ECLI:NL:RBNNE:2023:4195

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 oktober 2023
Publicatiedatum
13 oktober 2023
Zaaknummer
18-175131-23
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens feitelijke aanranding van de eerbaarheid en schennis van de eerbaarheid

Op 13 oktober 2023 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Assen uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van feitelijke aanranding van de eerbaarheid en schennis van de eerbaarheid. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 14 juli 2023 te Emmen, waarbij de verdachte de hand van het slachtoffer heeft gepakt en deze op zijn ontblote geslachtsdeel heeft gelegd, alsook zijn geslachtsdeel heeft getoond in een bus. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van het slachtoffer en een getuige betrouwbaar waren en dat de ontkennende verklaring van de verdachte ongeloofwaardig was. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij toegewezen, die schadevergoeding eiste voor materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf van één maand ook gelast, omdat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan nieuwe strafbare feiten binnen de proeftijd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht Locatie Assen
parketnummer 18/175131-23
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 13/141061-23
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 13 oktober 2023 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1994 te [geboorteplaats] , thans gedetineerd te [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 29 september 2023.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. N.D. Spijker, advocaat te Winschoten. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. H.J. Veen.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 14 juli 2023 te Emmen, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid [slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, immers heeft hij, verdachte, onverhoeds de hand van voornoemde [slachtoffer] gepakt en op/tegen zijn (ontblote) geslachtsdeel gelegd;
2.
hij op of omstreeks 14 juli 2023 op het traject gelegen tussen de plaatsen [adres] en Emmen de eerbaarheid heeft geschonden op een niet openbare plaats, te weten in een bus van [instelling 1] , terwijl een ander, te weten [slachtoffer] , daarbij haars ondanks tegenwoordig was, immers heeft hij, verdachte, zijn ontblote geslachtsdeel uit zijn broek gehaald en/of (vervolgens) getoond aan voornoemde [slachtoffer] .

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor feiten 1 en 2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van feiten 1 en 2. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van feit 1
Verdachte ontkent de hand van aangeefster op zijn geslachtsdeel te hebben gelegd. De verdediging leest daarnaast enige twijfel in de verklaring van aangeefster bij de politie of dit daadwerkelijk is voorgevallen. Tevens kan de verklaring van getuige [getuige] niet als steunbewijs worden gebruikt, nu aangeefster en getuige verschillend verklaren over hetgeen kort na het vermeende incident heeft plaatsgevonden. Daarmee wordt niet voldaan aan het bewijsminimum als bedoeld in artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering, wat maakt dat vrijspraak dient te volgen.
Ten aanzien van feit 2
Verdachte ontkent tijdens het vervoer met [instelling 1] zijn geslachtsdeel uit zijn broek te hebben gehaald en te hebben getoond aan aangeefster. Wel heeft hij vanwege de stress en het feit dat hij naar het toilet moest met zijn hand bij zijn geslachtsdeel gezeten. Niet vast staat dat verdachte wist dat zijn gedraging als ongewenste intimiteit ervaren zou worden. Daarmee kan, nog los van de ontkennende verklaring van verdachte, op basis van het dossier niet vastgesteld worden dat verdachte opzet had op het schenden van de eerbaarheid, nu zijn gedraging een uiting van stress was en niet het doel had een seksueel getinte ongewenste situatie te creëren. Gelet hierop dient vrijspraak te volgen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.

1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 14 juli 2023, opgenomen op pagina 11 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2023185501 d.d. 24 juli 2023, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :

