€ 4.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen ten aanzien van de materiële schade telkens volledig kunnen worden toegewezen. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de volgende bedragen kunnen worden toegewezen: een bedrag van
€ 10.000,00 aan [slachtoffer 1] en een bedrag van € 3.000,00 aan [slachtoffer 2] .
De officier van justitie heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat verdachte telkens hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade. Tevens heeft de officier van justitie gevorderd de toe te wijzen
bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel met daarbij nihil stelling van het aantal dagen gijzeling.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich aangesloten bij de door de officier van justitie ingenomen standpunten.
Oordeel van de rechtbank
[slachtoffer 1]
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het met parketnummer 18336996-21 onder feit 1 primair bewezen verklaarde.
De vordering ten aanzien van de materiële schade, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, te weten een bedrag van € 2.519,67.
Ten aanzien van de immateriële schade is de rechtbank van oordeel dat toewijzing van een bedrag van € 10.000,00 redelijk en billijk is, gelet op het buitensporige geweld, de grote gevolgen voor de benadeelde partij en de hoogte van de immateriële schadevergoeding die in vergelijkbare zaken wordt opgelegd.
De rechtbank zal de vordering toewijzen tot een bedrag van € 12.519,67, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 november 2021. De vordering van de benadeelde partij wordt voor het overige niet-ontvankelijk verklaard.
[slachtoffer 2]
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het met parketnummer 18336996-21 onder feit 1 primair en 2 bewezen verklaarde.
De vordering ten aanzien van de materiële schade, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, te weten een bedrag van € 698,50.
Ten aanzien van de immateriële schade is de rechtbank van oordeel dat toewijzing van een bedrag van € 3.000,00 redelijk en billijk is, vanwege het moeten aanschouwen van de forse mishandeling van haar partner (zogenoemde shockschade).
De rechtbank zal de vordering toewijzen tot een bedrag van € 3.698,50, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 november 2021. De vordering van de benadeelde partij wordt voor het overige niet-ontvankelijk verklaard.
Hoofdelijke aansprakelijkheid
De rechtbank stelt vast dat verdachte het met parketnummer 18-336996-21 onder 1 primair bewezen verklaarde feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. De rechtbank zal daarom telkens bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partijen hoeft te betalen indien zijn medeverdachte deze al heeft betaald, en andersom.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de aansprakelijkheid van verdachte telkens vaststaat, zal de rechtbank telkens de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
Proceskosten
De rechtbank zal verdachte telkens veroordelen in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vorderingen hebben gemaakt, tot op heden telkens begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 47, 63, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77gg en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.
Uitspraak
De rechtbank
Verklaart het met parketnummer 18-336996-21 onder 1 primair en 2 en met parketnummer 18244093-22 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
Een taakstraf, te weten een werkstraf voor de duur van 200 uren.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie voor de duur van 100 dagen zal worden toegepast.
Een jeugddetentie voor de duur van 6 maanden.
Bepaalt dat deze jeugddetentie niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 1] , parketnummer 18-336996-21, feit 1 primair:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, om aan [slachtoffer 1] te betalen: