Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 24 maanden. Hij heeft daartoe aangevoerd dat op basis van de bewijsmiddelen in het dossier verkrachting, door het onverhoeds met kracht brengen van de penis in de anus van aangeefster, wettig en overtuigend kan worden bewezen.
De verklaring van verdachte dat er sprake zou zijn van een vergissing en dat hij dacht dat hij zijn penis vaginaal inbracht, acht de officier van justitie ongeloofwaardig. Verdachte heeft verklaard dat hij weerstand voelde. Hij had er op dat moment ernstig rekening mee moeten houden dat hij op de verkeerde plek zat, zodat er sprake is van voorwaardelijk opzet op anaal binnendringen.
Verdachte en aangeefster hebben een relatie gehad en verdachte heeft misbruik gemaakt van het vertrouwen van aangeefster. Hoewel de officier van justitie zich realiseert dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf invloed zal hebben op de privé situatie van verdachte, ziet hij gelet op het dossier en de ernst van het feit, geen reden om van de richtlijn die door het Openbaar Ministerie voor dit misdrijf wordt gehanteerd af te wijken.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte van meet af aan heeft aangegeven dat wat er is gebeurd per ongeluk is gegaan. Aangeefster echter, verklaart steeds wisselend. Haar verklaringen verschillen op essentiële onderdelen en het lijkt er op dat zij de punten die haar aangifte mogelijk verzwakken achterwege heeft willen laten. De verklaring van aangeefster, opgenomen bij het informatief gesprek zeden, komt nagenoeg overeen met de verklaring van verdachte zoals hij die ter terechtzitting, maar ook bij de politie heeft afgelegd, zonder dat hij enige voorkennis van het dossier had. Uit de verklaringen kan worden afgeleid dat sprake was van een situatie tussen twee geliefden, bestaande uit zoenen, voelen, vaginale seks, anaal experimenteren met volledige instemming, gevolgd door vaginale seks, waarbij de penis al dan niet per ongeluk in de anus wordt ingebracht. Er is gedurende nagenoeg al deze handelingen onderlinge instemming geweest. De discussie kan enkel gaan over de vraag of de laatste handeling per ongeluk ging of dat deze, zoals ten laste gelegd, een verkrachting oplevert.
Verdachte wordt verweten aangeefster te hebben gedwongen tot het ondergaan van seksuele handelingen. Als dwangmiddel naast geweld is ook een andere feitelijkheid tenlastegelegd. Nu een andere feitelijkheid doorgaans psychische druk betreft, waarvoor geen aanwijzingen in het dossier zijn, en deze andere feitelijkheid ook niet is uitgewerkt in de tenlastelegging, is de raadsvrouw van mening dat voor dat dwangmiddel geen bewezenverklaring kan volgen.
Verder heeft de raadsvrouw aangevoerd dat voor bewezenverklaring van het bestanddeel ‘dwingen’ vereist is dat het al dan niet voorwaardelijke opzet van verdachte mede omvat het tegen de wil van het slachtoffer ondergaan van het seksueel binnendringen. Verdachte had geen opzet op het binnendringen in de anus en zeker geen opzet op het tegen de wil van aangeefster binnendringen in de anus. Hij dacht dat hij met zijn penis bij de vagina zat. Hij ervoer altijd al weerstand, ook bij penetratie van de vagina.
Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat er wel sprake zou zijn van (voorwaardelijk) opzet op het binnendringen van de anus, dan stelt de raadsvrouw zich op het standpunt dat verdachte geen wetenschap had van het gestelde dat aangeefster dat niet wilde, immers zij heeft nooit gezegd dat zij geen anale seks wilde en ze hebben dat samen kort daarvoor nog geprobeerd. Gelet op de wisselende verklaringen van aangeefster, kan zodanig worden getwijfeld aan de gang van zaken op dat moment, dat de verklaring van verdachte waarin hij aangeeft dat aangeefster zeker niet heeft gezegd dat zij dat niet wilde, geenszins door de rechtbank kan worden uitgesloten.