[verdachte] heeft op 14 juli 2023 mijn hand vastgepakt en op zijn geslachtsdeel gelegd. Ik ben vanuit [instelling 1] geplaatst op het [instantie] in [adres] . [verdachte] kwam bij ons en wij moesten hem naar treinstation Emmen Zuid brengen.
We wilden hem niet los in de bus omdat hij al zo agressief was en met toestemming van mijn leidinggevende hebben wij hem in het compartiment geplaatst.
Tijdens de rit zat ik op de bijrijder stoel en hij tikte steeds op het ruitje, ik kon hem zien vanaf de bijrijder stoel. Hij haalde toen al steeds zijn geslachtsdeel uit zijn broek. Ik moet af en toe wel achterom kijken of hij niet zichzelf gaat verhangen of andere dingen doet die niet veilig zijn. Dit is niet allemaal zichtbaar op de camera. Steeds als ik mij omdraaide en het compartiment in keek haalde hij zijn geslachtsdeel uit zijn broek.
Ik heb met mijn collega de afspraak gemaakt dat ik de schuifdeur open zou doen en zijn spullen wat verder weg zou zetten zodat we hem wat op afstand zouden hebben. Mijn collega zou het compartiment open maken. Dit was bij het station van Emmen Zuid. We hebben de spullen weggezet, ik ben aan de zijkant van de bus gaan staan en mijn collega deed het compartiment open en nam hem mee. Hij ging zonder dwang mee maar liet wel weer zijn geslachtsdeel zien. Toen liep hij naar zijn spullen toe en op het moment dat mijn collega voor de bus langs liep om in te stappen zodat we weg konden rijden kwam hij weer op mij afstappen. Om hem op afstand te houden deed ik mijn rechterhand naar voren en raakte hem op zijn borst aan om hem op afstand te houden. Op dat moment rukte hij mijn hand naar zijn geslachtsdeel en legde mijn hand op zijn blote geslachtsdeel.
Ik heb eerst mijn hand op zijn borst gezet met gestrekte arm, zodat ik hem op afstand zou houden. Ik gebruikte weinig kracht. Op dat moment pakte hij mijn hand vast. Hij pakte mijn rechterhand, de hand waarmee ik hem op afstand hield. Hij pakte mijn pols en gedeeltelijk mijn hand en hij duwde mijn arm naar beneden, naar zijn geslachtsdeel. Dat was het moment dat mijn hand zijn geslachtsdeel raakte. Ik had een handschoen aan en de binnenkant van mijn hand raakte zijn geslachtsdeel. Hij had zijn geslachtsdeel op dat moment uit zijn broek. Op het moment dat ik het in de gaten had heb ik met mijn vlakke linkerhand een stoot op zijn borstkas gemaakt. We noemen dat een palmstoot volgens mij. Zo is ons dat geleerd. Dat deed ik om hem op afstand te houden.
Ik heb me vervolgens omgedraaid en heb de bijrijderdeur van de bus open gedaan en ik ben gaan zitten. Toen zag ik dat hij weer richting mijn deur kwam en zijn hand zat dicht bij mijn klink en ik heb toen heel snel de deur op slot gedaan zodat hij niet in de bus kon komen.

2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 17 juli 2023, opgenomen op pagina 22 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige] :

