ECLI:NL:RBNNE:2023:4028

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
3 oktober 2023
Publicatiedatum
4 oktober 2023
Zaaknummer
18-940009-15
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omzetting van PIJ-maatregel naar terbeschikkingstelling met dwangverpleging

Op 3 oktober 2023 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Assen uitspraak gedaan in de zaak tegen een veroordeelde, geboren in 1997, die eerder was veroordeeld tot een maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ-maatregel) wegens een poging tot zware mishandeling. De rechtbank heeft besloten om deze PIJ-maatregel om te zetten in een maatregel tot terbeschikkingstelling (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. Dit besluit is genomen op basis van de vaststelling dat de veroordeelde lijdt aan een ernstige stoornis en een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, en dat er een groot en onmiddellijk gevaar van recidive uitgaat. De rechtbank heeft daarbij de ernst van de psychologische problematiek, het hoge recidiverisico en de noodzaak van langdurige behandeling in een forensisch kader in overweging genomen.

De beslissing is genomen na een uitgebreid procesverloop, waarin de rechtbank kennisnam van verschillende rapportages en deskundigenadviezen. De officier van justitie had een vordering ingediend tot omzetting van de PIJ-maatregel in een tbs-maatregel, en de rechtbank heeft deze vordering toegewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de PIJ-maatregel was verlengd tot de maximale duur van zeven jaren en dat de voorwaarden voor omzetting in een tbs-maatregel zijn vervuld. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen of goederen de omzetting in een tbs-maatregel eist.

De rechtbank heeft in haar motivering benadrukt dat de ernst van de psychische problematiek van de veroordeelde, het zeer hoge recidiverisico en de noodzakelijke langdurige behandeling niet kunnen worden ondergebracht in een minder zwaar kader dan dat van een terbeschikkingstelling met dwangverpleging. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter tevens kinderrechter was. De uitspraak is gedaan op een zitting waar de veroordeelde en zijn advocaat aanwezig waren, evenals de vertegenwoordiger van het openbaar ministerie en deskundigen.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Assen
parketnummer 18.940009.15
beslissing van de meervoudige kamer d.d. 3 oktober 2023 op een vordering van de officier van justitie strekkende tot omzetting van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen in een maatregel tot terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege
in de zaak tegen

[veroordeelde] ,

geboren in het jaar 1997 te [geboorteplaats] , thans gedetineerd in [instelling] , hierna te noemen: veroordeelde.
Deze beslissing is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter zitting van 9 februari 2023 en 19 september 2023.
Veroordeelde is op beide zittingen verschenen, bijgestaan door mr. G.I.T. Spaan, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is vertegenwoordigd door mr. A. Hertogs.
Ter zitting van 9 februari 2023 zijn tevens verschenen als deskundigen mw. [naam] , reclasseringsmedewerker, mw. drs. G.C.G.M. Broekman, (kinder- en jeugd)psychiater, en mw. drs. M.H. Keppel, GZ- en kinder- en jeugdpsycholoog.
Ter zitting van 19 september 2023 is als deskundige verschenen, mw. [naam] , reclasseringsmedewerker.

