met de vraag van verdachte aan [getuige 1] “Did you call me anonymous all day?” Ook op dit punt komt de verklaring van aangever derhalve niet overeen met de bevindingen in het strafdossier, terwijl deze bevindingen en de verdere inhoud van het Whatsapp-gesprek, wel
aansluiten bij de verklaring die verdachte heeft gegeven over de aanloop naar de afspraak van 25 juni 2023. Aangever heeft voorts verklaard dat hij direct na de afpersing 112 heeft gebeld. Uit het strafdossier blijkt echter niet van een 112-melding door aangever en/of een van de getuigen. Getuige [getuige 2] heeft hierover ook niet verklaard. Bovendien blijkt niet dat aangever op 24 juni 2023 (nader) contact met de politie heeft gehad over bijvoorbeeld het doen van aangifte of dat er door de politie naar aanleiding van de melding opsporingshandelingen zijn verricht. Het ontbreken van een nadere onderbouwing van de door aangever gestelde melding is des te meer opvallend nu het strafdossier wel meerdere processen-verbaal bevat van verbalisanten die hun bevindingen beschrijven naar aanleiding van de melding die aangever op 25 juni 2023 heeft gedaan over zijn aanstaande ontmoeting met verdachte.
Voorgaande inconsistenties maken dat de rechtbank vraagtekens zet bij de (betrouwbaarheid van de) verklaring van aangever. De rechtbank twijfelt of de ontmoeting tussen verdachte en aangever werkelijk zo is gegaan zoals aangever stelt. De rechtbank kan zich hierbij niet aan de indruk onttrekken dat aangever geen (volledige) openheid van zaken heeft willen geven over (de achtergrond van) de ontmoetingen tussen hem en verdachte.
De twijfel die de rechtbank heeft, wordt versterkt door enkele tegenstrijdigheden in de verklaringen van aangever, getuige [getuige 1] en getuige [getuige 2] , respectievelijk de jongere broer en vriend van aangever. [getuige 2] verklaart dat hij zag dat verdachte, toen hij het mes pakte en richting de zij van aangever hield, tegenover aangever stond, dat zij de gezichten naar elkaar toe hadden, en dat de afstand tussen hen ongeveer een halve meter bedroeg. Aangever verklaart daarentegen dat verdachte het mes pakte en tegen zijn zij drukte op het moment dat zij direct naast elkaar stonden. Daarnaast verklaart getuige [getuige 1] dat tijdens het voorval de muziek in de auto aan stond, dat het raampje linksachter op een kiertje stond, dat hij verdachte en aangever met elkaar hoorde praten en dat hij hen kon verstaan. Getuige [getuige 2] verklaart evenwel dat de muziek in de auto uit stond, dat het raampje linksvoor op een kiertje stond, dat hij verdachte en aangever met elkaar hoorde praten, maar dat hij dit niet kon verstaan. Hij hoorde slechts gemompel. Hoewel de rechtbank het op zichzelf voorstelbaar acht dat verklaringen enigszins van elkaar afwijken als wordt verklaard over een ernstig en heftig voorval, acht de rechtbank genoemde tegenstrijdigheden opvallend, temeer daar getuige [getuige 1] heeft verklaard tijdens het voorval rustig te zijn gebleven en ‘rustig te hebben afgewacht’. Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij en [getuige 1] gedurende het voorval niet met elkaar hebben gesproken. Dat de getuigen in het geheel niet gesproken hebben over wat er gaande was en derhalve ook niet over de mogelijkheden die zij hadden om aangever te helpen, zoals het direct bellen van 112, bevreemdt de rechtbank.
Tegenover de verklaring van aangever en de getuigen staat de stellige ontkenning van verdachte. Hoewel er op onderdelen ook zeker vraagtekens te zetten zijn bij deze verklaring, kan deze op basis van het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting niet zonder meer als ongeloofwaardig of onaannemelijk ter zijde worden gesteld. Nu het strafdossier geen objectieve bewijsmiddelen bevat die de verklaring van aangever ondersteunen of de ontkenning van de verdachte weerleggen, kan de rechtbank niet buiten redelijke twijfel vaststellen wat er zich in de nacht van 24 juni 2023 tussen verdachte en aangever heeft afgespeeld. In een situatie als deze kan de rechtbank niet anders dan de ontstane twijfel in het voordeel van verdachte laten uitvallen. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het ten laste gelegde feit.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling 13/262440-19

De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 5 november 2019 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van 55 dagen.
Nu de verdachte wordt vrijgesproken van het ten laste gelegde feit, kan niet worden geoordeeld dat de verdachte de algemene voorwaarde heeft overtreden. Daarom zal de rechtbank de vordering tot tenuitvoerlegging afwijzen.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

13.262440-19:

Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, opgelegd bij vonnis van de politierechter Amsterdam van 5 november 2019.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.M. Lenting, voorzitter, mr. J. van Bruggen en mr. M.A.A. van Capelle, rechters, bijgestaan door K. Bodewes-Maas, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 oktober 2023.
Mr. Lenting en mr. Van Cappelle zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.