ECLI:NL:RBNNE:2023:4127

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
10 oktober 2023
Publicatiedatum
10 oktober 2023
Zaaknummer
18-204213-22
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor doodslag met terbeschikkingstelling en schadevergoeding aan benadeelde partijen

Op 10 oktober 2023 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Assen uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1977, die beschuldigd werd van doodslag op 12 augustus 2022. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd door meermalen met een steen en een glazen fles op het hoofd en in het gezicht van het slachtoffer te slaan. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaren en heeft daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging opgelegd, gezien de psychische problematiek van de verdachte. De rechtbank heeft ook de vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waaronder immateriële schadevergoeding voor de echtgenote en kinderen van het slachtoffer, en heeft de verdachte verplicht om deze schade te vergoeden. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de nabestaanden zwaar laten meewegen in de strafoplegging. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen aanwijzingen zijn voor de betrokkenheid van een derde persoon bij het geweld tegen het slachtoffer, en dat de verdachte geen aannemelijke verklaring heeft gegeven voor zijn DNA dat op de plaats delict is aangetroffen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
Locatie Assen
Parketnummer 18.204213.22
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 10 oktober 2023 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1977 te [geboorteplaats] , thans gedetineerd te [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 26 september 2023.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A.M. Veld, advocaat te Assen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. N. Tromp.
Tenlastelegging
Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 12 augustus 2022 te [plaatsnaam 1] , in de gemeente [plaatsnaam 2] ,
[slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door meermalen en/of met kracht met een steen en/of een plank en/of een (glazen) fles, althans een hard voorwerp, en/of met zijn hand(en)/vuist(en) op het hoofd en/of in het gezicht van die [slachtoffer] te slaan en/of stompen, althans door hevig stompend en/of botsend geweld uit te oefenen op het hoofd van die [slachtoffer] ;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 augustus 2022 te [plaatsnaam 1] , in de gemeente [plaatsnaam 2] aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een (aantal) schedelbreuk(en) en/of schedelhersenletsel en/of (overige breuken) in het hoofd en/of gezicht, heeft toegebracht, door (meermalen en/of met kracht) met een steen en/of een plank en/of een (glazen) fles, althans een hard voorwerp, en/of met zijn hand(en)/vuist(en) op het hoofd en/of in het gezicht van die [slachtoffer] te slaan en/of stompen, althans door hevig stompend en/of botsend geweld uit te oefenen op het hoofd van die [slachtoffer] , terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde feit conform het door haar overgelegde requisitoir, dat als bijlage aan dit vonnis is gehecht.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit conform de door haar overgelegde pleitnota, die als bijlage aan dit vonnis is gehecht. Daarin heeft zij (primair) bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 augustus 2022, opgenomen op pagina 272 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-
2022211029 (onderzoeksnummer NN3R022081) d.d. 19 oktober 2022, inhoudend als relaas van verbalisanten [naam 1] en [naam 2] :
Op camerabeelden van de [bedrijf 1] , gevestigd aan de [adres 1] , is te zien dat [verdachte] op vrijdag 12 augustus 2022 omstreeks 18:05 uur bij de [bedrijf 2] , welke in het pand van de [bedrijf 1] is gevestigd, een fles drank koopt. Uit een uitdraai van de kassabon bleek dat op 12 augustus 2022 om 18:07:18 uur bij de [bedrijf 1] in [adres 1] door [verdachte] een fles wodka van het merk Bols is aangekocht. Het betreft een fles van 700 ml.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 17 augustus2022, opgenomen op pagina 105 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige] (echtgenote van het slachtoffer [slachtoffer] ):
V: Weet u met wie [slachtoffer] in dat huisje (
de rechtbank begrijpt: [bedrijf 3] aan de [adres 2]) woonde?
A: Ik weet dat er nog twee mannen woonden. Eén was een jongen en die andere was ongeveer net zo oud als [slachtoffer] . (…) Ik hoorde dat de jongen woensdag of donderdag (
de rechtbank begrijpt: 10 of 11 augustus 2022) verplaatst zou worden.
A: Op 12 augustus 2022 had ik om 19:40 uur een videogesprek met [slachtoffer] . Gedurende dit gesprek klopte de oudere man steeds aan de deur van de (slaap)kamer van [slachtoffer] omdat hij wodka met [slachtoffer] wilde drinken. (…) De man zei iets waardoor [slachtoffer] van zijn bed is opgestaan. Ik hoorde die man opeens luider, waaruit ik de conclusie trok dat de deur van de kamer van [slachtoffer] open was gegaan. Ik hoorde [slachtoffer] zeggen: “Wil je dat? Kom dan.” Daarom dacht ik dat die man [slachtoffer] iets wilde aandoen. [slachtoffer] was vervolgens tussen de 20 à 60 seconden weg. Toen [slachtoffer] terug kwam aan de telefoon zei hij: “Schatje, zie je mijn handen? Die zijn allemaal onder het bloed”. (…) [slachtoffer] zei toen tegen mij: “Bel de ambulance, want hij heeft mijn hoofd kapot gemaakt.” (…) Toen was het ineens stil. Ik heb ongeveer 2 minuten gewacht. Ik heb toen de verbinding verbroken. Ik heb geprobeerd [slachtoffer] weer te bellen, maar er werd niet meer opgenomen. Ik wachtte en wachtte. Uiteindelijk belde iemand mij en die persoon vertelde mij dat [slachtoffer] niet meer leefde.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 19 augustus2022, opgenomen op pagina 131 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam 3] :
A: Op vrijdagavond 12 augustus 2022 zag ik bij een huisje op [adres 2] een man ontzettend hard schreeuwen. De man die zo schreeuwde stond bij het huisje dat later helemaal was afgezet met lint.
Voor het huisje dat ik bedoel, ligt een hoop stenen.
V: Wat zag jij deze man doen?
A: Ik zag deze man met gebalde vuisten voorovergebogen staan. Ik had direct in de gaten dat deze man heel kwaad was. Hij schreeuwde aan één stuk door. Ik heb geen idee naar wie deze man schreeuwde. Hij stond alleen. Ik heb verder niemand gezien. Ik heb de man die zo schreeuwde, de volgende dag, dus op 13 augustus 2022, ook weer gezien. Ik zag de man daar bij de man die op de grond lag.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 15 augustus2022, opgenomen op pagina 170 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam 4] :
A: Op 12 augustus 2022 zag ik bij een huisje aan het [bedrijf 3] te [plaatsnaam 1] , omstreeks 21:00 uur, een man staan die een andere man sloeg die al op de grond lag en niet meer bewoog. Deze lag voor het huisje op de grond. V: Waar was die vechtpartij?
A: Dat was bij het huis waar later de man lag. Hij lag voor de deur.
V: Je zei: ‘Ik zie één man staan en hij slaat de andere man die op de grond lag.’ Hoe slaat hij?
A: Ik zag deze man hem meerdere malen slaan. Hij sloeg hem minimaal vijf keer. De man die sloeg stond boven de man die op de grond lag. Hij sloeg met kracht naar beneden.
V: Hoe ver stond je van de twee mannen vandaan?
A: Ongeveer 50 meter. Ik had vrij zicht en kon het goed zien.
V: Was die man de hele tijd aan het slaan?
A: Ja. Hij had iets in zijn handen waar hij mee sloeg. Het was iets van ongeveer 25 centimeter lang en ongeveer 10 centimeter breed. Het had een donkere kleur.
V: In welke hand hield die man het voorwerp?
A: In zijn rechterhand.
V: Hoe lag de man op de grond?
A: Ik vond het heel raar dat hij roerloos lag en zijn hoofd niet beschermde toen hij werd geslagen. Hij bewoog totaal niet.
V: Was die man nog steeds aan het slaan op de andere man toen jij wegliep?
A: Hij stopte helemaal niet. Hij ging telkens omhoog en begon telkens weer te slaan.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van forensisch onderzoek plaats delict (
[adres 2] ) d.d. 16 januari 2022, opgenomen op pagina 61 e.v. van het forensisch dossier van Politie
Noord-Nederland met nummer PL0100-2022211029 (onderzoeksnummer NN3R022081) d.d. 14 maart
2023, inhoudend als relaas van verbalisanten [naam 5] , [naam 6] , [naam 7] , [naam 8] en [naam 9] :
Slaapkamer slachtoffer (C)
(…)
We zagen in de slaapkamer een bed in de lengterichting tegen de rechtermuur staan. We zagen aan deze zijde van het bed saturatiesporen. Gelet op de verspreiding van het bloed en de kleur van de vlekken op het onderlaken rond dat bloed, kon door ons niet worden uitgesloten dat de saturatiesporen mede waren veroorzaakt door een andere vloeistof dan bloed, of door bloed verdund met een andere vloeistof. Op de muur vlak naast de kast, ter hoogte van het hoofdeinde van het bed zagen wij rondvormige en ellipsvormige bloedspatten in verschillende bewegingsrichtingen. Gelet op de verspreiding en de onderlinge positie was dit patroon passend bij een impactpatroon geassocieerd met slaan, schoppen of steken.
