ECLI:NL:RBNNE:2023:4027

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
3 oktober 2023
Publicatiedatum
4 oktober 2023
Zaaknummer
18-081974-23
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot zware mishandeling en opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

Op 3 oktober 2023 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan drie strafbare feiten: het verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van cocaïne, een poging tot zware mishandeling en vernieling. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag en zware mishandeling, maar heeft hem wel veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden en een gebiedsverbod. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen en de vordering tul afgewezen.

De verdachte, geboren in 1997 en thans gedetineerd, heeft op 23 maart 2023 in Groningen geprobeerd een slachtoffer zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door met een hard voorwerp op het achterhoofd van het slachtoffer te slaan. Dit gebeurde terwijl de verdachte het slachtoffer van achteren benaderde. De rechtbank oordeelde dat de gedragingen van de verdachte zo gericht waren op het toebrengen van letsel dat hij de aanmerkelijke kans op dit gevolg bewust heeft aanvaard. Daarnaast heeft de verdachte op 11 februari 2023 opzettelijk ruiten vernield van een pand dat aan een instelling toebehoorde en op 11 november 2022 cocaïne verkocht.

De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de impact op het slachtoffer en de psychische problematiek van de verdachte. De rechtbank heeft de bijzondere voorwaarden voor de voorwaardelijke straf vastgesteld, waaronder een meldplicht en een klinische opname, en heeft een locatieverbod opgelegd voor de duur van vijf jaar. De vordering van de benadeelde partij is toegewezen tot een bedrag van € 2.738,70, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Groningen
parketnummer 18/081974-23
ter terechtzitting gevoegd parketnummer 18/334321-22
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18/331059-22
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 3 oktober 2023 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1997 te [geboorteplaats] , wonende te [adres 1] , thans gedetineerd te [instantie] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 19 september 2023. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.H. Heeg, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. B. Broerse.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd
in de zaak met parketnummer 18/081974-23 dat:
1 hij op of omstreeks 23 maart 2023 te Groningen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, hebbende verdachte met een ijzeren staaf, althans een hard voorwerp, met kracht en onverhoeds op het achterhoofd van die [slachtoffer] geslagen (waarbij hij die [slachtoffer] al rennend van de achterzijde heeft benaderd) terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 maart 2023 te Groningen aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel
(te weten een hersenschudding en/of een whiplash en/of oogletsel en/of ten gevolge waarvan die [slachtoffer] ongeveer 8 weken niet heeft kunnen werken), heeft toegebracht door met een ijzeren staaf,althans een hard voorwerp, met kracht en onverhoeds op het achterhoofd van die [slachtoffer] te slaan,(waarbij hij die [slachtoffer] al rennend van de achterzijde heeft benaderd);
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 maart 2023 te Groningen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen hebbende verdachte met een ijzeren staaf,althans een hard voorwerp, met kracht en onverhoeds op het achterhoofd van die [slachtoffer] geslagen (waarbij hij die [slachtoffer] al rennend van de achterzijde heeft benaderd) terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op of omstreeks 11 februari 2023 te Groningen opzettelijk en wederrechtelijk een of meer ruiten van een pand gelegen aldaar aan de [adres 2] , in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [instelling] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt
in de zaak met parketnummer 18/334321-22 dat:
hij op of omstreeks 11 november 2022 te Groningen, althans in de gemeente Groningen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 1.07 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder parketnummer 18/334321-22 en het onder parketnummer 18/081974-23 feit 2 ten laste gelegde. Ten aanzien van parketnummer 18/081974-23 feit 1 heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde en heeft hij veroordeling gevorderd voor het meer subsidiair ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft eveneens betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de poging tot doodslag, ten laste gelegd onder parketnummer 18/081974-23 feit 1 primair, en dat verdachte vrijgesproken moet worden van de zware mishandeling, ten laste gelegd onder parketnummer 18/081974-23 feit 1 subsidiair. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd. De gedragingen van verdachte kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm niet worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op de dood van aangever en van willens en wetens de aanmerkelijke kans daarop te hebben aanvaard is geen sprake. Er is tevens geen sprake van het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, waardoor verdachte ook moet worden vrijgesproken van het subsidiair ten laste gelegde. Ten aanzien van het meer subsidiair ten laste gelegde onder parketnummer 18/081974-23 feit 1 heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsvrouw heeft zich tevens gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het onder parketnummer 18/334321-22 en het onder parketnummer 18/081974-23 feit 2 ten laste gelegde.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van parketnummer 18/081974-23, feit 1
De rechtbank acht, evenals de officier van justitie en de raadsvrouw, hetgeen verdachte primair en subsidiair ten laste is gelegd niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank acht de meer subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling wel bewezen.