Procesverloop

Veroordeelde is bij uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 30 september 2015 wegens een poging tot zware mishandeling veroordeeld tot onder meer een maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: PIJ-maatregel).
Een jaar voordat de maximale duur van zeven jaar van de PIJ-maatregel werd bereikt, is deze op 13 oktober 2021 op grond van artikel 6:6:31 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) van rechtswege voorwaardelijk geëindigd.
Bij beslissing van 12 oktober 2021 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie tot vaststelling van daarbij geldende bijzondere voorwaarden toegewezen en bepaald dat veroordeelde zich gedurende de voorwaardelijke beëindiging van de PIJ-maatregel aan de daarin genoemde voorwaarden diende te houden.
Bij beslissing van 7 december 2021 heeft de rechter-commissaris de voorlopige terugplaatsing in een inrichting voor jeugdigen bevolen in het kader van een voorwaardelijk beëindigde PIJ-maatregel.
Bij beslissing van 4 januari 2022 heeft de rechtbank de terugplaatsing in en inrichting voor jeugdigen bevolen tot 13 oktober 2022, of zoveel korter als dat er voor veroordeelde een passende woonvoorziening is gevonden.
Per 6 mei 2022 is veroordeelde vanuit de [instelling] overgeplaatst naar [instelling] , een besloten woon- en werkvoorziening van [instelling] . De eerste terugplaatsing heeft daarmee 150 dagen geduurd.
Bij beslissing van 26 juli 2022 heeft de rechtbank de termijn van de voorwaardelijke beëindiging van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen van de veroordeelde verlengd met een jaar.
De rechter-commissaris heeft bij beslissing van 1 augustus 2022 de voorlopige terugplaatsing in een inrichting voor jeugdigen in het kader van een voorwaardelijk beëindigde PIJ-maatregel bevolen.
Bij beslissing van 9 september 2022 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie tot terugplaatsing van veroordeelde in een inrichting voor jeugdigen toegewezen en bevolen dat de veroordeelde wordt teruggeplaatst in het [instelling] voor de duur van 210 dagen, of zoveel korter als dat er voor veroordeelde een passende woonvoorziening is gevonden. Daarnaast heeft de rechtbank de officier van justitie de Pro Justitia rapporteurs opdracht laten geven aanvullend onderzoek te doen naar veroordeelde en aanvullend te rapporteren over een passende vervolgplek, de agressieregulatie problematiek en het recidiverisico.
De officier van justitie heeft op 16 januari 2023 een vordering ingediend tot omzetting van de PIJmaatregel in een maatregel tot terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege (hierna: tbs-maatregel).
Veroordeelde verblijft in het kader van de tweede (en laatste) terugplaatsing in [instelling] .
Veroordeelde heeft uit andere hoofde (onder parketnummer 05/177148-22) preventief gedetineerd gezeten van 13 juli 2022 tot 29 juli 2022. Per laatstgenoemde datum is de PIJ-maatregel weer gestart. De maatregel loopt tot 29 oktober 2023.
De rechtbank heeft onder meer kennisgenomen van de Pro Justitia rapportage van 20 januari 2022, alsmede het geïntegreerd aanvullend psychologisch en psychiatrisch onderzoek van 28 november 2022, beide opgemaakt door M.H. Keppel en G.C.G.M. Broekman, voornoemd. Tevens heeft de rechtbank kennisgenomen van de reclasseringsrapporten van 11 augustus 2022 en 1 februari 2023, opgemaakt door [naam] (reclasseringswerker).
Bij de stukken bevinden zich stukken betreffende het onderzoek dat de officier van justitie heeft laten uitvoeren naar de mogelijkheden van een zorgmachtiging in het kader van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz):
  • Het zorgplan/behandelplan, opgesteld door C.M. Feij, klinisch psycholoog, van 20 januari 2023; - De medische verklaring van de psychiater (M.E. Wiersma) die het psychiatrisch onderzoek heeft verricht van 23 januari 2023;
  • De bevindingen van de geneesheer-directeur, dr. T. Berger, van 24 januari 2023.
Op 9 februari 2023 heeft de behandeling van de vordering tot omzetting van de PIJ-maatregel in een tbs-maatregel plaatsgevonden. Na sluiting van het onderzoek heeft de rechtbank bij tussenbeslissing van 23 februari 2023 het onderzoek heropend, omdat het onderzoek niet volledig is geweest. Daartoe is overwogen dat recente rapportages betreffende veroordeelde vanuit de jeugdinrichting ontbreken en nog aan het dossier moeten worden toegevoegd. De rechtbank heeft voorts bevolen dat veroordeelde ter observatie zal worden opgenomen in het [instelling] voor het doen opmaken van een multidisciplinaire rapportage waarin de door de rechtbank geformuleerde vragen worden beantwoord.
De ontbrekende perpectiefplannen vanuit de jeugdinrichting zijn door de officier van justitie aan het dossier toegevoegd. Dit betreffen de volgende stukken:
  • het dertiende perspectiefplan van [instelling] d.d. 3 april 2020;
  • het veertiende perspectiefplan van [instelling] d.d. 11 juni 2020;- het vijftiende perspectiefplan van [instelling] d.d. 25 augustus 2020; - het zestiende perspectiefplan van [instelling] d.d. 6 mei 2022.
Het [instelling] heeft op 19 juli 2023 een rapportage uitgebracht.
De reclassering heeft op 12 september 2023 aanvullend gerapporteerd.
Op 19 september 2023 heeft de nadere behandeling van de vordering tot omzetting van de PIJmaatregel in een tbs-maatregel plaatsgevonden.

