ECLI:NL:RBNNE:2023:4025

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
3 oktober 2023
Publicatiedatum
4 oktober 2023
Zaaknummer
LEE 22/3806
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de niet-ontvankelijkverklaring van een bezwaar tegen een omgevingsvergunning voor beplanting

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland op 3 oktober 2023, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van 3 oktober 2022 beoordeeld. Dit besluit verklaarde het bezwaar van eiser tegen het verlenen van een tijdelijke omgevingsvergunning voor beplanting op een perceel in [woonplaats] niet-ontvankelijk. Eiser streeft ernaar dat de zuidoostelijke rand van het perceel, waar een garagebedrijf is gevestigd, wordt beplant. Echter, het bestreden besluit betreft alleen de beplanting aan de noordoostzijde van het perceel. De rechtbank concludeert dat eiser geen procesbelang heeft, omdat het doel van zijn beroep niet kan worden bereikt met de huidige procedure.

De rechtbank behandelt het beroep op 6 september 2023, waarbij eiser en de gemachtigde van het college aanwezig zijn. De vergunninghouder heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om deel te nemen aan de procedure. De rechtbank stelt vast dat de aanvraag van de vergunninghouder voor beplanting aan de zuidoostzijde is geweigerd, omdat voor dat deel van het perceel geen plantverplichting geldt volgens het bestemmingsplan. Eiser heeft geen feitelijke gevolgen van betekenis ondervonden van de beplanting aan de noordoostzijde, wat leidt tot de conclusie dat hij geen actueel en reëel belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep.

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk, wat betekent dat de zaak niet inhoudelijk wordt behandeld. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 22/3806

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 oktober 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