Ten aanzien van parketnummer 18/081974-23, feit 1, primair
Het staat vast dat verdachte met een hard voorwerp op het achterhoofd van aangeefster heeft geslagen. Het slaan met een hard voorwerp op iemands achterhoofd is vanzelf niet zonder risico. Onder omstandigheden kan het slaan met een hard voorwerp op iemands achterhoofd de aanmerkelijke kans in het leven roepen dat het slachtoffer, als gevolg van dit geweld, komt te overlijden. Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank echter van oordeel dat de beschikbare stukken en hetgeen ter terechtzitting is verhandeld onvoldoende aanknopingspunten bieden op basis waarvan geconcludeerd kan worden dat er in dit concrete geval een aanmerkelijke kans bestond op de dood van aangeefster, zodat verdachte van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag zal worden vrijgesproken.
Ten aanzien van parketnummer 18/081974-23, feit 1, subsidiair
Voor de beantwoording van de vraag of het toegebrachte letsel als zwaar lichamelijk letsel aan te merken valt, kijkt de rechtbank naar de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op volledig herstel. Volgens de rechtbank kan op basis van de medische gegevens niet worden vastgesteld dat er bij aangeefster sprake is van zwaar lichamelijk letsel, zodat verdachte eveneens van de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling zal worden vrijgesproken.
Ten aanzien van parketnummer 18/081974-23, feit 1, meer subsidiair
Wat de rechtbank wel bewezen acht, is dat verdachte door het slaan met een hard voorwerp op het achterhoofd van aangeefster geprobeerd heeft om aan aangeefster zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Uit het proces-verbaal van bevindingen van beschrijving van de camerabeelden blijkt dat de klap op het hoofd zo hard is geweest dat aangeefster hierdoor op een knie terechtkwam. Door aldus te handelen bestaat er naar het oordeel van de rechtbank een aanmerkelijke kans op het intreden van zwaar lichamelijk letsel. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat het hard slaan tegen of op het hoofd kan leiden tot zwaar letsel, zeker indien dit met een voorwerp zoals een fietsenstandaard gebeurt.
De voornoemde gedragingen van verdachte zijn naar hun uiterlijke verschijningsvormen zo zeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dit gevolg bewust heeft aanvaard. Dat een dergelijk zwaar lichamelijk letsel niet is ingetreden is in ieder geval niet te danken aan het handelen van verdachte.
De rechtbank komt derhalve tot een bewezenverklaring van de meer subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling op grond van de volgende bewijsmiddelen, die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 19 september 2023 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik heb deze mevrouw met een standaard van een fiets tegen haar hoofd geslagen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 24 maart 2023,opgenomen op pagina 38 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL01002023112203 d.d. 10 mei 2023, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
Op 23 maart 2023 liep ik terug naar mijn werk bij [instelling] aan de [adres 2] in Groningen. Toen zag ik een man rechts van mij staan. Plotseling voelde ik een klap op mijn achterhoofd. Ik voelde hierdoor hevige pijn op mijn achterhoofd en verloor bijna het bewustzijn. Ik vermoed dat de klap met een voorwerp werd gegeven. Ik kon duidelijk voelen dat dit niet een hand was, maar een hard voorwerp. Hier hoorde ik mijn collega en de politie mij vertellen dat ik een bult op mijn achterhoofd had en een snee van een centimeter. De ambulance heeft mij meegenomen naar het ziekenhuis omdat ik veel pijn had, duizelig werd en ook misselijk. Door deze klap heb ik pijn en letsel.
Ten aanzien van parketnummer 18/081974-23, feit 2
De rechtbank acht dit feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 19 september 2023;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 2 maart 2023,opgenomen op pagina 10 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL01002023112203 d.d. 10 mei 2023, inhoudend de verklaring van [naam 1]
Ten aanzien van parketnummer 18/334321-22
De rechtbank acht dit feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 19 september 2023;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 november 2022,opgenomen op pagina 1 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL01002022330442 d.d. 12 december 2022, inhoudend het relaas van verbalisant;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 november 2022,opgenomen op pagina 2 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aanhouding verdachte d.d. 11 november 2022, opgenomen op pagina 4 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verdovende middelen d.d. 22 november 2022, opgenomen op pagina 15 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant;
een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie vanVeiligheid en Justitie, zaaknummer 2022.11.22.051 (aanvraag 001), van 22 november 2022 opgemaakt door [naam 2] , op de door hem/haar afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, voor zover inhoudend zijn/haar verklaring.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder parketnummer 18/081974-23 feit 1 meer subsidiair en feit 2 en het onder parketnummer 18/334321-22 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
Ten aanzien van parketnummer 18/081974-23
1
hij op 23 maart 2023 te Groningen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen hebbende verdachte met een hard voorwerp, met kracht en onverhoeds op het achterhoofd van die [slachtoffer] geslagen (waarbij hij die [slachtoffer] al rennend van de achterzijde heeft benaderd) terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2 hij op 11 februari 2023 te Groningen opzettelijk en wederrechtelijk ruiten van een pand gelegen aldaar aan de [adres 2] , die geheel aan [instelling] toebehoorden, heeft vernield.
Ten aanzien van parketnummer 18/334321-22hij op 11 november 2022 te Groningen, opzettelijk heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt en vervoerd, ongeveer 1.07 gram cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