Met betrekking tot het dwangmiddel geweld merkt de raadsvrouw het volgende op. Nog los van de vraag of de gebruikte druk/kracht van voldoende kaliber was om het geweld te kunnen noemen, blijkt uit jurisprudentie dat het enkel met kracht inbrengen van de penis onvoldoende is voor de kwalificatie geweld in de zin van artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht. Ook bij onverhoeds handelen dient sprake te zijn van opzet op het binnendringen in de anus en opzet op het tegen de wil van aangeefster binnendringen in de anus. Nu geen van beide wettig en in ieder geval niet overtuigend kan worden bewezen, dient verdachte te worden vrijgesproken.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat niet ter discussie staat dat verdachte en aangeefster op
27 december 2020 te [pleegplaats] seks met elkaar hebben gehad, waarbij verdachte op een gegeven moment, zijn penis in de anus van aangeefster heeft geduwd. Aangeefster stelt, kort gezegd, dat het duwen van de penis in haar anus tegen haar wil plaatsvond en zij heeft aangifte gedaan van verkrachting.
De rechtbank stelt, net als de raadsvrouw, vast dat aangeefster wisselende verklaringen heeft afgelegd over hetgeen die avond heeft plaatsgevonden en over het wel of niet met toestemming proberen van anale seks. Uit het proces verbaal van bevindingen van het informatief gesprek zeden blijkt dat aangeefster op een bepaald moment zei dat verdachte het (anale seks) mocht proberen. In haar aangifte heeft aangeefster aangegeven dat ze eerst gewoon seks hebben gehad, dat ze daarna hebben gekeken dat anale seks niet kon en dat ze daarna weer vaginale seks hebben gehad.
Verdachte ontkent dat er sprake is geweest van verkrachting. Hij stelt dat hij zijn penis per ongeluk in de anus van aangeefster heeft gebracht. Hij en aangeefster hebben die avond (vaginale) seks gehad. Vervolgens hebben zij, met wederzijdse toestemming, anale seks geprobeerd. Verdachte heeft verklaard dat hij voorzichtig was met aangeefster op het moment dat zij anale penetratie samen probeerden en dat hij haar geen pijn wilde doen. Toen dat niet lukte, zijn verdachte en aangeefster met de vaginale seks verder gegaan. Verdachte verklaart dat, nadat zijn penis uit de vagina was gegaan, hij zijn penis opnieuw in de vagina van aangeefster wilde brengen. Hierover verklaarde verdachte dat hij dit minder voorzichtig deed, omdat hij dacht dat hij zijn penis in de vagina van aangeefster wilde duwen. Volgens verdachte is het normaal dat hij daarbij weerstand voelde, omdat hij dat altijd voelt bij vaginale seks.
Verdachte stelt dat hij zijn penis meteen uit de anus van aangeefster heeft gehaald, toen hij merkte dat hij verkeerd zat en dat hij zijn penis maar een klein stukje in de anus heeft gehad. Uit de verklaring van aangeefster, zoals weergegeven in het informatief gesprek zeden, maakt de rechtbank ook op dat verdachte meteen stopte en tegen aangeefster zei dat het per ongeluk ging. Verdachte zou zich daarna herhaaldelijk tegenover haar hebben verontschuldigd. Verder blijkt ook uit de verklaring van getuige [naam] dat de eerste reactie van verdachte was dat het per ongeluk was gegaan.
De vraag die de rechtbank in het kader van het bewijs voor verkrachting moet beantwoorden, is of wettig en overtuigend bewezen kan worden dat ten aanzien van de seksuele handelingen die hebben plaatsgevonden tussen verdachte en aangeefster sprake is geweest van dwang (door geweld of een andere feitelijkheid) in de zin van artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht. Daarbij geldt dat van dwingen slechts sprake kan zijn als het (voorwaardelijk) opzet van verdachte mede omvat dat hij iemand handelingen die bestaan of mede bestaan uit seksueel binnendringen, doet ondergaan tegen haar of zijn wil.
Uit de verklaring van verdachte maakt de rechtbank op dat verdachte direct is gestopt toen hij merkte dat hij bij aangeefster anaal was binnengedrongen. Dat verdachte direct stopte blijkt ook uit de verklaring van aangeefster. Verder blijkt uit de verklaring van aangeefster en getuige [naam] dat de eerste reactie van verdachte was dat het een ongeluk was. Dit komt overeen met de verklaringen van verdachte tijdens het verhoor bij de politie en ter terechtzitting, waarbij hij telkens stelde dat het per ongeluk gebeurde.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank niet overtuigend bewezen dat verdachte opzet had op het tegen de wil van aangeefster binnendringen van de anus. De rechtbank zal verdachte om die reden vrij spreken van het tenlastegelegde feit.