ECLI:NL:RBNNE:2023:4007

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
3 oktober 2023
Publicatiedatum
2 oktober 2023
Zaaknummer
LEE 21/3314
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van rioolheffingen opgelegd aan een recreatiebedrijf met personeelsverblijven

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 3 oktober 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een recreatiebedrijf en de heffingsambtenaar van de gemeente Ameland over de opgelegde rioolheffingen. Eiseres, die een camping exploiteert, ontving 14 aanslagen rioolheffing voor het jaar 2021, waarvan 13 voor personeelsverblijven. Eiseres betoogde dat deze personeelsverblijven als één eigendom moeten worden aangemerkt, en dat de aanslagen derhalve onterecht zijn opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de personeelsverblijven, hoewel ze beschikken over eigen voorzieningen, in de context van de exploitatie van de camping als één geheel moeten worden beschouwd. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar de aanslagen ten onrechte afzonderlijk had opgelegd, omdat de personeelsverblijven samen met het centrumgebouw als één eigendom kwalificeren. De rechtbank vernietigde de 13 aanslagen en verklaarde het beroep van eiseres gegrond. Tevens werd de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die op € 985 werden vastgesteld. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/3314
uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 3 oktober 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres

(gemachtigde: [gemachtigde eiseres] ),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Ameland, verweerder

(gemachtigde: [gemachtigde verweerder] ).

Procesverloop

Verweerder heeft voor het jaar 2021 met dagtekening 26 februari 2021 aan eiseres 14 aanslagen rioolheffing gebruiker opgelegd voor het adres [adres] te [plaatsnaam] ten bedrage van in totaal € 1.618,40.
Bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 23 september 2021 heeft verweerder de bezwaren van eiseres afgewezen.
Eiseres heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 augustus 2023. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, bijgestaan door [persoon 1] , [persoon 2] en [persoon 3] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [persoon 4] .
Ter zitting is de zaak gezamenlijk behandeld met de zaak van eiseres met het zaaknummer LEE 21/3310 met betrekking tot de aan eiseres opgelegde aanslagen afvalstoffenheffing voor het jaar 2021 voor het adres [adres] te [plaatsnaam] .

Overwegingen

Feiten
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
1.1.
Eiseres exploiteert een recreatiebedrijf in de vorm van een camping gelegen aan de [adres] te [plaatsnaam] . De camping is in eigendom van eiseres.
1.2.
De camping beschikt over een zogenaamd centrumgebouw waarin zich onder andere de receptie van de camping en een horecagelegenheid bevinden. Aan de achterzijde van het centrumgebouw bevindt zich een aanbouw/schuur waar zich 17 personeelsverblijven bevinden. Elk personeelsverblijf heeft een oppervlakte van 9 m2 en beschikt over een douche, een toilet, en een keukenblok met twee kookplaatjes. Verder staan er in elk personeelsverblijf twee bedden die van elkaar zijn afgescheiden door middel van een tussenschot, een bankstel en een televisie. De personeelsverblijven beschikken tevens over een kleine veranda.
1.3.
De personeelsverblijven zijn uitsluitend beschikbaar voor de werknemers van eiseres. De werknemers mogen uitsluitend van de personeelsverblijven gebruik maken gedurende de periode dat zij daadwerkelijk werkzaam zijn op de camping. Om van de personeelsverblijven gebruik te kunnen maken, betaalt een werknemer aan eiseres een huur van € 5 per dag. De verhuur is kortdurend van een weekend tot een paar weken, afhankelijk van de periode dat de werknemer daadwerkelijk aan het werk is op de camping.
1.4.
Wat betreft de verhuur van de personeelsverblijven verzorgt eiseres de planning en de indeling. Dit betekent dat eiseres in beginsel toewijst welke werknemer – al dan niet gezamenlijk met een andere werknemer – gebruik mag maken van welk personeelsverblijf.
1.5.
Eiseres beschikt over een vergunning voor de personeelsverblijven waarin is bepaald dat deze uitsluitend zijn bestemd voor personeelshuisvesting.
1.6.
Verweerder heeft op grond van de Verordening rioolheffing 2021 van de gemeente Ameland (de Verordening) aan eiseres 14 aanslagen rioolheffing gebruiker opgelegd, één aanslag ter zake van het centrumgebouw en 13 aanslagen ter zake van de personeelsverblijven.
Geschil en beoordeling
2. In geschil is of de aanslagen rioolheffing met betrekking tot de personeelsverblijven terecht zijn opgelegd. De aanslag rioolheffing die is opgelegd ter zake van het centrumgebouw is niet in geschil.
Standpunten van partijen
3.1.
Ter zitting heeft eiseres verklaard dat de beroepsgronden zich beperken tot de navolgende. Eiseres stelt dat de Verordening op grond waarvan verweerder de aanslagen rioolheffing heeft opgelegd, in strijd is met de Gemeentewet en dat verweerder daarom de Verordening niet heeft mogen vaststellen op de wijze waarop dat is geschied. In dit verband heeft eiseres ter zitting erop gewezen dat zij wel moet betalen voor de riolering, maar dat zij daar geen profijt van heeft omdat zij een eigen rioolnetwerk, sloten en hemelwaterafvoer gebruikt waarvoor zijzelf en niet de gemeente de kosten draagt. Eiseres stelt verder dat ter zake van het centrumgebouw en de personeelsverblijven sprake is van één eigendom, en niet meerdere eigendommen, zodat verweerder ter zake van de personeelsverblijven ten onrechte afzonderlijke aanslagen rioolheffing heeft opgelegd. Daarbij wijst eiseres op het laatste gedeelte van artikel 2, derde lid, van de Verordening. Ten slotte stelt eiseres dat het gelijkheidsbeginsel als algemeen beginsel van behoorlijk bestuur is geschonden, omdat zij twijfelt of in alle met haar vergelijkbare gevallen door verweerder de regelgeving wel correct is toegepast.
3.2.
Verweerder stelt, met verwijzing naar de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 11 februari 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:917, dat de rioolheffing geen individueel (perceelsgebonden) belang hoeft te dienen. Het gaat er volgens verweerder om of het perceel belang heeft bij de nakoming van de gemeentelijke waterzorgplichten. Verder volgt verweerder eiseres niet in haar stelling dat het centrumgebouw en de personeelsverblijven één eigendom vormen. Volgens verweerder vormen de personeelsverblijven afzonderlijke eigendommen, omdat deze beschikken over eigen voorzieningen als een kook-, een zit- en slaapgelegenheid en sanitaire voorzieningen, waardoor deze gelet op hun indeling bestemd zijn om als afzonderlijk geheel te kunnen worden gebruik. Voor wat betreft het beroep op het gelijkheidsbeginsel stelt verweerder dat eiseres niet aan haar stelplicht heeft voldaan, omdat zij geen vergelijke gevallen heeft aangedragen die gunstiger zijn behandeld dan zijzelf.
Wettelijk kader
1.4.
Artikel 228a, eerste en tweede lid, van de Gemeentewet luidt:

1. Onder de naam rioolheffing kan een belasting worden geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan:
a. de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijk afvalwater en
b. de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.
1.5.
De Verordening luidt – voor zover hier van belang – als volgt:

“Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Voor de toepassing van deze verordening wordt:

a. onder gemeentelijke riolering verstaan: een voorziening of combinatie van voorzieningen voor inzameling, verwerking, zuivering of transport van afvalwater, hemelwater of grondwater, in eigendom, in beheer of onderhoud bij de gemeente, alsmede het voor de openbare dienst bestemde gemeentewater;
b. onder eigendom verstaan een roerende of een onroerende zaak;
(…)

Artikel 2 Belastbaar feit en belastingplicht

1. Onder de naam 'rioolheffing' wordt per eigendom een belasting geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijk afvalwater en de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.

2. De belasting als bedoeld onder het eerste lid, wordt geheven van:

a. degene die het eigendom naar omstandigheden beoordeeld al dan niet krachtens eigendom, bezit of beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt;
b. ingeval er sprake is van volgtijdig gebruik: degene die het eigendom ter beschikking heeft gesteld.
c. ingeval er sprake is van gebruik door degene aan wie een deel van een onroerende zaak in gebruik is gegeven, degene die dat deel in gebruik heeft gegeven; degene die het deel in gebruik heeft gegeven is bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op degene aan wie dat deel in gebruik is gegeven.
3. Indien gedeelten van een in artikel 2 bedoeld eigendom blijkens hun indeling bestemd zijn om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt, worden de bedragen geheven ter zake van elk als zodanig bestemd gedeelte, met dien verstande dat indien twee of meer van die gedeelten tezamen als een geheel worden gebruikt, deze als één eigendom worden aangemerkt.
Oordeel van de rechtbank
Is de Verordening in strijd met hogere regelgeving?
5. Artikel 228a Gemeentewet bevat geen voorschriften over de belastingplicht, het belastbare feit, de heffingsmaatstaven, de tarieven en wat overigens voor de heffing en de invordering van de rioolheffing van belang is. De gemeenteraad is daarom vrij om aan deze elementen van de rioolheffing in een belastingverordening de invulling te geven die hij wenst. Dit is slechts anders indien deze invulling leidt tot een onredelijke en willekeurige belastingheffing die de wetgever in formele zin bij de toekenning van de bevoegdheid om rioolheffingen in te voeren, niet op het oog kan hebben gehad. [1] De raad van de gemeente Ameland heeft blijkens artikel 2, eerste lid, van de Verordening ervoor gekozen om rioolheffing te heffen per eigendom, waarbij onder eigendom wordt verstaan: een roerende of onroerende zaak. [2] De gemeente betrekt daarmee alle gebruikers van eigendommen in de heffing. De gemeenteraad heeft er dus niet voor gekozen om de kring van belastingplichtigen te beperken tot de gebruikers van eigendommen ter zake waarvan de gemeente werkzaamheden met betrekking tot hemelwaterafvoer en grondwaterbeheer uitvoert, of die zijn aangesloten op de riolering. De belastingplicht is dus niet beperkt tot eigendommen die zijn aangesloten op de gemeentelijke riolering of anderszins profijt hebben van de in artikel 228a, eerste lid, van de Gemeentewet en artikel 2, van de Verordening genoemde activiteiten. Naar het oordeel van de rechtbank leidt het achterwege laten van een dergelijke beperking niet tot een onredelijke en willekeurige belastingheffing in de hiervoor bedoelde zin. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat de rioolheffing niet het karakter heeft van een retributie in de zin van: “voor wat hoort wat”. Gelet hierop is eiseres als degene die eigendom ter beschikking heeft gesteld als bedoeld in de zin van artikel 2, tweede lid, onderdeel b, van de Verordening terecht in de rioolheffing betrokken.
Vormen de personeelsverblijven één eigendom of afzonderlijke eigendommen?
6.1.