Wettelijk kader

Artikel 6:6:31 SV luidt, voor zover van belang:
De rechter die in eerste aanleg kennis heeft genomen van het misdrijf ter zake waarvan de maatregelvan plaatsing in een inrichting voor jeugdigen is opgelegd, kan op vordering van het openbaar ministerie de termijn, bedoeld in artikel 6:2:22, eerste lid, telkens met ten hoogste twee jaren verlengen (…).
Verlenging van de termijn van de maatregel is slechts mogelijk voor zover de maatregel daardoor de duurvan zeven jaar niet te boven gaat. In de gevallen waarin de maatregel is verlengd, eindigt de maatregel voorwaardelijk een jaar voordat de maximale duur van de maatregel wordt bereikt (…) Op de beslissing tot verlenging van de maatregel waarbij de maximale duur van de maatregel zal worden bereikt, is artikel 77s, tweede en vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht van overeenkomstige toepassing. (…)
Artikel 6:6:32 Sv luidt, voor zover van belang:
De voorwaardelijke beëindiging van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen kan doorde rechter die in eerste aanleg kennis heeft genomen van het misdrijf ter zake waarvan de maatregel is opgelegd, ambtshalve, of op vordering van het openbaar ministerie, worden verlengd. De rechter bepaalt de duur van de verlenging.
De totale duur van de voorwaardelijke beëindiging van de maatregel bedraagt ten hoogste twee jaar. Determijn van de voorwaardelijke beëindiging loopt niet wanneer de veroordeelde zich langer dan een week onttrekt aan het toezicht. (…)
Artikel 6:6:33 Sv luidt:
De maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen die is verlengd tot de in artikel 6:6:31, tweedelid, bedoelde duur van zeven jaren, kan door de rechter ambtshalve of op vordering van het openbaar ministerie worden omgezet in de maatregel, bedoeld in artikel 37a, van het Wetboek van Strafrecht, indien de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de omzetting in die maatregel eist.
De beslissing tot omzetting geldt als een last als bedoeld in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht.De rechter geeft daarbij het bevel, bedoeld in artikel 37b van het Wetboek van Strafrecht. Artikel 37a, eerste, derde en vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht is van overeenkomstige toepassing. 3. Met de omzetting eindigt de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen onvoorwaardelijk. 4. De beslissing, bedoeld in het eerste lid, wordt genomen:
voordat de maatregel voorwaardelijk eindigt op de wijze, bedoeld in artikel 6:6:31, tweede lid;
tijdens de voorwaardelijke beëindiging, bedoeld in artikel 6:6:32, eerste en tweede lid.