(…)
Op het hoofdeinde van het bed lag een kussentje, dat leunde tegen de kast. Achter dit kussentje waren geen bloedspatten zichtbaar. Naast het kussentje waren wel bloedspatten zichtbaar. Het kussentje had in het impactpatroon een leemte veroorzaakt. Dit geeft de indicatie dat het kussentje zich in de door ons aangegeven positie bevond ten tijde van het ontstaan van het impactpatroon (foto 94 en 95).Tussen het uiteinde van het bed en de kastdeur, lag op de grond een kapotte glazen fles (foto 96). Wij zagen op het bed en op de grond rond het bed meerdere glasscherven liggen (foto's 96 tot en met 99). Wij zagen dat een aantal van deze scherven bebloed was. De fles en de scherven zijn afzonderlijk van elkaar veiliggesteld. Ik, verbalisant [naam 5] , zag dat de dop nog op de flessenhals aanwezig was. Ik zag dat de verzegeling van de dop nog intact was. Dit betekent dat de fles nooit geopend is geweest en dat deze nog volledig gevuld was op het moment dat de fles kapotging.
(…)
Bloedsporen slaapkamer bij bed slachtoffer
Op pagina 64 (foto 94) is een impactpatroon beschreven. Ook is op pagina 65 (foto 95) een saturatiespoor beschreven. Op pagina 66 (foto 96) is de kapotte fles beschreven met de intacte dop. In het navolgende wordt de aanname gedaan dat het bloed afkomstig is van het hoofd van het slachtoffer. Deze aanname wordt gedaan omdat het impactpatroon en het saturatiespoor aan het hoofdeinde van het bed zijn gesitueerd. Gelet op de positie van het impactpatroon is dit ontstaan terwijl het hoofd van het slachtoffer zich op dan wel vlak boven het matras bevond. Gelet op de uiterlijke kenmerken is het saturatiespoor een combinatie van bloed en een andere vloeistof. De kapotte fles is voorafgaand aan het kapot gaan, gelet op de intacte dop, gevuld geweest. De samenhang tussen het impactspoor, het saturatiespoor en de kapotte fles geeft een indicatie dat het slachtoffer is geslagen met de fles terwijl hij op het bed lag.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van forensisch onderzoek plaats delict ( [adres 2] ) d.d. 22 september 2022, opgenomen op pagina 144 e.v. van voornoemd forensisch dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten [naam 10] en [naam 5] :
Op 14 augustus [2022] kregen wij het verzoek een nader onderzoek in te stellen naar mogelijk latent aanwezige bloedsporen. Deze sporen zouden zich bevinden in het chalet voorzien van nummer [nummer 1] op het [bedrijf 3] aan de [adres 2] te [plaatsnaam 1] . Door verbalisant [naam 5] werd mij, verbalisant [naam 10] , de vindplaats van het slachtoffer aangewezen. Ik zag dat de vindplaats zich buiten nabij de openslaande deuren van het chalet bevond. In het chalet werden mij meerdere locaties aangewezen waar bloedsporen waarneembaar waren. Deze sporen waren met zichtbaar licht te zien en zijn tijdens een eerder onderzoek waargenomen. (…)
Bevindingen
Omdat luminescentie optimaal in volledige duisternis waar te nemen is, werden voorafgaand aan het onderzoek de ramen aan de buitenzijde voorzien van zwarte folie. Ons onderzoek zijn we gestart in de badkamer. Op de dorpel van het douchegedeelte zagen wij een luminescentie van circa 10 bij 8 centimeter. Wij zagen dat de vloer van het douchegedeelte grotendeels luminesceerde. Op de vloer van de badkamer was een aaneengesloten luminescentie waarneembaar die nagenoeg de gehele vloer bestreek. Op de wasbak zagen wij meerdere luminescenties.
(…)
Op de muur links naast de toegangsdeur van het slaapvertrek van de verdachte en op de deur waren meerdere drupspatten en een afgeworpen patroon zichtbaar. Deze sporen waren zonder luminol waarneembaar. De vloer onder de deur luminesceerde grotendeels en vertoonde hele fijne evenwijdig aan elkaar lopende strepen. Deze uiterlijke verschijningsvorm is ons ambtshalve bekend als zijnde schoonmaakspoor mogelijk ontstaan door een dweil of een soortgelijk voorwerp (zie foto 4).
Wij zagen dat het slaapvertrek van de verdachte een afmeting had van circa 2.5 bij 2 meter. In het slaapvertrek zagen wij tegenover de toegangsdeur een eenpersoonsbed en direct links bij binnenkomst een kledingkast. Op de vloer zagen wij meerdere luminescenties.
(…)
Op de vloer voor de kachel, en tussen de toegangsdeur van het slaapvertrek van de verdachte en eetkamertafel, zagen wij meerdere losstaande luminescenties. Wij zagen dat er luminescenties waren die een uiterlijke verschijningsvorm hadden van een profiel mogelijk afkomstig van een (schoen)zool. Wij zagen dat het profiel gelijkend was met de sporen die wij hadden waargenomen in het slaapvertrek van de verdachte en badkamer. Daarnaast zagen wij meerdere losstaande drupspatten en een drupspattraject (in foto 7 aangegeven door middel van een rode cirkel).
(…)
Op de vloer in het gebied tussen het keukenblok, eetkamertafel, openslaande deur en voor de toegangsdeur van het slaapvertrek van het slachtoffer zagen wij een deels aaneengesloten luminescentie met daar door en omheen meerdere streepvormige sporen die alle in een willekeurige richting verliepen. Soortgelijke sporen werden eerder tijdens ons onderzoek waargenomen op de vloer nabij de toegangsdeur van het slaapvertrek van de verdachte en badkamer (zie foto 8 t/m 13).
Wij zagen dat het slaapvertrek van het slachtoffer een afmeting had van circa 2.5 bij 2 meter. Bij binnenkomst zagen wij op de linker muur een u-vormige luminescentie
die door zijn uiterlijke verschijningsvorm leek op een veegspoor (zie foto 14). Op de vloer tussen de linker muur en bed zagen wij een aaneengesloten egale luminescentie
(zie foto 15). Wij zagen een luminescentie die voornamelijk waarneembaar was aan het hoofdeind. Wij zagen tevens dat er in de luminescentie een leemte aanwezig was (zie foto 16 en 17) .
(…)
De streepvormige patronen op de vloer, de u-vorm op de slaapkamerdeur en het veegpatroon op de slaapkamerdeur, passen in het beeld van schoonmaakactiviteiten. (…)
Overige opmerkingen
Luminol is een middel dat binnen de forensische opsporing wordt gebruikt voor het zoeken naar niet zichtbaar (latent) bloed. Zelfs wanneer het bloed sterk verdund is, bijvoorbeeld door schoonmaakwerkzaamheden of wanneer het bloed door de tijd niet zichtbaar meer is, kan luminol deze latent aanwezige sporen zichtbaar maken.
Luminol is een stof, die onder andere in de aanwezigheid van bloed reageert onder uitzending van karakteristiek gekleurd licht. Luminol reageert niet met andere lichaamsvloeistoffen, zoals zweet, huidepitheel, sperma, speeksel en urine.
7. Een geneeskundige verklaring (met fotobijlage), op 18 oktober 2022 opgemaakt en ondertekend door [naam 11] , forensisch arts KNMG, voor zover inhoudend, als zijn/haar geneeskundige verklaring:
Betrokkene: [verdachte] , geb. [geboortedatum] 1977
Letselbeschrijving
Onderzoek heeft plaats gevonden aan de hand van fotomateriaal gemaakt door de Forensische Opsporing op 13-08-2022.
(…)
Armen
2: Op de buitenzijde van de handrug van de rechterhand is een rode min of meer horizontaal lopende verkleuring te zien van ca. 1,2 cm lengte ter hoogte van de buitenste knokkel van de hand. Het letsel begint ca. 0,1 cm breed en loopt naar de buitenzijde uit in een dun donkerrood gekleurd smal deel. Er is nog wat ingedroogd bloed zichtbaar. Hier is sprake van een ontvelling.
3: Parallel aan letsel 2 op ca. 0,9 cm erboven loopt een ca. 1 cm lange smalle rode verkleuring met een diffuus rode verkleuring er omheen. In het smalle rode deel zijn scherpe huidgrenzen te zien. Er is sprake van nog wat ingedroogd bloed. Hier is sprake van een oppervlakkig snijletsel.
4: Diffuus rode verkleuring en zwelling van de knokkels op de handrug van de wijs-, midden- en ringvinger van de rechterhand.
5: Aan de basis van de ringvinger van de rechterhand loopt onder een flauwe hoek een dunne rode onderbroken lijn. Het letsel is een krasverwonding.
6: Twee ca. 0,1 cm grote rode ronde verkleuringen op de rug van het eerste vingerkootje van de ringvinger van de rechterhand en 2 met dezelfde kenmerken ter hoogte van de basis van de ringvinger en de middelvinger. Het gaat hier om kleine schaafletsels.
7: Net boven het vingerkootje van de ringvinger van de rechterhand is een ca. 0,2 cm witte verkleuring met daarom heen een rode hof te zien. Onduidelijk is of dit licht gekleurde deel een los huidflapje betreft. Het gaat hier om een schaafletsel.
8: Op het midden van de buitenzijde het middelste vingerkootje van de rechterhand is een rode langwerpige verkleuring te zien van ca. 0,1 bij 0,2 cm met een witte punt in het midden van de verkleuring. Ook hier is sprake van een schaafletsel.
9: Ter hoogte van het eerste vingerkootje van de rechter pink doorlopende naar de rechter zijkant van de pink onder een 45 graden hoek is er een ca. 1 cm lange dunne rode lijnvormige scherpbegrensde verkleuring te zien die aan de bovenzijde van de het vingerkootje een los huidflapje laat zien. Het huidflapje op de rug van het vingerkootje is driehoekig van vorm met de punt richting de nagel. Het flapje zit aan de handzijde nog vast. Er is nog wat ingedroogd bloed zichtbaar. Het letsel is meest passend bij een snijletsel.
8. Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, zaaknummer [nummer 2] d.d. 7 maart 2023, opgemaakt door dr. [naam 12] , op de door hem/haar afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, voor zover inhoudend als zijn/haar verklaring:
Aanvullende informatie: Dit herziene rapport vervangt het rapport van 20 oktober 2022.
(…)
Onderzoek naar biologische sporen
(…)
Fles AAPK4343NL
Het onderzoeksmateriaal betreft een kapotte glazen fles waarvan de dop ongeopend is. De fles is onderzocht op de aanwezigheid van bloed. Aan de binnen- en buitenkant van de fles zijn enkele bloedsporen aangetroffen. Drie bloedsporen zijn bemonsterd en veiliggesteld als
AAPK4343NL#03, #04 en #05. De hals en het bovenste gedeelte van de buitenzijde van de fles zijn bemonsterd, met als doel DNA te verzamelen van degene die de fles kan hebben gehanteerd. Hierbij is getracht het aanwezige bloed op de fles te vermijden in de bemonsteringen. De bemonsteringen zijn als AAPK4343NL#01 (hals) en AAPK4343NL#02 (bovenste gedeelte) veiliggesteld.
(…)
Steen AAPK4414NL
De steen is onderzocht op de aanwezigheid van bloed. Op de steen zijn meerdere bloedsporen aangetroffen. Vier bloedsporen zijn bemonsterd en veiliggesteld als AAPK4414NL#01 tot en met #04. De (niet zichtbaar bebloede) randen van de steen zijn bemonsterd waarbij getracht is het aanwezige bloed op de steen te vermijden in de bemonsteringen. Deze bemonsteringen zijn als AAPK4414NL#05 en #06 veiliggesteld.
Steen AAPK4415NL
De steen is onderzocht op de aanwezigheid van bloed. Op de steen zijn meerdere bloedsporen aangetroffen. Drie bloedsporen zijn bemonsterd en veiliggesteld als AAPK4415NL#01 tot en met #03. De (niet zichtbaar bebloede) randen van de steen zijn bemonsterd waarbij getracht is het aanwezige bloed op de steen te vermijden in de bemonsteringen. Deze bemonsteringen zijn als AAPK4415NL#04 tot en met #07 veiliggesteld. In bemonsteringen AAPK4415NL#04 en #07 is ondanks de gekozen bemonsteringsstrategie bloed aangetroffen.
(…)
DNA-onderzoek
Onderstaand referentiemateriaal is onderworpen aan een DNA-onderzoek.
Tabel 1 Referentiemateriaal
SIN
Omschrijving referentiemateriaal
AAOR2271NL
een referentiemonster spier (van het stoffelijk overschot AAPK4458NL) van slachtoffer [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] 1976 )
WAAY0674NL
een referentiemonster wangslijmvlies van verdachte [verdachte] (geboren op [geboortedatum] 1977)
Onderstaande bemonsteringen zijn onderworpen aan een DNA-onderzoek.
1
Tabel 2 Bemonsteringen van sporenmateriaal
SIN
Omschrijving bemonstering
Aanvraag 004 (bemonsteringen van fles AAPK4343NL)
AAPV7326NL
2cm onder 'b' van opdruk bols (bloed), Tb positief
Aanvraag 005
AAPK4343NL#02
bovenste gedeelte van de fles (bemonstering met bloed)
AAPK4343NL#04
bloedspoor halverwege de fles
AAPK4414NL#06
rand van steen (bemonstering met bloed)
AAPK4415NL#04
rand van steen (bemonstering met bloed)
Resultaten, interpretatie en conclusie van het vergelijkend DNA-onderzoek
Van het referentiemateriaal van slachtoffer [slachtoffer] AAOR2271NL en verdachte [verdachte] WAAY0674NL zijn DNA-profielen verkregen die zijn betrokken bij het vergelijkend DNA-onderzoek. In Tabel 3 staan de resultaten vermeld van het DNA-onderzoek en van wie het DNA in de bemonstering afkomstig kan zijn op grond van het vergelijkend DNA-onderzoek.
(…)
Tabel 3 Resultaten, interpretatie en conclusie van het (vergelijkend DNA-onderzoek)
SIN
DNA kan afkomstig zijn van
Bewijskracht
Aanvraag 004
Bemonsteringen van fles AAPK4343NL
AAPV7326NL#01
minimaal twee personen
relatief grote hoeveelheid DNA- verdachte [verdachte]
relatief kleine hoeveelheid DNA
- slachtoffer [slachtoffer]
- meer dan 1 miljard
- meer dan 1 miljard
Aanvraag 005
Fles AAPK4343NL
AAPK4343NL#02
minimaal twee personen
relatief grote hoeveelheid DNA- slachtoffer [slachtoffer] relatief kleine hoeveelheid DNA
- verdachte [verdachte]
- meer dan 1 miljard
- niet berekend i.v.m.overige resultaten
AAPK4343NL#04
minimaal twee personen - verdachte [verdachte]
- meer dan 1 miljard
Steen AAPK4414NL
AAPK4414NL#06
minimaal twee personen - slachtoffer [slachtoffer]
- verdachte [verdachte]
- meer dan 1 miljard
- meer dan 1 miljard
Steen AAPK4415NL
AAPK4415NL#04
minimaal twee personen - slachtoffer [slachtoffer]
- verdachte [verdachte]
- meer dan 1 miljard
- meer dan 1 miljard
Bewijskracht van het vergelijkend DNA-onderzoek
AAPV7326NL#01 (bemonstering '2cm onder "b" van opdruk bols (bloed), Tb positief')Dit betreft een afgeleid DNA-profiel waarvan is aangenomen dat alle DNA-kenmerken van één persoon afkomstig zijn. Voor een dergelijk DNA-profiel is vastgesteld dat wanneer het DNA-profiel van een persoon ermee overeenkomt de bewijskracht meer dan 1 miljard is.
Daarom geldt voor de overeenkomsten met het DNA-profiel van verdachte [verdachte] :
Het afgeleide DNA-hoofdprofiel AAPV7326NL#01 is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer de relatief grote hoeveelheid van het DNA afkomstig is van verdachte [verdachte] , dan wanneer de relatief grote hoeveelheid van het DNA afkomstig is van een willekeurige (niet aan [verdachte] verwante) persoon.
AAPK4343NL#02 (bemonstering fles)
Dit betreft een (afgeleid) DNA-profiel waarvan is aangenomen dat alle DNA-kenmerken van één persoon afkomstig zijn. Voor een dergelijk DNA-profiel is vastgesteld dat wanneer het DNA-profiel van een persoon ermee overeenkomt de bewijskracht meer dan 1 miljard is.