Ik was bestuurder van de bus waarmee we op 14 juli 2023 [verdachte] naar het station Emmen Zuid brachten en had vanuit de camera zicht op wat er gebeurt in het compartiment. [slachtoffer] zit op de passagierskant en zij had zicht op hem. Daar zit plexiglas tussen. Hij kon haar ook zien. Zij moest af en toe kijken wat hij deed. Tijdens de rit van 20 minuten kon ik zien via de camera dat hij zijn piemel uit de broek had gehaald en dat hij zijn piemel in zijn hand had. Hij begon hiermee te slaan en ook tegen de deur aan. Dit was gericht richting [slachtoffer] . Ik zag ook dat hij aftrekkende bewegingen maakte met zijn hand op zijn piemel. Dan trok hij daarna zijn broek weer omhoog. Vervolgens herhaalde hij dit gedrag continu. Ik had een camera bij de achteruitkijkspiegel waarin ik alles kon zien. In het compartiment zelf zit ook een camera. Wij lichten dan de politie in omdat hij seksueel overschrijdend gedrag vertoond. We maken een plan van aanpak hoe we het gaan doen. [slachtoffer] gaf aan dat ze niet alleen bij hem moest zijn omdat zij wellicht de trigger voor hem was met betrekking tot dit gedrag. We deden onze zwarte kevlar handschoenen aan en [slachtoffer] zou de schuifdeur opendoen en ik zou de bagage een aantal meter van de bus wegzetten en ik zou de deur van het compartiment opendoen. Op het moment dat ik de deur opendeed heb ik hem gezegd dat hij rustig moest blijven. Hij laat dan nog een keer zijn piemel zien aan mij. [slachtoffer] zag dit ook omdat zij naar binnen keek of alles ok ging. Hij loopt dan rustig mee naar buiten. Hij liep voor mij langs naar buiten. Ik stond half in het voertuig/half buiten. [slachtoffer] stond op dat moment achter mij buiten. De bagage stond 3 a 4 meter van de bus vandaan. Daar liep hij rechtstreeks heen. We bekeken de situatie en doen de schuifdeur van de bus dicht Op het moment dat hij daar staat loop ik voor de bus langs richting de bestuurderskant. De man is dan nog bij zijn bagage aan de kant van [slachtoffer] . [slachtoffer] loopt naar de bijrijdersportier van de bus. Ik doe de deur van de bus aan mijn kant open en op het moment dat zij de deur aan haar kant ook opendoet loopt hij op haar af. En ik zie ineens dat hij op een meter van haar af is. Zij duwt hem weg met haar hand tegen zijn borst. En zegt iets in de trant van: Ga weg. En op dat moment zie ik dat hij iets achteruit gaat en dan is het moment waar het over gaat. Dan zie ik dat zij haar hand wat wegtrekt en dat ze met de andere hand een harde borststoot hem een duw geeft op zijn borst. Waardoor hij zo'n anderhalve meter naar achteren stapt. Hij schrok ook wat hiervan. [slachtoffer] stapt snel in. Ik zeg dat ook tegen haar. Dan zie ik dat hij weer terug komt lopen naar de bus richting [slachtoffer] . Ik zie dan dat [slachtoffer] met haar elleboog de deur vergrendeld. Waarop wij direct zijn gaan rijden. 1 minuut later zegt ze ineens tegen mij: Er is iets gebeurd wat ik helemaal niet wil. Hij heeft mijn hand vastgepakt en naar zijn piemel gedrukt. Waardoor ik zijn piemel heb gevoeld.
De rechtbank acht de ten laste gelegde feiten op grond van de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen en overweegt daartoe als volgt.
De ontkennende verklaring van verdachte wordt weerlegd door de uitgebreide en gedetailleerde verklaringen van aangeefster en getuige [getuige] , waarvan zij de inhoud ter zitting onder ede hebben bevestigd. De rechtbank heeft dan ook geen enkele reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid en juistheid van deze verklaringen. De rechtbank is van oordeel dat de enkele ontkennende verklaring van verdachte in het licht van voornoemde verklaringen volstrekt ongeloofwaardig is. De rechtbank gaat om die reden, nu zij uitgaat van de verklaringen van aangeefster en getuige [getuige] , dan ook niet mee in het verweer van de raadsvrouw dat verdachte geen opzet had op schennis van de eerbaarheid.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feiten 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 14 juli 2023 te Emmen door een andere feitelijkheid [slachtoffer] heeft gedwongen tot het dulden van een ontuchtige handeling, immers heeft hij, verdachte, onverhoeds de hand van voornoemde [slachtoffer] gepakt en op/tegen zijn ontblote geslachtsdeel gelegd;
2. hij op 14 juli 2023 op het traject gelegen tussen de plaatsen [adres] en Emmen de eerbaarheid heeft geschonden op een niet openbare plaats, te weten in een bus van [instelling 1] , terwijl een ander, te weten [slachtoffer] , daarbij haars ondanks tegenwoordig was, immers heeft hij, verdachte, zijn ontblote geslachtsdeel uit zijn broek gehaald en vervolgens getoond aan voornoemde [slachtoffer] .
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