5. Bij de beslissing betrekt de rechter:

een recent opgemaakt, met redenen omkleed en ondertekend advies afkomstig van het hoofd of dedirecteur van de inrichting, en
een afschrift van de aantekeningen omtrent de lichamelijke en geestelijke gesteldheid van deveroordeelde.
Artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) luidt, voor zover van belang:

1. Indien de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen dat eist, kan de rechter gelasten dat een verdachte ter beschikking wordt gesteld indien hij tot het oordeel komt dat: 1°. bij de verdachte tijdens het begaan van het feit gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond; en

2°. het door hem begane feit een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld dan wel behoort tot een van de misdrijven omschreven in de artikelen 132, 285, eerste lid, 285b, en 395 van het Wetboek van Strafrecht, 175, tweede lid, onderdeel b, of derde lid in verbinding met het eerste lid, onderdeel b, van de Wegenverkeerswet 1994, en 11, tweede lid, van de Opiumwet. (…)
3.Ten behoeve van het oordeel, bedoeld in het eerste lid, doet de rechter een met redenen omkleed, gedagtekend en ondertekend advies overleggen van ten minste twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines, waaronder een psychiater, die de veroordeelde hebben onderzocht. Zodanig advies dient door de gedragsdeskundigen gezamenlijk dan wel door ieder van hen afzonderlijk te zijn uitgebracht. Indien dit advies eerder dan een jaar voor de aanvang van de terechtzitting is gedagtekend, kan de rechter hiervan slechts gebruik maken met instemming van het openbaar ministerie en de verdachte. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over dit advies. (…)
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft in zijn arrest van 23 december 2021 het volgende kader geschetst op basis van voornoemd wettelijk kader, het EVRM en de parlementaire geschiedenis
1:
Nadat de rechter heeft vastgesteld dat aan alle andere voorwaarden is voldaan om de PIJ-maatregel om te kunnen zetten in een terbeschikkingstelling, dient de rechter na te gaan of de jeugdige op het moment van de beslissing lijdt aan een stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en of van de jeugdige een zodanig groot gevaar uitgaat dat dit de omzetting naar terbeschikkingstelling rechtvaardigt. Daarin is begrepen een toets op de proportionaliteit en subsidiariteit van die omzetting. Bij de vaststelling van het recidiverisico dient in dat verband niet alleen gekeken te worden naar de hoogte van het risico, maar ook naar de aard van het gevaar, de omstandigheden waaronder en de termijn waarop zich dit gevaar naar verwachting zal verwezenlijken. Verder kan in het geheel van de afweging enige betekenis toekomen aan de inspanningen die de Staat heeft geleverd om de jeugdige te behandelen.

Tussenbeslissing

De rechtbank heeft in haar tussenbeslissing overwogen dat zij zich onvoldoende voorgelicht achtte en geoordeeld dat zij met name nader diende te worden voorgelicht ten aanzien van de vraag naar de hoogte van het recidiverisico, alsook naar de aard van het gevaar waarvoor moet worden gevreesd en de omstandigheden waaronder en de termijn waarop dit gevaar zich naar verwachting zal verwezenlijken.

Onderzoek [instelling]

Na heropening van het onderzoek ter zitting is veroordeelde op bevel van de rechtbank opgenomen in het [instelling] en is hij aldaar klinisch onderzocht. Dit heeft geleid tot de rapportage van 19 juli 2023. Geadviseerd wordt dat, gezien de ernst van de psychopathologie met progressief beloop, het hoge recidiverisico met escalatiegevaar, en het ontbreken van enig ander mogelijk kader, de PIJ-maatregel omgezet dient te worden in een tbs-maatregel met bevel tot verpleging. Een behandeling in het kader van een zorgmachtiging wordt niet afdoende geacht.
De reclassering sluit zich in het rapport van 12 september 2023 aan bij het advies van de deskundigen van het [instelling] om de PIJ-maatregel om te zetten in een tbs-maatregel met bevel tot verpleging.

