ECLI:NL:RBNNE:2023:415

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
26 januari 2023
Publicatiedatum
9 februari 2023
Zaaknummer
18-229634-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding na vrijspraak in strafzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 26 januari 2023 uitspraak gedaan op een verzoek om schadevergoeding van verzoeker, die eerder op 17 mei 2022 onherroepelijk was vrijgesproken in een strafzaak. Verzoeker had een verzoek ingediend tot vergoeding van de kosten van rechtsbijstand, die hij had gemaakt in verband met de tegen hem gevoerde strafzaak. De totale kosten die verzoeker vorderde, bedroegen € 6.743,41 voor rechtsbijstand en € 340,- voor het indienen van het verzoek. De rechtbank heeft het verzoek behandeld tijdens een openbare zitting op 18 januari 2023, waarbij de advocaat van verzoeker en de officier van justitie aanwezig waren. Verzoeker zelf was niet verschenen.

De rechtbank overwoog dat de strafzaak was geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel, en dat verzoeker recht had op vergoeding van de gemaakte advocaatkosten. De officier van justitie stelde echter dat de kosten gematigd moesten worden, omdat verzoeker gebruik had gemaakt van zijn zwijgrecht, wat bijgedragen zou hebben aan de kosten. De rechtbank verwierp dit standpunt en oordeelde dat de proceshouding van verzoeker geen reden kon zijn om de kosten te matigen, verwijzend naar een uitspraak van het EHRM. De rechtbank vond de declaratie van de advocaat niet onredelijk en kende een schadevergoeding toe van € 7.382,55, inclusief reiskosten en kosten voor het indienen van het verzoekschrift. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er werd een bevelschrift voor tenuitvoerlegging afgegeven.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Assen
parketnummer : 18-229634-21
raadkamernummer : 22-010365
beslissing van de enkelvoudige raadkamer op het verzoek op grond van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[verzoeker],

geboren op [geboortedatum]1983 te [geboorteplaats],
wonende op het adres [adres],
hierna te noemen: verzoeker.
Advocaat: mr. J.J.J. van Rijsbergen, advocaat te Breda.

Procesverloop

Bij onherroepelijk vonnis van de politierechter van 17 mei 2022 is verzoeker vrijgesproken in de onderhavige strafzaak.
Op 18 mei 2022 is ter griffie van deze rechtbank een verzoek ingekomen strekkende tot een vergoeding van:
- de kosten van rechtsbijstand die door verzoeker zijn gemaakt ten gevolge van de tegen hem gevoerde strafzaak tot een bedrag van € 6.743,41;
- de kosten voor het opstellen en het indienen van dit verzoek tot een bedrag van € 340,-, te vermeerderen in geval van een behandeling ter zitting.
De rechtbank heeft kennis genomen van het verzoekschrift, het standpunt van de officier van justitie van 21 juli 2022 en de reactie van de advocaat van 6 september 2022.
Het verzoekschrift is behandeld ter openbare zitting van de raadkamer van 18 januari 2023. Daarbij zijn de advocaat van verzoeker, mr. M.E. Broekert, als waarnemer voor mr. J.J.J. van Rijsbergen, en de officier van justitie mr. B. Broersma gehoord. Verzoeker is niet verschenen. Zowel de advocaat als de officier van justitie hebben ter zitting gepersisteerd bij hun schriftelijke standpunten.

Beoordeling

De strafzaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a Wetboek van Strafrecht. Verzoeker maakt derhalve aanspraak op vergoeding van advocaatkosten die de advocaat in het kader van de strafzaak heeft gemaakt.
Ingevolge het bepaalde in artikel 534 Sv heeft de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn. Bij het oordeel of een verzochte schadevergoeding billijk is, dient in beginsel de declaratie van een advocaat tot uitgangspunt, tenzij deze apert onredelijk voorkomt.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de kosten voor de rechtsbijstand dienen te worden gematigd omdat betekenis dient te worden toegekend aan de door verzoeker gekozen proceshouding. De keuze van verzoeker om telkens gebruik te maken van zijn zwijgrecht heeft namelijk bijgedragen aan het voortduren van de op dat moment tegen hem bestaande verdenking. Daarmee heeft verzoeker zelf mede bijgedragen aan het ontstaan van en het vergroten van de kosten van de rechtsbijstand.
Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank geen aanleiding om de kosten van de rechtsbijstand te matigen. Immers, in de uitspraak Rushiti (EHRM 21 maart 2000, 28389/95) heeft het EHRM overwogen dat in geval van een onherroepelijke vrijspraak noch verzoekers proceshouding noch enige andere omstandigheid een grond kan opleveren die aanleiding zou moeten geven om de kosten van de rechtsbijstand niet of gedeeltelijk te vergoeden. Een verdachte moet de hem toekomende processuele rechten (bijv. het zwijgrecht) kunnen uitoefenen zonder te vrezen dat de uitoefening daarvan hem later kan worden tegengeworpen. Dit kan anders zijn indien verzoeker door zijn proceshouding de rechtsgang opzettelijk en aantoonbaar heeft belemmerd of willens en wetens zonder enige noodzaak de voortgang van het onderzoek heeft vertraagd. Hiervan is in deze zaak geen sprake. Ook voor het overige komt de rechtbank de declaratie met betrekking tot de rechtsbijstand (excl. kilometervergoeding) niet apert onredelijk voor, zodat het gevorderde bedrag van € 6.616,29 zal worden toegewezen.
De door de advocaat gemaakte reiskosten komen ook voor vergoeding in aanmerking, zij het dat daar een forfaitair bedrag van € 0,19 per kilometer voor geldt. Derhalve komt een bedrag van € 86,26 voor vergoeding in aanmerking.
De rechtbank zal voorts, conform de LOVS-richtlijnen, als kosten voor het indienen van het verzoekschrift en de mondelinge behandeling daarvan ter zitting, een vergoeding inclusief BTW toekennen van € 680,-.

Beslissing

De rechtbank:
  • kent aan verzoeker ten laste van de Staat een vergoeding toe van € 7.382,55
  • wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beslissing is gegeven door mr. F. Sieders, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. J.D. Zwaagstra, en in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2023.
Tegen de beslissing van deze rechtbank staat voor de officier van justitie binnen veertien dagen daarna en voor de gewezen verdachte of zijn erfgenamen binnen een maand na de betekening hoger beroep open bij het gerechtshof.

BEVELSCHRIFT VAN TENUITVOERLEGGING

De voorzitter beveelt de tenuitvoerlegging van vorenstaande beslissing als de zaak onherroepelijk is en de betaling ten laste van ’s Rijks kas door de griffier van deze rechtbank van een bedrag van € 7.382,55 (zegge: zevenduizend driehonderdtweeëntachtig euro en vijfenvijftig eurocent) over te maken op rekeningnummer NL30 ABNA 048 68 02 280 ten name van Stichting Beheer Derdengelden TDNL Strafrechtadvocaten onder vermelding van Ouali.