Ten aanzien van parketnummer 18/081974-23
1, meer subsidiair. poging tot zware mishandeling
2. vernieling
Ten aanzien van parketnummer 18/334321-22
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder parketnummer 18/081974-23 feit 1 meer subsidiair en feit 2 en het onder parketnummer 18/334321-22 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met daarbij de bijzondere voorwaarden als vermeld in het reclasseringsrapport en daarnaast als bijzondere voorwaarde de oplegging van een locatieverbod van de [adres 2] . De officier van justitie heeft van de bijzondere voorwaarden de dadelijke uitvoerbaarheid gevorderd.
Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte wordt opgelegd de maatregel ex artikel 38v Wetboek van Strafrecht met voor de duur van 5 jaren een locatieverbod voor de [adres 2] .
De officier van justitie heeft verzocht om de dadelijke uitvoerbaarheid van deze maatregel en telkens 2 weken vervangende hechtenis indien hij de maatregel overtreedt, met een maximum van 6 maanden hechtenis.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor de oplegging van een korte gevangenisstraf, dan wel een gevangenisstraf ter hoogte van de duur van het voorarrest, gelet op de LOVS-richtlijnen en de voorgestelde behandeling van verdachte. Daarnaast bepleit de raadsvrouw de onmiddellijke invrijheidsstelling van verdachte.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het reclasseringsadvies d.d. 8 september 2023, het Pro Justitia rapport d.d. 12 juli 2023, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan drie strafbare feiten. Verdachte heeft zich allereerst schuldig gemaakt aan het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van cocaïne. Dat is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De verspreiding van en handel in cocaïne gaat veelal gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, terwijl ook het gebruik ervan vaak gepaard gaat met door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stoffen, hetgeen vaak overlast voor de samenleving met zich brengt.
Verdachte heeft zich tevens schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. Hij heeft aangeefster met een hard voorwerp op het achterhoofd geslagen, waarbij aangever letsel heeft opgelopen. Verdachte heeft het aangeefster zonder enige begrijpelijke aanleiding op klaarlichte dag onverhoeds en met versnelde pas benaderd, waardoor zij zich niet heeft kunnen verdedigen. Met het toebrengen van het letsel heeft verdachte een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en het gevoel van veiligheid van aangeefster. Daarnaast heeft aangeefster lang last gehad van het letsel, wat eveneens gevolgen heeft gehad voor haar gezin. Dit rekent de rechtbank verdachte aan.
Verdachte heeft zich tevens schuldig gemaakt aan vernieling van ruiten van [instelling] . Dit betreft een vervelend feit, alleen al vanwege het ongemak dat een dergelijk feit voor aangever met zich brengt. Het plegen van (de combinatie van) deze twee feiten draagt eveneens bij aan angst onder het personeel van [instelling] . Bovendien komt het de rechtbank voor dat verdachte deze twee feiten uit rancune heeft gepleegd, zonder daarbij rekening te houden met de gevoelens van angst en onveiligheid bij aangevers. Dergelijke feiten rechtvaardigen zonder meer het opleggen van een gevangenisstraf.
De rechtbank houdt rekening met het feit dat verdachte te kampen heeft met psychische problematiek. Er is sprake van een verstandelijke beperking, ernstige stoornissen in alcohol- en cannabisgebruik, een lichte gokstoornis en een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis. De reclassering adviseert een klinische opname. De rechtbank is niet geheel overtuigd van de motivatie van verdachte voor een klinische opname, getuige zijn houding op zitting. De rechtbank zal deze voorwaarde echter wel opnemen, als ultieme poging om te voorkomen dat verdachte in de toekomst weer gewelddadig gedrag zal vertonen.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten die strafbaar zijn gesteld in de Opiumwet.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf zoals geëist door de officier van justitie passend en geboden, te weten voor de duur van 18 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd dat verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en met een proeftijd van 3 jaren. Aan het voorwaardelijk strafdeel zal de rechtbank de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden, namelijk een meldplicht en een klinische opname, met toevoeging van een locatieverbod voor de [adres 2] , een en ander zoals vermeld in het dictum.
De rechtbank is van oordeel dat er gelet op de inhoud van genoemd reclasseringsadvies ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Zij zal daarom de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar verklaren.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.
