ECLI:NL:RBNNE:2023:4057

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
4 oktober 2023
Publicatiedatum
5 oktober 2023
Zaaknummer
016905-23
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Verstek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen verhaal bij dwangbevel ex artikel 15 WWETGC met betrekking tot Belgische confiscatie

Op 4 oktober 2023 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een zaak waarin een veroordeelde verzet heeft aangetekend tegen een dwangbevel dat was uitgevaardigd door het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB). Dit dwangbevel was het gevolg van een beslissing tot confiscatie die door het Hof van Beroep te Gent in België was opgelegd. De veroordeelde had een betalingsregeling getroffen met de Belgische autoriteiten, maar desondanks had het CJIB beslag gelegd op zijn woning. De rechtbank oordeelde dat het beslag voorbarig was, aangezien er geen aanwijzingen waren dat de veroordeelde vermogensbestanddelen uit het zicht van justitie zou brengen. De rechtbank benadrukte dat het wettelijk systeem voor het innen van betalingsverplichtingen vereist dat verhaal pas kan plaatsvinden als er geen vrijwillige betaling of geen nakoming van een betalingsregeling is. Aangezien de veroordeelde aan zijn betalingsverplichtingen voldeed, werd het bezwaarschrift gegrond verklaard. De rechtbank kon echter geen ruimte bieden voor de overige door de raadsman gevraagde beslissingen, zoals de vernietiging van het dwangbevel of vergoeding van juridische kosten.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Leeuwarden
raadkamernummer 016905-23 cjib-nummer 4072 5423 0000 0252
Beschikking van de meervoudige raadkamer d.d. 4 oktober 2023 op het verzet ex artikel 15 van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie, ingesteld door

[veroordeelde] ,

geboren op [geboortedatum] 1992 te [geboorteplaats] , wonende [adres] , hierna te noemen veroordeelde,
raadsman mr. M.S. Yap, advocaat te Bergen op Zoom.

Procesverloop

Veroordeelde heeft zich bij bezwaarschrift verzet tegen het nemen van verhaal door afgifte van een dwangbevel. Het bezwaarschrift is namens veroordeelde ingediend door zijn raadsman en (via een emailbericht) op 3 juli 2023 ontvangen door de rechtbank.
De behandeling van het bezwaarschrift heeft plaatsgevonden op 20 september 2023.
Veroordeelde en zijn raadsman zijn niet verschenen. Mevrouw [naam] , medewerkster bij het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) was namens de Minister aanwezig bij de behandeling. Mr. H.J. Mous was aanwezig als officier van justitie.
De raadsman heeft de rechtbank op 19 september 2023 bericht dat hij en veroordeelde niet aanwezig zullen zijn bij de zitting, onder de mededeling dat veroordeelde zijn standpunt handhaaft.