Daarom geldt voor de overeenkomsten met het DNA-profiel van slachtoffer [slachtoffer] : Het afgeleide DNA-hoofdprofiel AAPK4343NL#02 is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer de relatief grote hoeveelheid van het DNA afkomstig is van slachtoffer [slachtoffer] , dan wanneer de relatief grote hoeveelheid van het DNA afkomstig is van een willekeurige (niet aan [slachtoffer] verwante) persoon. Voor onderstaande bemonstering(en) is de bewijskracht berekend.
AAPV7326NL#01 {bemonstering '2cm onder "b" van opdruk bols (bloed), Tb positief') AAPK4343NL#04 (bemonstering fles) AAPK4414NL#06 (bemonstering steen AAPK4414NL) AAPK4415NL#04 (bemonstering steen AAPK4415NL)
Voor deze berekeningen is aangenomen dat elk van de bemonsteringen DNA bevat van twee niet-verwante personen. De berekeningen zijn uitgevoerd met DNAStatistX'.
DNA-mengprofielen AAPK4343NL#04, AAPK4414NL#06 en AAPK4415NL#04 zijn elk meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer de bemonsteringen DNA bevatten van verdachte [verdachte] en een willekeurige onbekende persoon, dan wanneer de bemonsteringen DNA bevatten van twee willekeurige onbekende personen. DNA-mengprofiel AAPV7326NL#01 is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer de bemonstering DNA bevat van slachtoffer [slachtoffer] en een willekeurige onbekende persoon, dan wanneer de bemonstering DNA bevat van twee willekeurige onbekende personen.
(…)
Samenvattende conclusie
Van het merendeel van de in dit rapport beschreven bemonsteringen zijn
DNA- (meng)profielen verkregen. Op grond van het vergelijkend DNA-onderzoek kan het DNA in deze bemonsteringen afkomstig zijn van slachtoffer [slachtoffer] en/of verdachte
[verdachte] . Er zijn geen aanwijzingen verkregen voor DNA van onbekende personen in de onderzochte bemonsteringen.
9. Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, zaaknummer 2022.08.12.081 (aanvraag 006) d.d. 8 december 2022, opgemaakt door dr. [naam 12] , op de door hem/haar afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, voor zover inhoudend als zijn/haar verklaring:
Op 28 november [2022] is verzocht om antwoord te geven op onderstaande vraag: In het rapport van 20 oktober 2022 staat onder het kopje ‘DNA kan afkomstig zijn van’ vaak: ‘minimaal twee personen’. Echter in de samenvattende conclusie staat ‘er zijn geen aanwijzingen verkregen voor DNA van onbekende personen in de onderzochte bemonsteringen’. ‘Minimaal’ kan op verschillende manieren gelezen worden. Zou u daarom willen dan wel kunnen navragen aan het NFI wat er precies bedoeld wordt met ‘minimaal twee personen’?
Beantwoording van de vraag (en algemene uitleg over DNA-(meng)profielen):
(…)
In deze zaak zijn van 22 bemonsteringen DNA-mengprofielen verkregen waarbij conform bovenstaande gerapporteerd is dat het DNA in elk van deze bemonsteringen afkomstig kan zijn van minimaal twee personen. Op grond van het vergelijkend DNA-onderzoek is geconstateerd dat alle pieken in de DNA-mengprofielen te verklaren zijn door een bijdrage van DNA van slachtoffer en verdachte of te verklaren zijn als een artefact. Dit leidt tot de conclusie dat er geen aanwijzingen zijn verkregen voor de aanwezigheid van DNA van een andere (derde) persoon in de onderzochte bemonsteringen.
10. Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van
Justitie en Veiligheid, zaaknummer 2022.08.12.081 (aanvraag 001) d.d. 27 juni 2023, opgemaakt door [naam 13] , arts en forensisch patholoog, op de door hem afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, voor zover inhoudend als zijn verklaring
:
Datum sectie: 15 augustus 2022
Bij het forensisch pathologisch onderzoek op het lichaam van [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 1976, is het navolgende gebleken:
(…)
B. Uit- en inwendige schouwing
Letsel aan het hoofd en de hals
4. Er waren huidscheuren met omgevende bloeduitstorting ter hoogte van de
rechterwenkbrauw, het rechteroog, de bovenlip, de kin en het achterhoofd. Er waren bloeduitstortingen en/of oppervlakkige huidbeschadigingen ter hoogte van het rechterjukbeen, het rechteroor, het linkeroog en de neusrug, de neus en de bovenzijde van het hoofd.
5. Er waren slijmvliesscheuren met omgevende bloeduitstorting aan de lippen. In demondholte waren afgebroken delen van de bovengebitsprothese.
6. Er waren uitgebreide breuken van het schedeldak, de schedelbasis en het aangezicht;
waaronder een complexe breuk van het rechterslaapbeen met uitlopende breuklijnen. Bij de breuken was uitgebreide omgevende bloeduitstorting. Er was circa 50 ml bloedophoping onder het harde hersenvlies.
(…)
Interpretatie van resultaten
Letsels aan het hoofd en de hals
Ter hoogte van de behaarde hoofdhuid en het aangezicht (rechts meer dan links) waren uitgebreide huidletsels met onderliggende schedelbreuken. Hierbij was er bloedophoping onder het harde hersenvlies en plaatselijke destructie van hersenweefsel. Op basis van het schedelhersenletsel kan het overlijden zonder meer worden verklaard (via hersenfunctiestoornissen). Genoemd letsel is bij leven ontstaan door meervoudige (en hevige) stomp botsende krachtinwerking op het hoofd, minstens gedeeltelijk door slagen met of op één of meerdere harde voorwerpen en/of structuren. Karakteristieken van enkele letsels duiden hierbij op zowel een kantig als breedvlakkig aspect van het veroorzakende voorwerp en/of structuur. De bloeduitstortingen en het slijmvliesletsel ter hoogte van de mond zijn bij leven ontstaan door stomp botsende en/of (samen)drukkende krachtinwerking.
Op grond van de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast.
In de ochtend van 13 augustus 2022 is op de grond naast een chalet aan het [bedrijf 3] te [plaatsnaam 1] een reeds overleden persoon aangetroffen van wie later de identiteit is vastgesteld als zijnde [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 1976. In het chalet waarnaast het lichaam van
[slachtoffer] liggend op de rug is aangetroffen, verbleven ten tijde van het aantreffen daarvan en ook in de dagen daarvoor twee personen, te weten verdachte en voornoemde
[slachtoffer] . Op de ochtend van 13 augustus 2022, ten tijde van het aantreffen van het lichaam van [slachtoffer] , bevond ook verdachte zich in en rondom het betreffende chalet. Daarbij is aan omstanders en aanwezige verbalisanten opgevallen dat de rechterhand van verdachte op dat moment gezwollen was en meerdere verwondingen bevatte. Ter plaatse heeft verdachte aanvankelijk verklaard dat er een persoon het chalet was binnengedrongen, dat hij niet wist wie die persoon was en dat hij, verdachte, uit zelfverdediging heeft gehandeld. In zijn eerste politieverhoor heeft verdachte verklaard dat er zowel binnen als buiten het chalet een ruzie is geweest tussen twee mannen, dat het niet is gelukt de twee mannen uit elkaar te halen en dat de levenloos aangetroffen [slachtoffer] één van die twee ruziënde mannen was. Verdachte heeft uitdrukkelijk ontkend dat hij “die andere man” was en heeft voorts verklaard dat hij die andere man niet kende. In de daaropvolgende verhoren heeft verdachte voor het overgrote deel gebruik gemaakt van zijn zwijgrecht.
Bevindingen pathologisch- en forensisch (DNA-)onderzoek
Nadat het lichaam van [slachtoffer] is overgebracht en onderzocht door een forensisch patholoog, zijn onder meer meerdere schedelbreuken en (complexe) breuken in het aangezicht van [slachtoffer] vastgesteld. Door de forensisch patholoog wordt geconcludeerd dat [slachtoffer] om het leven is gekomen als gevolg van voornoemd letsel en dat het letsel is ontstaan door meervoudige en hevige stomp botsende krachtinwerking op het hoofd, door middel van slagen met of op één of meer harde voorwerpen en/of structuren.
