ECLI:NL:RBNNE:2023:414

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
26 januari 2023
Publicatiedatum
9 februari 2023
Zaaknummer
18-244689-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding na ten onrechte ondergane hechtenis

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 26 januari 2023 uitspraak gedaan op een verzoek om schadevergoeding van een verzoeker die ten onrechte in verzekering is gesteld en in voorlopige hechtenis heeft gezeten. De verzoeker, geboren in 1991, had op 29 september 2020 inverzekeringstelling ondergaan, welke op 2 oktober 2020 overging in voorlopige hechtenis. Deze voorlopige hechtenis werd op 12 november 2020 opgeheven. Het Openbaar Ministerie had de strafzaak op 16 juni 2022 geseponeerd wegens gebrek aan bewijs. De verzoeker vorderde schadevergoeding voor de dagen die hij in verzekering en voorlopige hechtenis had doorgebracht, alsook voor gederfde inkomsten en kosten van rechtsbijstand. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker recht heeft op een schadevergoeding van € 4.370,- voor de ondergane hechtenis, maar heeft, gezien de persoonlijke omstandigheden van de verzoeker en de publieke aandacht voor de zaak, besloten deze standaardvergoeding te verdubbelen tot € 8.740,-. Daarnaast heeft de rechtbank de gederfde inkomsten van de verzoeker vastgesteld op € 1.950,- en de kosten van rechtsbijstand op € 680,-. In totaal kent de rechtbank een schadevergoeding toe van € 11.370,-, waarbij het verzoek voor het overige is afgewezen. De beslissing is genomen door rechter mr. F. Sieders, in aanwezigheid van griffier mr. J.D. Zwaagstra, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Assen
parketnummer : 18-244689-20
raadkamernummer : 22-019060 en 22-019061
beslissing van de enkelvoudige raadkamer op het verzoek op grond van artikel 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[verzoeker],

geboren op [geboortedatum] 1991 te [geboorteplaats],
wonende op het adres [adres],
hierna te noemen: verzoeker.
Advocaat: mr. J.B. Pieters, advocaat te Hoogeveen.

Procesverloop

Het Openbaar Ministerie heeft op 16 juni 2022 de onderhavige zaak geseponeerd in verband met het ontbreken van voldoende bewijs.
Op 29 augustus 2022 is ter griffie van deze rechtbank een verzoek ingekomen strekkende tot een vergoeding van:
- schade geleden als gevolg van ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis tot een bedrag van € 21.680,-;
  • de door verzoeker gederfde inkomsten ter hoogte van € 1.950,-;
  • de kosten voor het opstellen en in het indienen van dit verzoek tot een bedrag van €340,-, althans € 680,- in geval van een behandeling ter zitting.
De rechtbank heeft kennis genomen van het verzoekschrift en het standpunt van de officier van justitie van 29 september 2022.
Het verzoekschrift is behandeld ter openbare zitting van de raadkamer van 18 januari 2023. Daarbij zijn verzoeker, de advocaat van verzoeker en de officier van justitie mr. B. Broerse gehoord. Zowel de advocaat als de officier van justitie hebben ter zitting gepersisteerd bij hun schriftelijke standpunten.