Daarnaast acht de rechtbank het opleggen van een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr noodzakelijk, gelet op de houding en het gedrag van verdachte jegens het personeel van [instelling] en ter voorkoming van toekomstige strafbare feiten. De rechtbank zal verdachte daarom een locatieverbod opleggen voor de [adres 2] te Groningen voor de duur van vijf jaar. Daarbij zal de rechtbank bevelen dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van twee weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van zes maanden.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 1.238,70 ter vergoeding van materiële schade en € 2.000,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering toegewezen dient te worden, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat de vordering gedeeltelijk kan worden toegewezen. Ten aanzien van de materieel gevorderde schade is een eigen risico gevorderd van € 319,55, maar er is geen informatie overgelegd over dat dat niet reeds verbruikt was. Ook heeft de raadsvrouw de noodzaak betwist voor huishoudelijke hulp. Ten aanzien van de immaterieel gevorderde schade heeft de raadsvrouw aangevoerd dat € 2.000,- bovenmatig is en dat een schadevergoeding van € 1.000,- tot € 1.500,- meer passend zou zijn.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij materiële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder parketnummer 18-081974-23, feit 1 meer subsidiair bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte onvoldoende door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 23 maart 2023.
Naar het oordeel van de rechtbank is het tevens voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder parketnummer 18-081974-23, feit 1 meer subsidiair bewezen verklaarde. Gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek schat de rechtbank de hoogte van de immateriële schade op € 1.500,-. De rechtbank zal de vordering op dit punt tot dit bedrag toewijzen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 23 maart 2023, en voor het overige deel nietontvankelijk verklaren.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk vonnis van 3 januari 2023 van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland te Groningen, is verdachte veroordeeld tot -onder meer- een gevangenisstraf van 2 maanden, waarvan 1 maand voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De proeftijd is ingegaan op 18 januari 2023. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen. De officier van justitie heeft bij vordering van 1 juni 2023 de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf.
Ter terechtzitting is gebleken dat bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Overijssel van 13 juli 2023 al van deze voorwaardelijk opgelegde straf de tenuitvoerlegging is gelast en dat deze uitspraak onherroepelijk is geworden op 28 juli 2023. De rechtbank zal de vordering van de officier van justitie derhalve afwijzen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 38v, 38w, 45, 58, 63, 302, 350 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder parketnummer 18/081974-23 feit 1 primair en subsidiair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder parketnummer 18/334321-22 en het onder parketnummer 18/081974-23 feit 1 meer subsidiair en feit 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf (
een gedeelte, groot 8 maanden), niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
dat de veroordeelde zich uiterlijk binnen 5 dagen na het ingaan van de proeftijd zal melden bij Verslavingszorg Noord Nederland op het adres [adres 3] . De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
dat de veroordeelde zich laat opnemen in een instelling voor geestelijke gezondheidszorg, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing, voor een maximale duur van 12 maanden. Ook werkt de veroordeelde mee aan een plaatsing in een kliniek die is bedoeld voor overbruggingszorg. De opname start zodra er een plaatsingsdatum bekend is. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt de veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing.
dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd niet zal bevinden in de [adres 2] , zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen vaneen of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van hetWetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het hierop uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
De maatregel dat de veroordeelde voor de duur van vijf jaren zich niet zal ophouden in het gebied de [adres 2] .
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van de vervangende hechtenis bedraagt 2 weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van 6 maanden. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Ten aanzien van parketnummer 18/081974-23, feit 1, meer subsidiair:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan [slachtoffer] te betalen:
  • het bedrag van € 2.738,70 (zegge: twee duizendzevenhonderdachtendertig euro en zeventigeurocent);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 maart 2023 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de vordering van [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat te betalen een bedrag van € 2.738,70 (zegge: twee duizendzevenhonderdachtendertig euro en zeventig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 maart 2023 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 1.238,70 aan materiële schade en € 1.500,- aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 37 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

18.331059-22:

Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, opgelegd bij vonnis van de politierechter van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 3 januari 2023.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.V. Nolta, voorzitter, mr. M.A.A. van Capelle en mr. R. Tesfai, rechters, bijgestaan door mr. L.M. Jongman, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 3 oktober 2023.
Mr. M.A.A. van Capelle is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.