Ten behoeve van nader forensisch onderzoek zijn kort na het aantreffen van het lichaam van [slachtoffer] onder meer bebloede straatklinkers - die nabij het lichaam van [slachtoffer] zijn aangetroffen - veiliggesteld en bemonsterd op biologische sporen. Daarnaast zijn in de slaapkamer van het slachtoffer (onder andere) bebloede restanten van een glazen fles wodka (scherven en met intacte dop) aangetroffen. Ook deze restanten zijn veiliggesteld en bemonsterd op biologische sporen. Uit het daaropvolgende vergelijkend DNA-onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: het NFI) is gebleken dat zowel op de bebloede straatklinkers als op de restanten van de glazen fles, de DNA-profielen van zowel verdachte als die van [slachtoffer] zijn aangetroffen. Het NFI concludeert dat voornoemde DNA-mengprofielen elk meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker zijn wanneer de bemonsteringen DNA bevatten van respectievelijk verdachte en een willekeurige onbekende persoon en [slachtoffer] en een willekeurige onbekende persoon, dan wanneer de bemonsteringen DNA bevatten van twee willekeurige personen.
In een aanvullend rapport concludeert het NFI voorts dat er uit het verrichte DNA-onderzoek geen aanwijzingen zijn verkregen voor de aanwezigheid van DNA van een andere (derde) persoon in de onderzochte bemonsteringen.
Voorts is, bij forensisch onderzoek in de slaapkamer van [slachtoffer] , een kapotte glazen fles wodka van het merk Bols aangetroffen. Vastgesteld is dat deze kapotte fles wodka van het merk Bols soortgelijk is aan de fles wodka die door verdachte op 12 augustus 2022 bij de [bedrijf 2] in [adres 1] is gekocht. Deze kapotte fles lag op de grond tussen het uiteinde van het bed en de kastdeur. Op het bed en op de grond rondom het bed lagen meerdere glasscherven. Een aantal van die scherven was bebloed. De dop van de fles zat nog op de flessenhals, met de verzegeling van de dop intact. Hieruit volgt dat de fles nog volledig gevuld was op het moment dat deze kapot ging. Bij het forensisch onderzoek is voorts gezien dat, op het hoofdeinde van het bed, een kussentje lag, dat leunde tegen de kast. Achter dit kussentje waren geen bloedspatten zichtbaar, terwijl naast het kussentje wél bloedspatten zichtbaar waren. Het kussentje had in het impactpatroon een leemte veroorzaakt.
Bij het forensisch onderzoek is, op/aan het hoofdeinde van het bed, voorts een saturatiespoor gezien. Gelet op de verspreiding van het bloed en de kleur van de vlekken op het onderlaken van dat bloed, kan niet worden uitgesloten dat het saturatiespoor (mede) is veroorzaakt door een andere vloeistof dan door bloed, of door bloed verdund met een andere vloeistof.
Getuigenverklaringen
Getuige [getuige] , de echtgenote van [slachtoffer] , heeft verklaard dat zij en
[slachtoffer] op de avond van 12 augustus 2022 met elkaar aan het videobellen waren, waarbij [slachtoffer] zich op het bed in zijn slaapkamer bevond. [getuige] heeft verklaard dat, tijdens dat gesprek, [slachtoffer] herhaaldelijk werd gestoord door zijn huisgenoot, die wilde dat [slachtoffer] wodka met hem ging drinken. [getuige] heeft voorts verklaard dat [slachtoffer] , nadat zij de stem van die huisgenoot duidelijk had gehoord (alsof de deur van de slaapkamer was opengegaan), van zijn bed is opgestaan en kort het videogesprek heeft verlaten. Toen [slachtoffer] terugkwam aan de telefoon, heeft hij gelijk tegen [getuige] gezegd dat zijn handen onder het bloed zaten en dat ‘zijn hoofd was kapotgemaakt’. Kort daarna kreeg [getuige] geen reactie meer van [slachtoffer] , heeft zij enige tijd later de verbinding verbroken en bleven haar daaropvolgende oproepen onbeantwoord.
Getuige [naam 4] heeft verklaard dat zij op de avond van 12 augustus 2022 twee mannen bij het chalet - op de plaats waar later het lichaam van [slachtoffer] is aangetroffen - heeft gezien waarbij één man stond en de andere man op de grond lag. Zij zag dat de man die stond, de man die op de grond lag, sloeg. De man sloeg meerdere keren met kracht naar beneden, terwijl hij een donkergekleurd voorwerp van ongeveer 25 centimeter lang en 10 centimeter breed vasthield in de hand waarmee hij sloeg. De man die op de grond lag, beschermde zijn hoofd niet toen hij werd geslagen; hij bewoog in het geheel niet, aldus getuige [naam 4] . Ook getuige [naam 3] heeft verklaard dat zij op de avond van 12 augustus 2022 een man al schreeuwend en met gebalde vuisten voorovergebogen heeft zien staan vóór het chalet. [naam 3] heeft voorts verklaard dat zij diezelfde man de volgende dag, 13 augustus 2022, opnieuw bij het chalet heeft gezien, toen stond hij bij de man die daar lag.
Op grond van al het vorenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, gaat de rechtbank ervan uit dat het verdachte is geweest, die [slachtoffer] met de volle, intacte glazen fles met wodka, in diens slaapkamer - terwijl [slachtoffer] , op het bed in die slaapkamer, aan het videobellen was met zijn echtgenote -, op het hoofd heeft geslagen. Dit strookt ook met de verklaring van de echtgenote, inhoudende dat [slachtoffer] haar heeft gezegd dat ‘hij mijn hoofd heeft kapot gemaakt’. Gelet op de bewijsmiddelen, houdt de rechtbank het ervoor dat het slaan met de fles op het hoofd van [slachtoffer] , niet (direct) tot diens dood heeft geleid, nu hij kennelijk kans heeft gezien om naar buiten te gaan. Dat de geweldshandelingen binnenin het chalet zijn begonnen en buiten het chalet zijn voortgezet, strookt ook met de bevindingen van het forensisch onderzoek, te weten dat in het chalet op meerdere locaties bloedsporen zijn aangetroffen (al dan niet zichtbaar gemaakt bij luminolonderzoek). De rechtbank merkt hierbij voorts, in het bijzonder, nog op dat uit het forensisch onderzoek tevens is gebleken dat in het chalet schoonmaakactiviteiten (met een dweil of soortgelijk voorwerp) hadden plaatsgevonden. De rechtbank houdt het er dan ook voor dat verdachte heeft gepoogd de sporen van zijn misdrijf te wissen. Eenmaal buiten, heeft verdachte het slachtoffer vervolgens, meermalen en met kracht, met een steen op het hoofd en in het gezicht geslagen. Uiteindelijk heeft het slachtoffer de dood gevonden buiten vóór het chalet, tussen een stapel met straatstenen en de openslaande (voor)deuren van het chalet.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat, ondanks het zeer uitgebreide (forensisch) onderzoek dat door de opsporingsautoriteiten is verricht, er geen enkele aanwijzing is gevonden dat er naast verdachte een andere (derde) persoon betrokken is geweest bij het tegen [slachtoffer] uitgeoefende geweld, zoals door verdachte is verklaard. Daarenboven heeft verdachte geen aannemelijke verklaring gegeven voor het aantreffen van zijn DNA op de aangetroffen straatklinker en restanten van de glazen fles. Het door de verdediging geschetste alternatieve scenario dat er een derde betrokken zou zijn geweest bij de dood van het slachtoffer, vindt derhalve geen steun in, en wordt weersproken door de inhoud van het dossier. Gelet op het voorgaande zal het door de verdediging geschetste alternatieve scenario als zijnde niet aannemelijk worden gepasseerd.
Opzet op de dood
De rechtbank ziet zich voorts voor de vraag gesteld hoe het handelen van verdachte dient te worden gekwalificeerd. Gelet op de inhoud van het dossier, meer in het bijzonder het omvangrijke letsel aan het hoofd en in het gezicht dat bij het slachtoffer is geconstateerd, en de daaruit door de rechtbank getrokken conclusie dat door verdachte herhaaldelijk met kracht met een steen en glazen fles op het hoofd en in het gezicht van [slachtoffer] is geslagen, is de rechtbank - anders dan de raadsvrouw van oordeel dat verdachte daadwerkelijk de bedoeling had om [slachtoffer] van het leven te beroven. Het handelen van verdachte is naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht geweest op het om het leven brengen van [slachtoffer] dat het opzet van verdachte hierop gericht moet zijn geweest. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank, met de officier van justitie, van oordeel dat er sprake is van ‘boos’ dan wel ‘vol’ opzet op de dood. De rechtbank acht derhalve het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 12 augustus 2022 te [plaatsnaam 1] [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door meermalen en met kracht met een steen en een glazen fles op het hoofd en in het gezicht van die [slachtoffer] te slaan.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

Primair:doodslag
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake het primair ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, alsmede tot oplegging van de ongemaximeerde maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, aan verdachte geen gevangenisstraf op te leggen die de duur van de door verdachte reeds in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd overstijgt. Nu verdachte thans goed is ingesteld op medicatie heeft de verdediging zich voorts verzet tegen oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging. Gelet op de volledige dan wel verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte en zijn problematiek heeft de raadsvrouw de rechtbank verzocht om oplegging van een voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden of de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden in overweging te nemen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het pro Justitiarapport van 15 december 2022, opgemaakt door psychiater dr. J. van der Meer, het pro Justitia-rapport van het Pieter Baan Centrum van 24 juli 2023, opgemaakt door GZ-psycholoog A.H. Bouwman en psychiater A.Z. Botermans en het reclasseringsrapport van 23 augustus 2023, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
Ernst van de feiten
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft op 12 augustus 2022 zijn landgenoot, de 46-jarige [slachtoffer] op uiterst gewelddadige wijze van het leven beroofd, door op zeer brute en nietsontziende wijze met behulp van een (volle) glazen (wodka) fles en een straatklinker in te slaan op het hoofd en het gezicht van het slachtoffer, net zolang totdat de dood was ingetreden.
