ECLI:NL:RBNNE:2023:4045

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
27 september 2023
Publicatiedatum
5 oktober 2023
Zaaknummer
23/3675
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake korting op uitkering Participatiewet door waarde auto

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland, gedateerd 27 september 2023, wordt een verzoek om een voorlopige voorziening behandeld. Verzoekers, vertegenwoordigd door mr. N. Groeneveld, hebben bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Pekela, dat op 17 augustus 2023 hun uitkering op grond van de Participatiewet met € 1070,- heeft gekort vanwege de waarde van hun auto. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 20 september 2023 behandeld, waarbij zowel verzoekers als de gemachtigden van het college aanwezig waren.

De voorzieningenrechter oordeelt dat het spoedeisende belang van verzoekers voldoende is aangetoond en dat het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Hij stelt vast dat de waarde van de auto, die door het college op € 8320,- is vastgesteld, niet in overeenstemming is met de werkelijke waarde van de auto, die door verzoekers op € 6000,- is geschat. De voorzieningenrechter concludeert dat de korting van € 1070,- niet houdbaar is, gezien het grote verschil tussen de door het college toegedichte waarde en de werkelijke verkoopwaarde van de auto.

Daarom wijst de voorzieningenrechter het verzoek toe en gelast het college om het bedrag van € 1070,- aan verzoekers over te maken. Tevens wordt het college veroordeeld tot het betalen van de proceskosten van € 1.674,- en het vergoeden van het griffierecht van € 50,- aan verzoekers. Deze uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 23/3675

uitspraak van de voorzieningenrechter van 27 september 2023 in de zaak tussen

[naa] , verzoekers

(gemachtigde: mr. N. Groeneveld),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Pekela

(gemachtigden: M.C. Bragonje en C. Arends)

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers tegen het besluit van het college van 17 augustus 2023 de uitkering op grond van de Participatiewet over de maand augustus 2023 te korten met een bedrag van € 1070,-. Tevens is een bedrag van € 750,- tot het vermogen van verzoekers gerekend.
1.1.
Op 23 augustus 2023 heeft het college dit besluit herzien met betrekking tot de overweging van het vermogen. Het vermogen blijft zoals toegekend bij de vaststelling van de uitkering. Voor het overige blijft het besluit van 17 augustus 2023 van kracht.
1.2.
Verzoekers hebben hiertegen bezwaar gemaakt. Tevens hebben zij een voorlopige voorziening ingediend.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 20 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoekers en de gemachtigden van het college.