Beoordeling

Het Openbaar Ministerie heeft op 16 juni 2022 de onderhavige strafzaak geseponeerd in verband met het ontbreken van voldoende bewijs. De strafzaak is daarmee geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a Wetboek van Strafrecht.
Schade ten gevolge van de voorlopige hechtenis
De rechtbank stelt vast dat verzoeker op 29 september 2020 in verzekering is gesteld en dat deze inverzekeringstelling op 2 oktober 2020 is overgegaan in voorlopige hechtenis, welke op 12 november 2020 is opgeheven. Verzocht zijn de standaardvergoedingen van € 130,- per dag ondergane verzekering in een politiecel, € 130,- per dag ondergane voorlopige hechtenis in een huis van bewaring in beperkingen en € 100,- per dag ondergane voorlopige hechtenis in een huis van bewaring zonder beperkingen. Deze tarieven zijn echter van toepassing op inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis die zijn ondergaan na 1 maart 2021. Derhalve zijn de ‘oude’ standaardvergoedingen van toepassing, te weten € 105,- per dag ondergane verzekering in een politiecel, € 105,- per dag ondergane voorlopige hechtenis in een huis van bewaring in beperkingen en € 80,- per dag ondergane voorlopige hechtenis in een huis van bewaring zonder beperkingen.
Nu verzoeker 3 dagen in een politiecel heeft doorgebracht, 31 dagen in een huis van bewaring in beperkingen heeft doorgebracht en 41 dagen in een huis van bewaring zonder beperkingen heeft doorgebracht, komt een bedrag van € 4.370,- (€ 315,- + € 3255,- +
€ 800,-) voor vergoeding in aanmerking.
Vervolgens is de vraag of er gronden van billijkheid aanwezig zijn voor een verhoging van het aan verzoeker toe te kennen schadevergoedingsbedrag, zoals gevraagd door verzoeker. De rechtbank stelt daarbij voorop dat de forfaitaire vergoeding bij ten onrechte ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis in beginsel een afdoende vergoeding vormt voor geleden immateriële schade. Voor toekenning van een hogere vergoeding is derhalve slechts onder bijzondere omstandigheden aanleiding.
De rechtbank ziet in het onderhavige geval, gelet op de persoonlijke omstandigheden van verzoeker, aanleiding om de standaardvergoeding te verhogen. Gelet op de aard van het misdrijf, de publieke aandacht die dit feit heeft gekregen en de daarmee gepaard gaande schade en de lange tijd die verzoeker heeft moeten wachten op de sepotbeslissing, is naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk dat verzoeker in bovengemiddelde mate immateriële schade heeft geleden ten gevolge van de ten onrechte ondergane hechtenis. Voorts hoefde verzoeker gelet op de aard van de beschuldiging en de duur van de voorlopige hechtenis niet meer terug te komen bij zijn werkgever.
De rechtbank ziet gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden reden om in dit geval in enige mate af te wijken van de forfaitaire vergoeding die doorgaans wordt gehanteerd, doch niet in de mate die verzoeker voorstaat. Alle omstandigheden in aanmerking genomen acht de rechtbank gronden van billijkheid aanwezig om de standaardvergoeding te verdubbelen. Aldus zal de rechtbank een bedrag van € 8.740,- toewijzen (€ 4.370,- maal 2).
Gederfde inkomsten
Verzocht wordt om een vergoeding wegens inkomstenderving toe te kennen voor een periode van zes maanden in verband met de tijd die verzoeker werkloos is geweest naar aanleiding van de ondergane hechtenis. Als bijlage bij het verzoekschrift is een loonspecificatie van verzoeker meegestuurd, waaruit blijkt dat verzoeker € 325,- (netto) per maand verdiende.
De rechtbank is van oordeel dat de gederfde inkomsten een rechtstreeks gevolg zijn van de detentie, zodat deze kosten voor vergoeding in aanmerking komen. De rechtbank acht daarbij gronden van billijkheid aanwezig om aan verzoeker de zes maanden gemiste netto inkomsten toe te kennen, nu verzoeker door de aard van de beschuldiging en de duur van de voorlopige hechtenis zijn baan is verloren. Van verzoeker kon, mede gelet op de landelijke bekendheid van de zaak, niet worden verwacht dat hij direct na zijn vrijlating ergens anders aan de slag zou gaan. De rechtbank stelt de vergoeding vast op een (netto) bedrag van in totaal € 1.950,- (€ 325 x 6 maanden).
Kosten van rechtsbijstand
De rechtbank zal, conform de LOVS-richtlijnen, als kosten voor het indienen van het verzoekschrift en de mondelinge behandeling daarvan ter zitting, een vergoeding inclusief BTW toekennen van € 680,-.

Beslissing

De rechtbank:
- kent aan verzoeker, ten laste van de Staat, een vergoeding toe van € 11.370,- en wijst het verzoek voor het overige af.
Deze beslissing is gegeven door mr. F. Sieders, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. J.D. Zwaagstra, griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 26 januari 2023.
Tegen de beslissing van deze rechtbank staat voor de officier van justitie binnen veertien dagen daarna en voor de gewezen verdachte of zijn erfgenamen binnen een maand na de betekening hoger beroep open bij het gerechtshof.

BEVELSCHRIFT VAN TENUITVOERLEGGING

De voorzitter beveelt de tenuitvoerlegging van vorenstaande beslissing als de zaak onherroepelijk is en de betaling ten laste van ’s Rijks kas door de griffier van deze rechtbank van een bedrag van € 11.370,- (zegge: elfduizend driehonderdzeventig euro), over te maken op rekeningnummer NL47 INGB 0001983697 ten name van Stichting Beheer Derdengelden Pieters Advocaten, onder vermelding van Baron.