Standpunten

Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij haar vordering. Haar standpunt heeft zij nader onderbouwd en ter zitting uitvoerig gemotiveerd. Zij heeft aangevoerd dat uit alle beschikbare informatie, waaronder het recente rapport van het [instelling] , voldoende concrete en duidelijke aanwijzingen volgen waaruit genoegzaam blijkt dat van veroordeelde daadwerkelijk een zodanig groot gevaar uitgaat dat deze de omzetting van de PIJ-maatregel naar een terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege rechtvaardigen. Zo blijkt uit het rapport van het [instelling] dat het psychiatrische toestandsbeeld van veroordeelde is verergerd en het recidiverisico verder is toegenomen. Bij het wegvallen van de huidige structuur is er volgens de deskundigen zelfs sprake van onmiddellijk recidivegevaar, ondanks de veelheid aan interventies die binnen de PIJ-maatregel hebben plaatsgevonden. Als de PIJ-maatregel niet wordt omgezet in een tbs-maatregel, zijn de gevolgen daarvan voor de maatschappij onaanvaardbaar hoog.
Gelet op het hoge recidiverisico wordt behandeling in het kader van een zorgmachtiging door de officier van justitie als niet passend en ontoereikend gezien.
Het standpunt van veroordeelde en zijn raadsvrouw
De raadsvrouw heeft ter zitting betoogd dat de vordering dient te worden afgewezen. Zij heeft daartoe aangevoerd dat niet is voldaan aan de in het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden d.d. 23 december 2021 (ECLI:NL:GHARL:2021:11774) geformuleerde criteria. De raadsvrouw heeft daarbij aangevoerd dat de deskundigen van het [instelling] onvoldoende in staat zijn geweest om onderzoek te doen naar veroordeelde, omdat er geen contact met veroordeelde tot stand is gekomen. De conclusie van de deskundigen kan daarom niet als basis gelden voor de beslissing om de PIJmaatregel om te zetten naar een tbs-maatregel.
Daarnaast heeft de raadsvrouw aangevoerd dat op basis van het uittreksel uit de justitiële documentatie van veroordeelde het recidivegevaar niet kan worden aangenomen. Ook voor het overige is onvoldoende onderbouwd waarom veroordeelde een zodanig gevaar vormt dat dit omzetting van de PIJ-maatregel in een tbs-maatregel met dwangverpleging rechtvaardigt. Er bestaat zodanige onzekerheid over de omvang en aard van het recidiverisico dat een omzetting niet gerechtvaardigd is. Volgens de raadsvrouw is tevens onvoldoende onderzoek gedaan naar alternatieve behandelmogelijkheden onder andere (forensische) titels.

