ECLI:NL:RBNNE:2023:4049

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
2 oktober 2023
Publicatiedatum
5 oktober 2023
Zaaknummer
C18/226444 / KG RK 23-296
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wraking van voorzieningenrechter in kort geding procedure

Op 2 oktober 2023 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Leeuwarden, een beslissing genomen op een verzoek tot wraking van mr. T.R. Hidma, de voorzieningenrechter in een aanhangige kort geding procedure tussen [persoon 1] en [persoon 2]. Het verzoek tot wraking werd ingediend door [verzoeker] op 12 september 2023, dezelfde dag als de zitting. De wrakingskamer oordeelde dat het verzoek kennelijk ongegrond was, omdat [verzoeker] niet in zijn verzoek kon worden ontvangen. Dit was het gevolg van het feit dat het wrakingsverzoek, gezien de verplichte procesvertegenwoordiging in civiele zaken, alleen door een advocaat ingediend kon worden. De wrakingskamer zag geen aanleiding om [verzoeker] in de gelegenheid te stellen dit verzuim te herstellen, omdat het verzoek, zelfs indien ontvankelijk, niet tot toewijzing zou kunnen leiden.

De wrakingskamer benadrukte dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die een zwaarwegende aanwijzing voor vooringenomenheid opleveren. Het subjectieve standpunt van de verzoeker is niet beslissend; de vrees voor partijdigheid moet objectief gerechtvaardigd zijn. De wrakingskamer concludeerde dat de beslissing van de voorzieningenrechter om het uitstelverzoek van [verzoeker] af te wijzen een processuele beslissing betreft, waarover de wrakingskamer in beginsel geen oordeel kan vellen. De wrakingskamer verklaarde [verzoeker] niet-ontvankelijk in zijn verzoek en bepaalde dat de procedure tussen [persoon 1] en [persoon 2] voortgezet wordt in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Leeuwarden
Zaaknummer: C18/226444 / KG RK 23-296
beslissing van de meervoudige kamer van 2 oktober 2023
op het verzoek tot wraking ingevolge artikel 36 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker.

1.1. Procesverloop

1.1.
Bij de afdeling civiel van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, is - voor zover hier van belang - een kort geding procedure aanhangig tussen [persoon 1] en [persoon 2]. Deze zaak is geregistreerd onder zaaknummer C/18/225246 / KG ZA 23-149.
1.2.
In die zaak heeft op 12 september 2023 een zitting plaatsgevonden ten overstaan van mr. T.R. Hidma, voorzieningenrechter.
1.3.
Op diezelfde dag heeft verzoeker een verzoek ingediend tot wraking van mr. T.R. Hidma.
Mr. Hidma heeft niet in de wraking berust.

2.2. Beoordeling

2.1.
Blijkens artikel 1 lid 2 van het Wrakingsprotocol moet in zaken waarin de partij zich verplicht moet laten vertegenwoordigen, het verzoek tot wraking op straffe van niet-ontvankelijkheid worden ingediend door een advocaat. Aangezien dit een kort geding in een civiele zaak betreft, is (o.a. voor het instellen van een eis en/of het indienen van stukken) sprake van verplichte procesvertegenwoordiging. Dit betekent dat het onderhavige wrakingsverzoek ook slechts door een advocaat kan worden ingediend. Een en ander brengt met zich dat [verzoeker] niet in zijn wrakingsverzoek kan worden ontvangen.
2.2.
De wrakingskamer ziet in het onderhavige geval geen aanleiding om [verzoeker] in de gelegenheid te stellen dit verzuim te herstellen, omdat het wrakingsverzoek - indien [verzoeker] daarin wel zou kunnen worden ontvangen - niet tot toewijzing zou kunnen leiden. Daartoe overweegt de wrakingskamer - geheel ten overvloede - als volgt.
2.3.
Vooropgesteld wordt dat op grond van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en artikel 14 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten - voor zover hier van belang - een ieder recht heeft op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht. Als een partij op basis van feiten of omstandigheden van mening is dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, geeft artikel 36 Rv hem de mogelijkheid een verzoek tot wraking te doen van elk van de rechters die de zaak behandelen.
2.4.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter of bij vrees van bevooroordeeld zijn van de rechter is uitgangspunt dat een rechter uit hoofde van zijn of haar aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een van de procesdeelnemers een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procesdeelnemer dienaangaande bestaande vrees gerechtvaardigd is. Het subjectieve standpunt van de betrokken procesdeelnemer dat zulks het geval is, is daarbij niet beslissend; de vrees voor partijdigheid van de rechter moet tevens objectief gerechtvaardigd zijn.
2.5.
Voorts is van belang dat het middel van wraking niet een verkapt rechtsmiddel kan zijn tegen de verzoeker onwelgevallige (processuele) beslissingen. Het is niet de taak van de wrakingskamer om te beoordelen of deze beslissingen en de daaraan ten grondslag liggende motiveringen inhoudelijk juist zijn, maar te onderzoeken of deze beslissingen en motiveringen feiten en omstandigheden opleveren waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Slechts indien de genomen beslissingen zo onbegrijpelijk zijn dat redelijkerwijs daarvoor geen andere verklaring dan vooringenomenheid is te geven, bestaat aanleiding om vooringenomenheid te vermoeden.
2.6.
Verzoeker heeft - samengevat - aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat de voorzieningenrechter ten onrechte zijn uitstelverzoek heeft afgewezen.
2.7.
De wrakingskamer oordeelt dat de beslissing van de rechter om al dan niet uitstel te verlenen een (processuele) beslissing betreft, waarover aan de wrakingskamer in beginsel geen oordeel toekomt. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak. Zoals hiervoor onder rechtsoverweging 2.5. is overwogen, is er slechts aanleiding om vooringenomenheid te vermoeden, indien de genomen beslissingen zo onbegrijpelijk zijn dat daarvoor redelijkerwijs geen andere verklaring dan vooringenomenheid is te geven. Dat van dergelijke feiten of omstandigheden sprake is, is gesteld noch gebleken.
2.8.
Dit brengt met zich dat, indien [verzoeker] wel in zijn wrakingsverzoek zou kunnen worden ontvangen, het verzoek kennelijk ongegrond verklaard zou dienen te worden. Een mondelinge behandeling van het verzoek kan daarom achterwege blijven.

3.Beslissing

De rechtbank:
3.1.
verklaart [verzoeker] in zijn verzoek niet-ontvankelijk;
3.2.
bepaalt dat de procedure met nummer C/18/226444 / KG ZA 23-296 wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek tot wraking;
3.3.
beveelt de onverwijlde mededeling van deze beslissing aan verzoeker en aan
mr. T.R. Hidma.
Deze beslissing is gegeven door mr. M. Brinksma, voorzitter, mr. H.J. Idzenga en
mr. S.T. Kooistra, rechters, en in het openbaar uitgesproken op 2 oktober 2023.
coll: 853