Door dit alles heeft verdachte de dierbaren van het slachtoffer onmetelijke pijn en verdriet toegebracht, zoals onder meer blijkt uit de ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaring van de echtgenote van het slachtoffer. De angst en onzekerheid waaronder zij en de kinderen [naam 14] en [naam 15] (die destijds respectievelijk 16 en 9 jaar oud waren) de nacht van 12 op 13 augustus 2022 hebben moeten doorbrengen, is zonder meer invoelbaar. Het verdriet van de nabestaanden is zo mogelijk nog verhevigd doordat verdachte op geen enkele wijze openheid van zaken heeft gegeven over wat er op 12 augustus 2022 is gebeurd. Van enig berouw bij verdachte is niet gebleken. Het behoeft voorts geen betoog dat door dit misdrijf de rechtsorde ernstig is geschokt. Meerdere personen zijn getuige geweest van het door verdachte uitgeoefende geweld en/of zijn geconfronteerd met het levenloze lichaam van het slachtoffer. Afschuw, angst en gevoelens van onveiligheid onder burgers worden erdoor in de hand gewerkt. De rechtbank acht dit alles buitgewoon ernstig en zij rekent dit verdachte zwaar aan.
Persoon van verdachte
Teneinde vast te stellen of bij verdachte tijdens het begaan van het strafbare feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestesvermogens bestond, is opdracht gegeven tot pro Justitia onderzoek. Verdachte is door dr. J. van der Meer, psychiater, onderzocht en vastgesteld is, dat bij verdachte sprake is van een ongespecificeerde schizofreniestoornis of andere psychotische stoornis. De diagnose schizofrenie kan door de psychiater worden bevestigd noch uitgesloten. Doordat verdachte beperkte medewerking heeft verleend aan voornoemd onderzoek heeft de psychiater geen gefundeerde uitspraken kunnen doen over de doorwerking van de bij verdachte gediagnosticeerde psychische stoornis(sen) op het ten laste gelegde -indien bewezen- en de mate van toerekeningsvatbaarheid van verdachte ten tijde van het plegen hiervan. Teneinde hieromtrent meer duidelijkheid te krijgen is verdachte vervolgens ter observatie opgenomen in het Pieter Baan Centrum.
Verdachte is gedurende zes weken geobserveerd in het Pieter Baan Centrum. Naar aanleiding van deze observatieperiode is op 24 juli 2023 rapport uitgebracht. Uit het rapport van het Pieter Baan Centrum blijkt dat verdachte reeds op 26-jarige leeftijd voor het eerst, in zijn thuisland [land] , klinisch is opgenomen met symptomen van een ernstige psychiatrische stoornis. In de periode daarna is verdachte in [land] meerdere malen (klinisch) opgenomen geweest. Beschreven is dat verdachte vanaf 2003 bijna jaarlijks episoden had met akoestische hallucinaties, desorganisatie van het denken en negatieve symptomen. Verdachte is in maart 2022, vlak voor zijn vertrek naar Nederland om aldaar te gaan werken, voor het laatst klinisch opgenomen ten behoeve van een detoxificatie.
De deskundigen van het Pieter Baan Centrum concluderen dat bij verdachte sprake is van schizofrenie en een stoornis in het gebruik van alcohol. Doordat enig ziekte-inzicht ontbreekt en verdachte zeer beperkt therapie- en medicatietrouw is gebleken, is er regelmatig sprake van psychotische decompensatie. Vanuit het verleden is meermaals gebleken dat het staken van antipsychotische medicatie, gecombineerd met alcoholgebruik, bij verdachte kan leiden tot een zeer omvangrijk en ernstig psychotisch toestandsbeeld, waarbij verdachte ernstig verward en agressief gedrag laat zien. Het gedrag van verdachte ten tijde van zijn aanhouding, de politieverhoren en zijn verblijf in de penitentiaire inrichting past ook bij voornoemd psychotisch toestandsbeeld. Geconcludeerd wordt dat er geen scenario denkbaar is waarin de massale stoornis waarmee verdachte is gediagnosticeerd, niet heeft doorgewerkt in het handelen van verdachte. Geadviseerd wordt daarom het bewezen verklaarde in ten minste verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
De deskundigen van het Pieter Baan Centrum concluderen voorts dat het risico op soortgelijk geweld als het bewezen verklaarde - indien sprake is van een psychotische decompensatie - reeds op korte termijn als hoog moet worden ingeschat. De ernst van het recidiverisico noodzaakt een hoog beveiligingsniveau om middels een intensieve behandelcontext de ernstige psychopathologie voldoende en langdurig te kunnen behandelen. Omdat het ontbreken van ziektebesef en een consistente behandelbereidheid bij verdachte het niet mogelijk maakt om behandeling binnen een ander zorg- of voorwaardelijk kader te realiseren, wordt door de deskundigen van het Pieter Baan Centrum geadviseerd aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging op te leggen.
De reclassering conformeert zich aan bovenstaande bevindingen en conclusies van de deskundigen van het Pieter Baan Centrum en adviseert, mede gelet op het advies van het Pieter Baan Centrum, naast de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging, oplegging van een straf zonder bijzondere voorwaarden.
De rechtbank verenigt zich met voornoemde bevindingen, conclusies van de deskundigen ten aanzien van de diagnostiek, mate van toerekeningsvatbaarheid en het recidiverisico en neemt deze over.
Maatregel van terbeschikkingstelling
De rechtbank stelt vast dat is voldaan aan de formele vereisten van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht om tot oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging te komen. Het door verdachte begane strafbare feit betreft een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en bij verdachte bestond tijdens het begaan van dit feit een ziekelijke stoornis van de geestvermogens.
De rechtbank is verder van oordeel dat is voldaan aan het wettelijke vereiste dat de veiligheid van anderen of de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling eist. Daartoe is redengevend hetgeen blijkt uit voornoemde rapportages van de deskundigen omtrent de psychische/psychiatrische problematiek van verdachte en het geschatte recidiverisico. Een hoog beveiligingsniveau en intensieve en langdurige behandeling is noodzakelijk om de kans op recidive te voorkomen. Gezien het (behandel-)verleden van verdachte en het ontbreken van ziektebesef is de kans groot dat verdachte zich niet langdurend (meerdere jaren) zal committeren aan behandeling, begeleiding, toezicht en medicatie. De rechtbank is van oordeel dat gelet op het vorenstaande de algemene veiligheid van personen eist dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege wordt opgelegd.
Uit het vorenoverwogene volgt dat de oplegging van de maatregel in overeenstemming is met de ernst van de gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit feit is begaan en noodzakelijk is op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank zal dan ook de terbeschikkingstelling van verdachte gelasten.
Nu de maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten doodslag, zal de rechtbank de maatregel van terbeschikkingstelling ongemaximeerd aan verdachte opleggen en kan de totale duur van de maatregel een periode van vier jaren te boven gaan.
Strafoplegging
De rechtbank acht, naast oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling, gelet op de ernst van het bewezen verklaarde feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur gerechtvaardigd. Rekening houdend met de conclusie van de deskundigen van het Pieter Baan Centrum dat verdachte ten minste verminderd toerekeningsvatbaarheid moet worden geacht, zal de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen voor de duur van zeven jaren. Gelet op het advies van de deskundigen van het Pieter Baan Centrum om het bewezen verklaarde ten minste in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen, legt de rechtbank een lagere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op dan door de officier van justitie gevorderd.

Benadeelde partijen

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
[getuige] (meisjesnaam: [getuige] ), tot een bedrag van € 102.000,00 ter zake van materiëleschade en € 50.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
[naam 17] , tot een bedrag van € 3.766,40 ter vergoeding van materiële schade en
€ 30.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
3. [ [naam 18] , tot een bedrag van € 20.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderdmet wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen tot schadevergoeding voldoende zijn onderbouwd; de ontstane schade een rechtstreeks gevolg is van het strafbare feit; en - voor zover deze niet door de verdediging zijn betwist - voor toewijzing vatbaar zijn. Indien en voor zover de vorderingen tot schadevergoeding door de verdediging gemotiveerd zijn betwist, heeft de officier van justitie zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen, gelet op de bepleite vrijspraak, niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard. Subsidiair heeft zij hiertoe aangevoerd dat de vorderingen van de benadeelde partijen, gelet op de onderbouwing ervan, complex van aard zijn en een te grote belasting voor onderhavig strafproces zijn. Meer subsidiair heeft de raadsvrouw gepleit conform de door haar overgelegde pleitnota, die als bijlage aan dit vonnis is gehecht.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [naam 16]
Materiële schade
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij materiële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het primair bewezenverklaarde. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Medische kosten
Voor zover de vordering betrekking heeft op de reeds gemaakte kosten voor de consulten bij een psycholoog, stelt de rechtbank op basis van de bijgevoegde stukken en de vertaling daarvan vast dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het primair bewezen verklaarde. De rechtbank zal dit deel van de vordering, groot € 115,35, daarom toewijzen. Het deel van de vordering voor zover deze betrekking heeft op toekomstige medische kosten (na een ter terechtzitting gedane wijziging ad € 3.960,00) is door de verdediging gemotiveerd betwist. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze kosten onvoldoende bepaald en is onvoldoende aannemelijk gemaakt dat deze kosten ook daadwerkelijk gemaakt zullen worden. De rechtbank zal de vordering daarom in zoverre niet-ontvankelijk verklaren. De vordering kan voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Overlijdensschade
Ten aanzien van de gevorderde overlijdensschade (ad € 89.792,21) overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank stelt vast dat de gevorderde kosten voor de uitvaart en lijkbezorging (ad € 4.570,21) kosten zijn die op grond van artikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek voor vergoeding in aanmerking komen. Op basis van de bijgevoegde stukken stelt de rechtbank voorts vast dat de benadeelde partij deze kosten reeds heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het primair bewezenverklaarde. De rechtbank zal dit deel van de vordering daarom toewijzen.
Met betrekking tot de gevorderde vergoeding voor gederfd levensonderhoud en de daaraan ten grondslag liggende berekening door [bedrijf 4] overweegt de rechtbank het volgende. Op grond van artikel 6:108, eerste lid, sub a van het Burgerlijk Wetboek, is, wanneer iemand overlijdt door een gebeurtenis waarvoor een ander jegens hem aansprakelijk is, die ander verplicht tot vergoeding van schade ontstaan door het derven van levensonderhoud, aan de geregistreerde partner van de overledene, tot ten minste het bedrag van het aan haar krachtens de wet verschuldigde levensonderhoud. Op grond van artikel 51f, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering kan deze schadevergoeding in het strafproces worden gevorderd.
Voor de berekening van de gevorderde schade is door [bedrijf 4] aangesloten bij de door de
Letselschaderaad en de Denktank Overlijdensschade opgestelde Richtlijn Rekenmodel Overlijdensschade. Deze richtlijn is een binnen de rechtspraak algemeen geaccepteerde rekenmethode voor de berekening van overlijdensschade, hetgeen de verdediging niet heeft betwist. Op basis van deze richtlijn heeft [bedrijf 4] , aan de hand van onderbouwde en verifieerbare uitgangspunten, de omvang van het door de benadeelde partij gederfde levensonderhoud berekend. Deze berekening heeft de verdediging op onderdelen betwist. Voornoemde verweren van de verdediging worden door de rechtbank gepasseerd omdat zij onvoldoende zijn gemotiveerd, tegenover de met stukken onderbouwde schadevordering. Dat door de benadeelde partij ter onderbouwing van haar vordering een gespecialiseerd bedrijf is ingeschakeld en de verdediging enkele kanttekeningen en bedenkingen heeft opgeworpen maakt, anders dan door de verdediging bepleit, naar het oordeel van rechtbank op zichzelf niet dat de vordering te ingewikkeld van aard is en de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard. De rechtbank overweegt hiertoe dat in een strafzaak als de onderhavige grotere terughoudendheid mag worden verwacht bij de vraag of (een deel van) de vordering van een benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Door de raadsvrouw van de benadeelde partij is terecht benadrukt, welk belang de benadeelde partij heeft bij de ingediende vordering. Aldus komt de rechtbank tot de conclusie dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte de gevorderde overlijdensschade, bestaande uit gederfd levensonderhoud en uitvaartkosten, heeft geleden en dat verdachte tot vergoeding van die schade is gehouden. De rechtbank acht het redelijk en billijk om de schade aan gederfd levensonderhoud te begroten zoals die door [bedrijf 4] is berekend, te weten € 89.792,21.
Overige materiële schade
De rechtbank overweegt ten aanzien van de gevorderde materiële kosten die zijn gemaakt voor het bijwonen van de terechtzitting van 26 september 2022 (ad € 1.495,00) het volgende. Ingevolge artikel 238, eerste en tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering komen reis-, verlet- en verblijfskosten van de partij die aanspraak heeft op proceskostenvergoeding alleen voor vergoeding in aanmerking indien in persoon mag worden geprocedeerd en ook daadwerkelijk in persoon wordt geprocedeerd. De rechtbank stelt vast dat in de onderhavige voegingsprocedure de benadeelde partij met behulp van een gemachtigde heeft geprocedeerd, die ook ter terechtzitting de vordering heeft toegelicht. Desalniettemin is de rechtbank van oordeel dat de aanwezigheid van de benadeelde - in dit geval de nabestaande van het overleden slachtoffer - ter terechtzitting van groot belang is. De rechtbank acht het gevorderde bedrag redelijk en billijk en zal dit deel van de vordering daarom toewijzen.
De benadeelde partij heeft onder voornoemde post daarnaast kosten in verband met het vaststellen van de schade ex artikel 6:96, eerste lid, onder b van het Burgerlijk Wetboek gevorderd (ad € 4.135,05). Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende onderbouwd dat voornoemd bedrag redelijke kosten betreffen ter vaststelling van de hoogte van de schade en de aansprakelijkheid in de zin van artikel 6:96, eerste lid, onder b van het Burgerlijk Wetboek en dat deze kosten in redelijkheid zijn gemaakt in verband met schade die rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. De rechtbank zal ook dit deel van de vordering toewijzen. De onder deze post gevorderde kosten ter vergoeding van de kosten voor een advocaat (ad € 2.500,00) zal de rechtbank verstaan als zijnde proceskosten.
Kosten pro memorie
De door de benadeelde partij opgevoerde pro memorie post, waaronder begrepen onvoorziene kosten in verband met een eventuele behandeling in hoger beroep en andere toekomstige kosten, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende bepaald. Bij gebreke van een concreet schadebedrag zal de rechtbank dit deel van de vordering daarom niet-ontvankelijk verklaren. De vordering kan voor dit deel slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade, bestaande uit affectieschade (ad € 20.000,00) en shockschade (ad € 30.000,00), overweegt de rechtbank als volgt.
Affectieschade
Op grond van artikel 6:108, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek is, wanneer iemand overlijdt door het handelen van een ander, die ander aansprakelijk en verplicht tot vergoeding van affectieschade aan de in artikel 6:108, vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde naasten. De bedragen die voor deze schade kunnen worden toegekend zijn forfaitair en staan vermeld in het Besluit vergoeding affectieschade. Op grond van artikel 51f, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering kan deze schadevergoeding in het strafproces worden gevorderd. Het slachtoffer was ten tijde van zijn overlijden de echtgenoot van de benadeelde partij [naam 16] , zodat de affectieschade van de benadeelde partij conform de in het Besluit vergoeding affectieschade vervatte bedrag wordt begroot op
€ 20.000,00. De rechtbank zal de gevorderde affectieschade daarom in zijn geheel toewijzen.
