[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 354,- ter vergoeding van materiële schade en € 1.000,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw refereert zich aan het oordeel van de rechtbank voor zover de gevorderde schadevergoeding betrekking heeft op de gederfde inkomsten. Wat betreft de gevorderde reiskosten stelt de raadsvrouw zich op het standpunt dat deze moeten worden afgewezen. Deze kosten moeten worden aangemerkt als proceskosten en komen tevens niet voor toewijzing in aanmerking nu de benadeelde partij niet in persoon procedeert, maar zich laat bijstaan door een gemachtigde. Wat de gevorderde immateriële schadevergoeding betreft stelt de raadsvrouw zich primair op het standpunt dat deze dient te worden afgewezen, nu in de vordering niet genoemd wordt of aangeefster van mening is dat haar een schadevergoeding toekomt op grond van artikel 6:106 lid 1 sub a, b, of c van het Burgerlijk Wetboek. Subsidiair stelt de raadsvrouw zich op het standpunt dat de vordering moet worden gematigd, nu zij handelde vanuit haar functie en in dat kader getraind en ingesteld is op vervelende situaties.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder feit 1 en 2 bewezen verklaarde. De rechtbank wijst de vordering van de benadeelde partij van de materiële kosten toe tot een bedrag van € 336,08, bestaande uit gederfde inkomsten (€ 272,79) en reiskosten (€ 63,29). De rechtbank zal de vordering voor zover deze betrekking heeft op reiskosten naar het kantoor van haar advocaat afwijzen, aangezien deze kosten niet als rechtstreekse schade zijn aan te merken. De rechtbank ziet wel aanleiding deze kosten toe te wijzen als proceskosten.
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank is van oordeel dat de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. De rechtbank ziet voorts geen reden de hoogte van de immateriële schadevergoeding te matigen. Het betoog van de raadsvrouw dat de vordering van de benadeelde partij gematigd dient te worden omdat de benadeelde partij vanuit haar functie getraind is in de omgang met vervelende situaties, volgt de rechtbank niet. De rechtbank zal de gevorderde immateriële schade daarom in zijn geheel toewijzen.
De vordering zal worden toegewezen tot een bedrag van € 1.336,08, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 juli 2023.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op € 17,92 aan reiskosten voor het bezoeken van haar advocaat, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.