Feitelijke aanranding van de eerbaarheid.
Schennis van de eerbaarheid op een niet openbare plaats, terwijl een ander daarbij zijns ondankstegenwoordig is.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feit 1 en 2 wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gelet op de bepleite vrijspraak geen opmerkingen gemaakt over de strafoplegging.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan feitelijke aanranding van de eerbaarheid en schennis van de eerbaarheid op een niet openbare plaats, terwijl een ander daarbij haars ondanks tegenwoordig was. Dit heeft hij gedaan door meermalen zijn ontblote geslachtsdeel te tonen en de hand van het slachtoffer op/tegen zijn ontblote geslachtsdeel te leggen. Verdachte heeft daarmee de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ernstig geschonden. De rechtbank is van oordeel dat de feiten door verdachte begaan een onaanvaardbare inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer veroorzaken en intimiderend zijn en neemt het verdachte daarbij in het bijzonder kwalijk dat hij deze feiten heeft begaan tegen een persoon die in uniform haar publieke taak aan het uitvoeren was. De rechtbank rekent het verdachte daarnaast aan dat hij geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn gedrag.
Alles afwegende acht de rechtbank, conform de vordering van de officier van justitie, oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 354,- ter vergoeding van materiële schade en € 1.000,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw refereert zich aan het oordeel van de rechtbank voor zover de gevorderde schadevergoeding betrekking heeft op de gederfde inkomsten. Wat betreft de gevorderde reiskosten stelt de raadsvrouw zich op het standpunt dat deze moeten worden afgewezen. Deze kosten moeten worden aangemerkt als proceskosten en komen tevens niet voor toewijzing in aanmerking nu de benadeelde partij niet in persoon procedeert, maar zich laat bijstaan door een gemachtigde. Wat de gevorderde immateriële schadevergoeding betreft stelt de raadsvrouw zich primair op het standpunt dat deze dient te worden afgewezen, nu in de vordering niet genoemd wordt of aangeefster van mening is dat haar een schadevergoeding toekomt op grond van artikel 6:106 lid 1 sub a, b, of c van het Burgerlijk Wetboek. Subsidiair stelt de raadsvrouw zich op het standpunt dat de vordering moet worden gematigd, nu zij handelde vanuit haar functie en in dat kader getraind en ingesteld is op vervelende situaties.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder feit 1 en 2 bewezen verklaarde. De rechtbank wijst de vordering van de benadeelde partij van de materiële kosten toe tot een bedrag van € 336,08, bestaande uit gederfde inkomsten (€ 272,79) en reiskosten (€ 63,29). De rechtbank zal de vordering voor zover deze betrekking heeft op reiskosten naar het kantoor van haar advocaat afwijzen, aangezien deze kosten niet als rechtstreekse schade zijn aan te merken. De rechtbank ziet wel aanleiding deze kosten toe te wijzen als proceskosten.
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank is van oordeel dat de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. De rechtbank ziet voorts geen reden de hoogte van de immateriële schadevergoeding te matigen. Het betoog van de raadsvrouw dat de vordering van de benadeelde partij gematigd dient te worden omdat de benadeelde partij vanuit haar functie getraind is in de omgang met vervelende situaties, volgt de rechtbank niet. De rechtbank zal de gevorderde immateriële schade daarom in zijn geheel toewijzen.
De vordering zal worden toegewezen tot een bedrag van € 1.336,08, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 juli 2023.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op € 17,92 aan reiskosten voor het bezoeken van haar advocaat, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk vonnis van 23 juni 2023 van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, is verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 1 maand voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De proeftijd is ingegaan op 8 juli 2023. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
De officier van justitie heeft bij vordering van 29 augustus 2023 de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering na voorwaardelijke veroordeling dient te worden afgewezen gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen nu tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf niet opportuun is gelet op de verblijfstatus van verdachte.
De rechtbank is anders dan de raadsvrouw van oordeel dat de enkele verblijfstatus van veroordeelde geen reden is de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen. Nu veroordeelde de bewezenverklaarde feiten heeft begaan voor het einde van de proeftijd, zal de rechtbank de tenuitvoerlegging gelasten van deze voorwaardelijk opgelegde straf.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 57, 239 en 246 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder feit 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt om aan [slachtoffer] te betalen:
  • het bedrag van € 1.336,08 (zegge: dertienhonderdzesendertig euro en acht cent);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 juli 2023 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op € 17,92.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.336,08 (zegge: dertienhonderdzesendertig euro en acht cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 juli 2023 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 336,08 aan materiële schade en € 1.000,- aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 23 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer 13/14106123:
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter van de rechtbank Amsterdam, te weten: een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van Bruggen, voorzitter, mr. H.M. Lenting en mr. M.A.A. van Capelle, rechters, bijgestaan door mr. T.M. Nijmeijer, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 oktober 2023.
Mr. M.A.A. van Capelle is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.