Motivering

Veroordeelde heeft verzet ingesteld op grond van artikel 15 van de Wet wederzijdse erkenning entenuitvoerlegging geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie (WWETGC). Artikel 6:4:5, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) is van overeenkomstige toepassing verklaard. Het verzetschrift is tijdig ingediend.
Als uitgangspunten voor de beoordeling van een bezwaarschrift op grond van artikel 15 van deWWETGC gelden:
I. de rechtbank mag bij haar beoordeling niet treden in het in het buitenland gevoerde rechtsgeding en de in het buitenland genomen beslissingen.
II. de rechtbank moet toetsen of de officier van justitie de beslissing tot erkenning had moeten weigeren voor zover dit de verplichte weigeringsgronden betreft. Voorts dient de rechtbank te toetsen of de officier van justitie in redelijkheid heeft kunnen afzien van het gebruikmaken van een facultatieve weigeringsgrond.
III. de rechtbank moet toetsen of de Minister in redelijkheid het dwangbevel heeft kunnen uitvaardigen.
3. Uit de stukken blijkt dat het Hof van Beroep te Gent (België) op 22 februari 2022 aan veroordeeldeeen beslissing tot confiscatie van € 88.704,00 heeft opgelegd. Het gaat hierbij om de opbrengst van een strafbaar feit, te weten -kort gezegd- het exploiteren van een cannabisplantage. De beslissing is op 13 september 2022 onherroepelijk geworden. De Belgische autoriteiten hebben Nederland verzocht om erkenning en tenuitvoerlegging van deze beslissing. De officier van justitie heeft op 20 februari 2023 de betreffende beslissing erkend en de tenuitvoerlegging daarvan overgenomen.
4. Het CJIB heeft op 16 maart 2023 een aanschrijving Europees confiscatiebevel aan veroordeeldeverzonden. Het CJIB heeft op 27 maart 2023 een brief van veroordeelde ontvangen met een voorstel voor een betalingsregeling. Veroordeelde heeft hierbij aangegeven dat hij tussen de € 300,00 en € 500,00 per maand kon betalen.
Veroordeelde heeft op 30 mei 2023 aan het CJIB meegedeeld dat hij een betalingsregeling is overeengekomen in België betreffende 12 maanden met als eerste vervaldatum 1 juni 2023. Na deze 12 maanden dient veroordeelde een verlenging van dit afbetalingsplan aan te vragen. Het CJIB heeft vervolgens besloten af te zien van een betalingsregeling met veroordeelde omdat met veroordeelde reeds in België een betalingsregeling was overeengekomen.
5. Op 13 juni 2023 is in opdracht van het CJIB een dwangbevel uitgevaardigd teneinde beslag teleggen op de woning aan de [adres] . De procesvertegenwoordiger van de Minister heeft ter zitting aangegeven dat dit beslag is gelegd ter zekerheidstelling en dat het CJIB thans niet voornemens is de woning te verkopen zolang veroordeelde de betalingsregeling met de Belgische autoriteiten nakomt. Dit is ook kenbaar gemaakt aan de deurwaarder en aan de hypotheekhouder. Het CJIB onderhoudt een nauw en direct contact met de Belgische autoriteiten over de nakoming van de betalingsregeling.
6. De raadsman heeft in het bezwaarschrift gesteld dat het CJIB niet met de juiste zorgvuldigheidheeft gehandeld en dat er niet in redelijkheid is gekomen tot het uitvaardigen van het dwangbevel en de tenuitvoerlegging van het dwangbevel. De raadsman wijst hierbij op de door veroordeelde met de Belgische autoriteiten overeengekomen (meerjarige) afbetalingsregeling. Daarnaast heeft het CJIB onzorgvuldig gehandeld door niet op berichten van veroordeelde te reageren.
7. De procesvertegenwoordiger van de Minister heeft gesteld dat het CJIB het beslag achter de handwil hebben voor het geval veroordeelde in de toekomst stopt met betalingen ter voldoening aan zijn veroordeling. Het beslag blijft gehandhaafd tot het volledige bedrag is betaald. Desgevraagd heeft de procesvertegenwoordiger aangegeven dat het -naar haar mening- geen verschil zou hebben gemaakt als de afbetalingsregeling met het CJIB zou zijn getroffen en niet, zoals in deze zaak, met de buitenlandse autoriteiten.
De procesvertegenwoordiger merkt nog op dat zij het zo begrepen heeft dat er eerst voor een jaar een afbetalingsregeling is afgesproken en dat het daarmee niet een meerjarige afbetalingsregeling is zoals de raadsman heeft gesteld. De procesvertegenwoordiger voegt hieraan toe dat dit voor het standpunt van de Minister overigens geen verschil uitmaakt.
8. De officier van justitie heeft gesteld het niet gerechtvaardigd te vinden om een dwangbevel terverhaal uit te brengen op een moment dat veroordeelde volledig voldoet aan de door hem getroffen en door het CJIB geaccepteerde- afbetalingsregeling.
9. De rechtbank overweegt het volgende.
9.1.
De rechtbank is van oordeel dat het wettelijk systeem voor het innen van opgelegde betalingsverplichtingen, zoals dat onder meer blijkt uit de artikelen 6:4:9 jo 6:4:1 en 6:4:3 Sv zo is ingericht dat het toepassen van verhaal door middel van beslag na het uitbrengen van een dwangbevel, pas aan de orde is wanneer vrijwillige (af)betaling van de verschuldigde geldsom uitblijft of als de veroordeelde niet voldoet aan een afgesproken betalingsregeling. Immers uit artikel 6:4:3 Sv volgt dat het uitgangspunt is dat pas bij gebreke van betaling binnen de bepaalde termijn en/of het niet voldoen aan een overeengekomen betalingsregeling verhaal kan volgen op voorwerpen van de veroordeelde of voorwerpen veilig gesteld kunnen worden. Van dit uitgangspunt kan naar het oordeel van de rechtbank slechts afgeweken worden indien er concrete aanwijzingen zijn dat de veroordeelde vermogensbestanddelen uit het zicht van justitie brengt of aan het brengen is.
9.2.
In deze zaak heeft veroordeelde een afbetalingsregeling getroffen met de Belgische autoriteiten. Het bestaan van de betalingsregeling was bij het CJIB bekend op het moment dat een dwangbevel werd uitgevaardigd terwijl het CJIB de regeling heeft gerespecteerd. Dat blijkt uit het feit dat er geen verdere aanmaningen tot betaling zijn gedaan en uit hetgeen ter zitting door het CJIB hierover is naar voren gebracht. Ook is niet gesteld of gebleken dat veroordeelde vermogensbestanddelen uit het zicht van justitie brengt of aan het brengen is.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat het meteen al inzetten van een dwangbevel en het leggen van executoriaal beslag op de woning van veroordeelde, terwijl er een betalingsregeling loopt, in dit geval voorbarig is en daarmee niet redelijk.
10. Het door veroordeelde ingediende bezwaarschrift moet dan ook gegrond worden verklaard.
10. De wet biedt geen ruimte voor de overige door de raadsman gevraagde beslissingen zoalsvernietiging van het dwangbevel c.q. vernietiging van de tenuitvoerlegging en veroordeling van verweerder in de door veroordeelde gemaakte juridische kosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het bezwaarschrift gegrond.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.S. Sikkema, voorzitter, mr. G.C. Koelman en mr. A. de Jong, rechters, bijgestaan door T.L. Komrij, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 4 oktober 2023.
Mr. Koelman is buiten staat deze beschikking mede te ondertekenen.