Motivering

Het oordeel van de rechtbank
Voorwaarden voor de omzetting
De rechtbank stelt vast dat de PIJ-maatregel is verlengd tot de maximale duur van zeven jaren (artikel
6:6:33, tweede lid, Sv). Ten tijde van de beslissing van de rechtbank is er sprake van een voorwaardelijke beëindiging van de PIJ-maatregel. Gelet op artikel 6:6:33, vierde lid, onder b, Sv is omzetting van de PIJ-maatregel in een TBS-maatregel dan mogelijk.
Veroordeelde is veroordeeld voor een strafbaar feit waarvoor de maatregel van terbeschikkingstelling kan worden opgelegd, namelijk poging tot zware mishandeling. Daarnaast is verdachte veroordeeld voor een mishandeling. Op zware mishandeling is een gevangenisstraf gesteld van ten hoogste acht jaren. De feiten zijn gepleegd na 1 april 2014, de datum waarop de mogelijkheid tot omzetting in de wet is opgenomen.
De rechtbank beschikt over een met redenen omkleed, gedagtekend en ondertekend advies van ten minste twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines, waaronder een psychiater, die veroordeelde hebben onderzocht (artikel 6:6:33, tweede lid, Sv jo. art. 37a, derde lid, Sr).
Veroordeelde is klinisch onderzocht in het [instelling] , resulterend in de rapportage van 19 juli 2023, opgemaakt door M.D. van Ekeren, psychiater, en M.D. Beijer-Holtman, GZ-psycholoog. In het dossier bevinden zich tevens de meest recente voortgangsverslagen van [instelling] verslavingszorg en de meest recente perspectiefplannen van [instelling] .
Noodzaak voor de omzetting
De rechtbank stelt voorop dat omzetting van een PIJ-maatregel in een maatregel tot tbs met dwangverpleging slechts in uitzonderlijke gevallen mogelijk is. Er moet sprake zijn van een situatie waar de beveiliging van de samenleving dat vereist in het licht van zeer ernstige psychische problematiek van een veroordeelde die leidt tot een zodanig hoog risico op ernstige geweldsdelicten dat gesteld kan worden dat bij de invrijheidsstelling onvermijdelijk recidive zal volgen. Bij de vaststelling van het recidiverisico dient naast de hoogte van het risico tevens te worden gekeken naar de aard van het te verwachten gevaar, de omstandigheden waaronder en de termijn waarop dit gevaar zich zal verwezenlijken. Daarnaast dient te zijn vastgesteld dat een bestaande stoornis van zodanige aard of zwaarte is dat deze vrijheidsbeneming rechtvaardigt.
Stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens
Door de deskundigen van het [instelling] is vastgesteld dat bij veroordeelde naast de schizofrenie met katatonie -ernstige ontregeling van het motorische systeem, zich onder meer uitend in mutisme (niet meer spreken) en negativisme (het aannemen van een ongewone lichaamshouding en afwerend gedrag)- er sprake is van een ernstige stoornis in het gebruik van cannabis, thans onder gecontroleerde omstandigheden in remissie. Tevens wordt door de deskundigen een gebrekkige ontwikkeling vastgesteld in de vorm van een matige verstandelijke beperking. Op basis van de levensgeschiedenis van veroordeelde is bovendien sprake van multipele complexe traumatisering. De deskundigen van het [instelling] hebben voorts opgemerkt dat het wegens de ernst van het psychiatrisch beeld niet mogelijk is geweest om gesprekken met veroordeelde aan te gaan. Desondanks is de ernstige psychopathologie van veroordeelde volgens de deskundigen goed en overtuigend in beeld gekomen met behulp van klinische observaties. Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank dan ook van oordeel dat de deskundigen voldoende in staat zijn geweest om onderzoek te doen naar de psychische gesteldheid van veroordeelde. De rechtbank ziet dan ook geen reden om te twijfelen aan de conclusies van de deskundigen of de totstandkoming daarvan, en neemt deze conclusies over.
Gevaarcriterium
De kans op recidive wordt als zeer hoog ingeschat door de deskundigen, zowel op basis van een klinische analyse als op basis van een gestructureerde risico-inschatting. De deskundigen van het [instelling] hebben in hun rapport van 19 juli 2023 geconcludeerd dat gezien de complexiteit van de pathologie van veroordeelde, waarbij zowel cognitieve beperkingen als een zeer belaste voorgeschiedenis en thans een ernstig psychotisch toestandsbeeld zijn functioneren bepaalt, de kans op toekomstige recidive hoog wordt geacht, niet alleen indien het huidige kader plotseling zou wegvallen en veroordeelde op zichzelf zou zijn aangewezen, maar ook in behandelsettingen. Daarbij kan sprake zijn van agressie-incidenten naar personen waarbij veroordeelde voorwerpen kan gebruiken om mee te gooien, slaan of steken, zoals eerder is gebleken. Escalatiegevaar wordt derhalve aanwezig geacht, waarbij de deskundigen menen dat dit risico zelfs binnen de structuur van de kliniek aanwezig is. Bij wegvallen van deze structuur is sprake van onmiddellijk recidivegevaar.