en

Burgemeester en wethouders van de gemeente Súdwest-Fryslân, het college

(gemachtigde: R.S. Boersma).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van 3 oktober 2022. In dat besluit is het bezwaar van eiser tegen het verlenen van een tijdelijke omgevingsvergunning voor de beplanting op het perceel [adres] in [woonplaats] niet-ontvankelijk verklaard.
1.1.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 6 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van het college.
1.3.
De vergunninghouder is in de gelegenheid gesteld om deel te nemen aan deze procedure maar heeft daarvan geen gebruik gemaakt.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de besluitvorming aan de hand van de dossierstukken en de standpunten van partijen.
3. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk vanwege het ontbreken van procesbelang
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. Vergunninghouder heeft een garagebedrijf aan de [adres] in [woonplaats]. Dit perceel waarop het garagebedrijf gevestigd is, ligt deels in het bestemmingsplan Easterwierrum (2012).
Het deel van het perceel waarvoor het bestemmingsplan Easterwierrum geldt, heeft de bestemming Bedrijf met, aan de rand van het perceel, de functieaanduiding Groen. Voor dit deel met de aanduiding Groen geldt dat sprake is van met het bestemmingsplan strijdig gebruik als de gronden en bouwwerken worden gebruikt, zonder dat de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘groen’ zijn ingericht met opgaande beplanting ter afscherming van een bedrijfserf, overeenkomstig de landschappelijke inpassing als opgenomen in paragraaf 4.2 van de toelichting. In paragraaf 4.2 van de toelichting is bepaald dat de zuidelijke en oostelijke grenzen van het perceel moeten worden beplant met Zweedse meelbes. Op de zuidoosthoek moet een kastanjeboom worden aangeplant.
4.1.
Het college heeft op 30 mei 2022 een omgevingsvergunning verleend voor het tijdelijk (10 jaar) planten van minder nieuwe bomen en het planten van iepen in plaats van Zweedse meelbessen. De vergunning voorziet in twaalf iepen en een kastanjeboom in de noordoostelijke en zuidoostelijke randen van het perceel. Het betreft een omgevingsvergunning voor het handelen in strijd met de regels van de ruimtelijke ordening.
4.2.
Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt en heeft de voorzieningenrechter gevraagd het bestreden besluit te schorsen. In zijn uitspraak van 18 augustus 2022 [1] heeft de voorzieningenrechter het verzoek afgewezen vanwege het ontbreken van spoedeisend belang.
4.3.
Het college heeft de tijdelijke omgevingsvergunning op 30 september 2022 gewijzigd omdat is gebleken dat er alleen sprake is van strijdig gebruik bij de vijf bomen aan de noordoostelijke perceelsrand, achter de bedrijfsbebouwing. Die rand ligt in het bestemmingsplan Easterwierrum en daarvoor geldt de verplichting tot het planten van Zweedse meelbes.
Het college heeft dat deel van de aanvraag dat ziet op beplanting van de zuidoostelijke rand van het perceel geweigerd. Voor die rand geldt sinds 2015 het bestemmingsplan Bûtengebiet en voor het plaatsen van bomen in die rand is geen omgevingsvergunning nodig.
4.4.
Het college heeft eisers bezwaarschrift op 3 oktober 2022 niet-ontvankelijk verklaard omdat eiser geen rechtstreekse feitelijke gevolgen van enige betekenis ondervindt van het planten van vijf andere soorten bomen achter de bedrijfsbebouwing op meer dan 85 meter van zijn eigendom. Daarnaast is tijdens de hoorzitting gebleken dat bezwaarmaker voor de beplanting het type bomen niet relevant vindt.
5. Eiser voert – samengevat – aan dat hij heeft aangegeven dat het hem niet veel uitmaakt welke boomsoort wordt gepland, als het maar een boomsoort is die een gelijkwaardige afscherming biedt als is voorgeschreven. Voor eiser is de beplanting aan de noordoostrand van het terrein van ondergeschikt belang omdat die zijde vanaf buiten het dorp en vanaf de woning van eiser niet zichtbaar is. Zijn belang is gelegen in de niet gerealiseerde beplanting aan de zuidoostelijke rand van het perceel.
6. Voordat de rechtbank het beroep inhoudelijk kan behandelen, toetst de rechtbank of aan de procedurele voorwaarden is voldaan. Een van die voorwaarden is dat eiser procesbelang moet hebben bij de beoordeling van zijn beroep. Procesbelang is het belang dat een belanghebbende heeft bij de uitkomst van een procedure. Daarbij gaat het erom of het doel dat de belanghebbende voor ogen staat, met het beroep kan worden bereikt en voor de belanghebbende van feitelijke betekenis is.
6.1.
De rechtbank stelt voorop dat deze procedure alleen gaat over de besluitvorming van het college naar aanleiding van de aanvraag van vergunninghouder. In deze procedure beoordeelt de rechtbank niet de rechtmatigheid van de bestemmingsplannen Bûtengebiet en Easterwierrum en ook niet het ontwerpbestemmingsplan Buitengebied Súdwest-Fryslân II of de besluitvorming met betrekking tot de carwash aan de [adres].
6.2.
De rechtbank overweegt dat uit de overgelegde stukken en hetgeen eiser ter zitting heeft verklaard, blijkt dat eiser wil bereiken dat de zuidoostelijke rand van het perceel waarop het garagebedrijf gevestigd is, beplant wordt. Het gaat eiser in deze procedure volgens eigen zeggen niet om de beplanting aan de noordoostzijde van het perceel.
Het bestreden besluit gaat echter niet over de zuidoostzijde, maar alleen over de beplanting aan de noordoostzijde. De aanvraag van vergunninghouder zag wel op het planten van bomen aan de zuidoostzijde, maar de aanvraag voor dat deel aan de zuidoostzijde is in het besluit van 30 september 2022 geweigerd, omdat is gebleken dat voor dit deel van het perceel niet de plantverplichting uit het bestemmingsplan Easterwierrum geldt. De aangevraagde bomen in de zuidoostelijke rand zijn voorzien in een gedeelte van het perceel dat sinds 2015 onder het bestemmingsplan Bûtengebiet valt. In dat bestemmingsplan is voor die strook geen aanplantverplichting voor bomen opgenomen. Voor het planten van iepen in plaats van Zweedse meelbessen of het planten van minder bomen aan de zuidoostelijke rand van het perceel, is dan ook geen omgevingsvergunning nodig.
6.3.
De rechtbank overweegt dat het hoogst haalbare dat eiser met deze procedure kan bereiken, is dat het bestreden besluit vernietigd wordt en het college in een nieuwe beslissing op bezwaar toch een omgevingsvergunning verleent voor de beplanting aan de zuidoostzijde van het perceel. Die omgevingsvergunning is echter niet nodig want het is ook zonder vergunning mogelijk om daar bomen te planten. De rechtbank en het college kunnen, in deze procedure naar aanleiding van de aangevraagde omgevingsvergunning, vergunninghouder echter niet verplichten om bomen te planten aan de zuidoostzijde van het perceel. In het geldende bestemmingsplan ontbreekt immers een verplichting om bomen te planten in die zuidoostelijke rand.
Nu eiser met zijn beroep niet kan bereiken dat de zuidoostzijde van het perceel wordt beplant, heeft een beoordeling van de beroepsgronden uitsluitend theoretische en geen feitelijke betekenis voor hem. Dat betekent dat eiser geen actueel en reëel belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep, en dus geen procesbelang.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is niet-ontvankelijk. De rechtbank beoordeelt dus de zaak niet inhoudelijk. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. Oudenaarden, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.G. Steenbergen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2023.
griffier
rechter
De rechter is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Met kenmerk LEE 22/2151, niet gepubliceerd.