Shockschade
De rechtbank overweegt dat shockschade – psychische schade die optreedt bij een ander dan het directe slachtoffer van (in dit geval) een misdrijf – in het algemeen slechts voor vergoeding in aanmerking indien:
  • i) de betrokkene rechtstreeks wordt geconfronteerd met de omstandigheden waaronder het misdrijf heeft plaatsgevonden,
  • ii) deze confrontatie bij de betrokkene een hevige schok teweeggebracht heeft, wat zich met name kan voordoen als sprake is van een nauwe (affectieve) band met degene die door het misdrijf is gedood of gewond geraakt, en
  • iii) uit deze hevige schok geestelijk letsel is voortgevloeid en dit letsel in rechte kan worden vastgesteld, wat in het algemeen slechts het geval zal zijn als er sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
Ten aanzien van voorwaarde (i) heeft de (civiele kamer van de) Hoge Raad in zijn arrest van 22 februari 2002 (ECLI:NL:HR:2002:AD5356) reeds geoordeeld dat de opvatting dat is vereist dat betrokkene direct betrokken is geweest bij het misdrijf, niet als juist kan worden aanvaard. “
Voldoende is dat een rechtstreeks verband bestaat tussen het gevaarzettend handelen enerzijds en het geestelijk letsel dat een derde door de confrontatie met de gevolgen van dit handelen oploopt anderzijds.”, aldus de Hoge Raad.
In het onderhavige geval was de benadeelde partij aan het videobellen met het slachtoffer toen het slachtoffer werd aangevallen. De benadeelde partij heeft het slachtoffer, haar echtgenoot, horen zeggen dat zijn handen onder het bloed zaten, dat zijn hoofd kapot was gemaakt en dat zij de ambulance moest bellen. Het volgende moment eindigde het gesprek met het slachtoffer en heeft de benadeelde partij het slachtoffer niet meer kunnen spreken.
Gelet op het voorgaande is de benadeelde partij indirect getuige geweest van het door verdachte tegen het slachtoffer toegepaste geweld en is zij (onverhoeds) geconfronteerd met (de gevolgen van) het misdrijf. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook voldaan aan het confrontatievereiste. Uit een overgelegde (vertaling van de) brief van de behandelend psycholoog van de benadeelde partij te [land] blijkt voorts dat dit alles de benadeelde partij hevig heeft geschokt en dat zij lijdt aan een posttraumatisch stresssyndroom (PTSS), wat een in de psychiatrie erkend ziektebeeld is.
De benadeelde partij komt derhalve in aanmerking voor toewijzing van vergoeding van shockschade. De rechtbank zal de omvang van de geleden shockschade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek en hetgeen in vergelijkbare zaken wordt opgelegd, naar billijkheid schatten op € 20.000,00. Het overige deel van de vordering tot vergoeding van shockschade zal nietontvankelijk worden verklaard. De vordering kan voor dit deel slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Samenvattend zal de gevorderde immateriële schade derhalve worden toegewezen tot een totaalbedrag van € 40.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 augustus 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
Proceskosten
De benadeelde heeft een bedrag ter hoogte van € 2.500,00 gevorderd ter vergoeding van de kosten voor bijstand van een advocaat. De rechtbank verstaat dat de benadeelde partij voornoemde kosten als zijnde proceskosten heeft willen opvoeren.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op € 2.500,00, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [naam 17]
Materiële schade
Op basis van de bijgevoegde stukken en de vertaling daarvan stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het primair bewezen verklaarde. De rechtbank zal dit deel van de vordering, groot € 3.766,40, toewijzen nu dit niet gemotiveerd door de verdediging is betwist.
Immateriële schade
Affectieschade
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het primair bewezen verklaarde. Op grond van artikel 6:108, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek is, wanneer iemand overlijdt door het handelen van een ander, die ander aansprakelijk en verplicht tot vergoeding van affectieschade aan de in artikel 6:108, vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde naasten. De bedragen die voor deze schade kunnen worden toegekend zijn forfaitair en staan vermeld in het
Besluit vergoeding affectieschade. Op grond van artikel 51f, tweede lid, van het Wetboek van
Strafvordering kan deze schadevergoeding in het strafproces worden gevorderd. De benadeelde partij [naam 17] is het kind van het slachtoffer en was ten tijde van diens overlijden minderjarig., zodat de affectieschade van de benadeelde partij conform de in het Besluit vergoeding affectieschade vervatte bedrag wordt begroot op € 20.000,00. De rechtbank zal de gevorderde affectieschade daarom in zijn geheel toewijzen.
Shockschade
De rechtbank overweegt dat shockschade – psychische schade die optreedt bij een ander dan het directe slachtoffer van (in dit geval) een misdrijf – in het algemeen slechts voor vergoeding in aanmerking komt onder de hiervoor reeds uiteengezette voorwaarden. De rechtbank verwijst voor het juridisch kader naar hetgeen is overwogen met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [naam 16] . In het onderhavige geval was de moeder van de benadeelde partij aan het videobellen met het slachtoffer, zijnde de vader van de benadeelde partij, toen het slachtoffer werd aangevallen. De benadeelde partij is getuige geweest van de hevig emotionele reactie van zijn moeder toen zijn vader door verdachte werd aangevallen. De benadeelde partij heeft direct van zijn moeder vernomen wat er met zijn vader is gebeurd en heeft evenals zijn moeder, zijn vader nadien meerdere malen proberen te bellen.
Gelet op het voorgaande is de benadeelde partij indirect getuige geweest van het door verdachte tegen het slachtoffer toegepaste geweld en is hij (onverhoeds) geconfronteerd met (de gevolgen van) het misdrijf. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook voldaan aan het confrontatievereiste. Uit een overgelegde (vertaling van de) brief van de behandelend psycholoog van de benadeelde partij te [land] blijkt voorts dat dit alles de benadeelde partij hevig heeft geschokt en invloed heeft op zijn verdere functioneren. Gelet op de inhoud van voornoemd schrijven door de psycholoog is de rechtbank van oordeel dat voldoende is gebleken van geestelijk letsel bij de benadeelde partij en dat dit letsel het rechtstreeks gevolg is van het handelen door verdachte.
De benadeelde partij komt derhalve in aanmerking voor toewijzing van vergoeding van shockschade.
De rechtbank zal de omvang van de geleden shockschade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek en hetgeen in vergelijkbare zaken wordt opgelegd naar billijkheid schatten op € 5.000,00. Het overige deel van de vordering tot vergoeding van shockschade zal nietontvankelijk worden verklaard. De vordering kan voor dit deel slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Samenvattend zal de rechtbank de gevorderde immateriële schade tot een bedrag van
€ 25.000,00 toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf 12 augustus 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [naam 18]
Op grond van artikel 6:108, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek is, wanneer iemand overlijdt door het handelen van een ander, die ander aansprakelijk en verplicht tot vergoeding van affectieschade aan de in artikel 6:108, vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde naasten. De bedragen die voor deze schade kunnen worden toegekend zijn forfaitair en staan vermeld in het Besluit vergoeding affectieschade. Op grond van artikel 51f, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering kan deze schadevergoeding in het strafproces worden gevorderd. De benadeelde partij [naam 18] was ten tijde van het overlijden van het slachtoffer het minderjarige kind van het slachtoffer, zodat de affectieschade van de benadeelde partij conform de in het Besluit vergoeding affectieschade vervatte bedrag wordt begroot op € 20.000,00. De rechtbank zal de gevorderde affectieschade daarom in zijn geheel toewijzen.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 37a, 37b en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van zeven (7) jaren.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Vordering benadeelde partij [naam 16]
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan te betalen:
  • het bedrag van
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 augustus 2022 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op € 2.500,00.
Verklaart de vordering van [naam 16] voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [naam 16] aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 135.537,61(zegge: honderdvijfendertigduizend vijfhonderdzevenendertig euro en eenenzestig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 augustus 2022 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 95.537,61 aan materiële schade en € 40.000,00 aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 1 dag kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Vordering benadeelde partij [naam 17]
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan te betalen:
  • het bedrag van
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 augustus 2022 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de vordering van [naam 17] voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van
[naam 17]aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 28.766,40(zegge: achtentwintigduizend zevenhonderdzesenzestig euro en veertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 augustus 2022 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 3.766,40 aan materiële schade en € 25.000,00 aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 1 dag kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Vordering benadeelde partij [naam 18]
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte om aan te betalen:
  • het bedrag van
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 augustus 2022 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van
[naam 18]aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 20.000,00(zegge: twintigduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 augustus 2022 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 1 dag kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Depping, voorzitter, mr. F. Sieders en mr. M.A.A. van Capelle, rechters, bijgestaan door mr. M. Mans, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 10 oktober 2023.
Mr. M.A.A. van Capelle is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
1. De rechtbank volstaat met het opnemen, in het vonnis, van de bemonsteringen die zij heeft gebruikt voor het bewijs.