De deskundigen hebben daarbij voorts opgemerkt dat zij, nog los van de laatste twee incidenten in het afgelopen jaar, ook het risico over de jaren heen steeds als hoog zouden hebben ingeschat, gezien de ernstige psychopathologie van veroordeelde en de vele eerder beschreven voorgaande incidenten (zelfs binnen een zeer gestructureerde setting).
Mogelijk is er eerder een gunstiger beeld van het recidiverisico geschetst en kreeg veroordeelde het voordeel van de twijfel ten behoeve van de voortgang van de PIJ en de voortgang van verschillende plaatsingen.
Door de deskundigen van het [instelling] wordt ook opgemerkt dat de risicofactoren die hebben geleid tot het indexdelict nog steeds aanwezig zijn en dat het risico op recidive de laatste jaren alleen maar is toegenomen, doordat het psychiatrisch toestandsbeeld van veroordeelde is verergerd. Daarbij wordt aangegeven dat sprake kan zijn van agressie-incidenten naar personen en dat veroordeelde daarbij voorwerpen kan gebruiken om mee te gooien, slaan of steken, zoals eerder is gebleken. Escalatiegevaar wordt derhalve aanwezig geacht, waarbij de deskundigen menen dat dit risico zelfs binnen de structuur van de kliniek aanwezig is. Bij wegvallen van deze structuur is sprake van onmiddellijk recidivegevaar.
De rechtbank vindt in de door de deskundigen gegeven onderbouwing voldoende concrete, duidelijke en genoegzame aanwijzingen dat van veroordeelde een zodanig groot gevaar uitgaat dat dit omzetting van de PIJ-maatregel in een tbs-maatregel met dwangverpleging rechtvaardigt. Dat op basis van het uittreksel uit de justitiële documentatie van veroordeelde het recidivegevaar niet direct kan worden vastgesteld, doet hieraan niet af. Anders dan de raadsvrouw, is de rechtbank van oordeel dat de conclusies van de deskundigen geen ruimte bieden voor onzekerheid over de omvang en aard van het recidivegevaar.
De deskundigen hebben tevens overwogen of kan worden volstaan met een minder zware maatregel. De rechtbank stelt vast dat nadrukkelijk onderzoek is gedaan naar de mogelijkheden van een zorgmachtiging en andere alternatieve maatregelen. De deskundigen van het [instelling] komen tot de conclusie dat de ernst van de psychologische problematiek van veroordeelde, het zeer hoge recidiverisico en de noodzakelijk geachte langdurige behandeling enkel kan worden vormgegeven in het forensische kader van een terbeschikkingstelling met dwangverpleging. Een zorgmachtiging biedt te weinig waarborgen voor de veiligheid van personen.
Conclusie
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat veroordeelde op dit moment lijdt aan een stoornis en een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en dat van veroordeelde een zodanig groot en onmiddellijk gevaar uitgaat dat dit de omzetting naar terbeschikkingstelling met dwangverpleging rechtvaardigt. De rechtbank zal daarom beslissen dat de PIJ-maatregel zal worden omgezet naar een tbs-maatregel met een bevel tot verpleging van overheidswege als bedoeld in artikel 37b Sr.
De rechtbank stelt op grond van het onderliggende arrest voorts vast dat het indexdelict waarvoor veroordeelde in 2015 is veroordeeld een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Het gaat bovendien om een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De rechtbank bepaalt derhalve dat de tbs-maatregel niet in duur beperkt is.
De rechtbank heeft gelet op artikel 6:6:33 van het Wetboek van Strafvordering.

Beslissing

De rechtbank:
  • beslist dat de aan veroordeelde opgelegde maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen wordt omgezet in de maatregel tot terbeschikkingstelling;
  • beveelt dat veroordeelde van overheidswege wordt verpleegd; - bepaalt dat de duur van de tbs-maatregel niet in duur beperkt is.
Deze beslissing is gegeven door mr. R. Baluah, voorzitter, tevens kinderrechter, en mr. H.M. Lenting en mr. E.P. van Sloten, rechters, bijgestaan door mr. E.E. de Vries, griffier, en uitgesproken ter terechtzitting op 3 oktober 2023.
Mr. H.M. Lenting is buiten staat om deze beslissing mede te ondertekenen.