Totstandkoming van het besluit

2.1.
Verzoekers ontvangen met ingang van 27 maart 2023 een bijstandsuitkering naar de norm gehuwden/samenwonenden. Vanaf 28 maart 2023 heeft verzoekster op naam een Volkswagen Golf Sportsvan met kenteken 5-XRN-68 uit 2014. Verzoekers hebben het college hierover geïnformeerd. Het college heeft waarde van de auto bij aanvang van de bijstand gelijk gesteld aan de aanschafwaarde van de auto, namelijk op € 5750,-. Op enig moment heeft het college een signaal ontvangen van het inlichtingenbureau en heeft het college een heronderzoek verricht naar verzoekers recht op een uitkering vanwege de auto en de verkoop ervan.
2.2.
Uit het heronderzoek is gebleken dat de auto is geleverd door [Drewniok 1] , een familielid van verzoeker, met een eigendomsvoorbehoud totdat verzoekers de auto volledig hebben afbetaald. Alleen met toestemming van [Drewniok 3] mogen verzoekers de auto verkopen. Op 8 augustus 2023 is de auto verkocht aan een koper uit Amsterdam, omdat de auto een defect vertoonde aan de versnellingsbak en de reparatiekosten te hoog waren. Verzoekers hebben tot de verkoop van de auto een bedrag van € 1500,- afgelost op de auto. Op 17 augustus 2023 is bij het college een verklaring ingeleverd waarin [Drewniok 4] verklaart dat hij de auto heeft verkocht voor € 6000,- en het geld contant heeft ontvangen.
2.2.
Bij besluit van 17 augustus 2023 heeft het college besloten dat verzoekers gekort worden op hun uitkering over de maand augustus 2023. Het college heeft de waarde van de auto bepaald aan de hand van de Bovag Koerslijst, omdat er geen nota is overgelegd van de verkoop van de auto. Het college heeft de waarde van de auto gesteld op € 8320,-. Rekening houdend met de reeds afgeloste som van € 1500,- stelt het college de verkoopwaarde op
€ 6820, -. Omdat de auto is aangekocht voor € 5750,- beschouwt het college een bedrag van € 1070,- als inkomen, hetgeen gekort wordt op de uitkering over de maand augustus 2023. Daarnaast is de waarde van de auto door het college aangemerkt als een vermogensbestanddeel.
2.3.
Op 23 augustus 2023 heeft het college een herzien besluit genomen. Daarin is bepaald dat het vermogen van verzoekers blijft zoals vastgesteld bij de toekenning van de uitkering. Voor het overige blijft het besluit van 17 augustus 2023 ongewijzigd van kracht.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3.1.
De voorzieningenrechter acht het spoedeisende belang in onderhavig geval voldoende aangetoond. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3.2.
De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of hij een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Om dit te beoordelen beantwoordt hij aan de hand van de gronden die verzoekers hebben aangevoerd, of het college de bijstandsuitkering over de maand augustus 2023 met € 1070,- heeft mogen korten.
3.3.
Verzoekers voeren - kort samengevat - aan dat het college in het bestreden besluit ten onrechte van een hogere waarde van de auto is uitgegaan dan waar in eerste instantie in maart 2023 - bij aanvang van de bijstand - vanuit is gegaan. De opbrengst van de verkoop van de auto is volledig ten goede gekomen aan [Drewniok 2] want hij was de eigenaar van de auto. Verzoekers hebben er op mogen vertrouwen dat de waarde van de auto zoals in maart 2023 is bepaald door het college niet naar boven zou worden aangepast. Dat is in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. Het besluit is niet zorgvuldig tot stand gekomen.
3.4.
De voorzieningenrechter overweegt allereerst dat het gegeven dat het kentekenbewijs van een auto op naam staat van verzoekster de veronderstelling rechtvaardigt dat de auto een bestanddeel vormt van het vermogen waarover zij beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Het is dan aan verzoekers om tegenbewijs te leveren dat de auto geen bestanddeel vormt van het vermogen. Met het college is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoekers daarin niet zijn geslaagd. De voorzieningenrechter neemt daarom aan dat de auto tot het vermogen van verzoekers behoorde.
3.5.
Vervolgens stelt de voorzieningenrechter vast dat niet in geding is dat verzoekers de aanschaf van de auto tijdig aan het college hebben doorgegeven. Tevens is niet in geding dat verzoekers hun medewerking hebben verleend aan het heronderzoek dat ten aanzien van hen in verband met de verkoop van de auto is uitgevoerd. De vraag die partijen verdeeld houdt is welke waarde aan de verkochte auto moet worden toegekend. De voorzieningenrechter gaat bij deze vraag gelet op de gegevens van de nationale autopas uit van een kilometerstand van rond de 200.000 kilometer, hetgeen hem niet onaannemelijk voorkomt. Niet aannemelijk is dat de auto al meer dan 400.000 kilometer heeft gereden.
3.6.
De voorzieningenrechter stelt vast dat het college de waarde van de auto bij aanvang van de bijstand heeft geschat op de aanschafwaarde van de auto, namelijk op € 5750,-. Bij die schatting is het college enkel uitgegaan van de verklaringen die verzoeker daarover heeft afgelegd en heeft het college geen nader onderzoek naar de waarde van de auto verricht. Bij de verkoop heeft het college vanwege het ontbreken van de verkoopnota van de auto de waarde van de auto aan de hand van de Bovag Koerslijst bepaald op € 8320,-,. Verzoekers daarentegen hebben zich op het standpunt gesteld dat de auto een waarde heeft van € 6000,- en zich daarbij gebaseerd op de ANWB Koerslijst waarbij er wordt uitgegaan van een auto die in goede conditie verkeert. Hiervan was geen sprake, omdat er bij de verkoop van de auto sprake was van een defecte DSG. Ter zitting hebben beide partijen uitgesproken de verwachting te hebben dat een dergelijke reparatie wel € 2000,- kan gaan kosten.
3.7.
Gelet op wat hiervoor is overwogen acht de voorzieningenrechter een verkoopwaarde van de auto - gelet op de staat waarin deze verkeerde - van € 6000,- reëel. Uitgaande van het verschil tussen de verkoopwaarde van € 6000,- en de aanschafwaarde van de auto van € 5750,- acht de voorzieningenrechter een korting van € 1070,- niet houdbaar. Dit gelet op het grote verschil tussen de door het college toegedichte waarde aan de auto bij aanvang van de bijstand en de waarde van de auto bij de verkoop van de auto.

Conclusie en gevolgen

4.1.
Het voorgaande betekent dat het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter ziet daarom aanleiding een voorlopige voorziening te treffen in die zin dat verweerder gelast wordt het bedrag van € 1070, voor zover dat is gekort op de uitkering, over te maken aan verzoekers. Verweerder kan zich bij de beslissing op bezwaar nog uitlaten over de vraag of een korting op zijn plaats is, zo ja, om welk bedrag het gaat en zo nodig dat bedrag terug te vorderen.
4.2.
Omdat het verzoek wordt toegewezen, veroordeelt de voorzieningenrechter het college in de door verzoekers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1). Het college dient verzoekers het griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst de voorlopige voorziening toe, in die zin dat het college wordt gelast de korting op de uitkering over de maand augustus 2023 ongedaan maakt en het bedrag van de korting over te maken aan verzoekers;
- veroordeelt het college een proceskostenvergoeding te betalen van € 1.674,-;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 50,- aan verzoekers te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Bastin, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S. Derks, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 september 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.