Voor wat betreft de stelling van eiseres dat slechts sprake is van één eigendom, stelt de rechtbank voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat, voor de toepassing van de Verordening, eiseres de gebruiker is van het centrumgebouw en van de personeelsverblijven. De rechtbank ziet geen aanleiding partijen hierin niet te volgen. Wat partijen nog wel verdeeld houdt, is wat onder “eigendom” als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Verordening moet worden verstaan.
6.2.
De vraag of voor de toepassing van de Verordening sprake is van één of meerdere eigendommen, is in wezen de vraag wat de juiste objectafbakening is. Met betrekking tot deze objectafbakening oordeelt de rechtbank als volgt. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat elk personeelsverblijf moet worden aangemerkt als een zelfstandig gedeelte van een eigendom. Voor dit oordeel acht de rechtbank van belang dat in elk personeelsverblijf een douche met afvoer, een toilet en een keukenblok alsmede de hiervoor benodigde leidingen van nutsvoorzieningen aanwezig zijn. Deze voorzieningen maken naar het oordeel van de rechtbank dat elk afzonderlijk personeelsverblijf naar zijn indeling bestemd is om als een afzonderlijk geheel te worden gebruikt.
6.3.
Dat ieder personeelsverblijf een zelfstandig gedeelte van een eigendom vormt, betekent echter nog niet dat verweerder reeds daarom voor ieder personeelsverblijf een afzonderlijke aanslag rioolheffing op mag leggen. Beoordeeld moet namelijk ook nog worden of deze zelfstandige gedeelten een samenstel vormen in de zin van artikel 2, derde lid, van de Verordening. Daarvoor is vereist dat de zelfstandige gedeelten naar de omstandigheden beoordeeld bij elkaar behoren en bij dezelfde belastingplichtige in gebruik zijn. Bij de beantwoording van de vraag of zelfstandige gedeelten, naar de omstandigheden bij elkaar behoren, moeten alle omstandigheden van het geval in onderlinge samenhang bezien, in aanmerking worden genomen.
6.4.
Dat de personeelsverblijven bij dezelfde belastingplichtige – eiseres – in gebruik zijn is niet in geschil. Naar het oordeel van de rechtbank vormen de personeelsverblijven, gelet op de vaststaande feiten, verder zelfstandige gedeelten die naar de omstandigheden beoordeeld samen met het centrumgebouw bij elkaar behoren. De rechtbank overweegt daartoe dat eiseres de personeelsverblijven alsmede het centrumgebouw voor één organisatorisch doel gebruikt, namelijk voor de exploitatie van de camping. [3] Ten aanzien van de personeelsverblijven acht de rechtbank hierbij met name van belang dat de personeelsverblijven uitsluitend gebruikt worden ten behoeve van de huisvesting van de werknemers van eiseres die op dat moment voor eiseres werkzaam zijn. Omdat de personeelsverblijven samen met het centrumgebouw kwalificeren als één eigendom, mag verweerder op grond van artikel 2, eerste lid, van de Verordening, niet voor ieder afzonderlijk personeelsverblijf een aanslag rioolheffing opleggen. Dit betekent dat verweerder de 13 aanslagen rioolheffing die betrekking hebben op de 13 personeelsverblijven ten onrechte aan eiseres heeft opgelegd.
7. De beroepsgrond met betrekking tot het gelijkheidsbeginsel hoeft de rechtbank gelet op het voorgaande niet te behandelen.
8. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt de uitspraken op bezwaar. De rechtbank vernietigt de 13 aanslagen rioolheffing met betrekking tot de personeelsverblijven.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.970 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 296, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837 en een wegingsfactor 1). Voor wat betreft de proceskostenvergoeding is sprake van samenhang met het door de rechtbank gegrond verklaarde beroep van eiseres in de zaak met het zaaknummer LEE 21/3310, omdat de onderhavige aanslagen rioolheffing en de aanslagen afvalstoffenheffing die onderwerp van beroep zijn in de zaak met het zaaknummer LEE 21/3310 op hetzelfde aanslagbiljet zijn vermeld. De rechtbank zal de proceskostenvergoeding daarom gelijkelijk verdelen over beide zaaksnummers.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- vernietigt de 13 aanslagen rioolheffing met betrekking tot de personeelsverblijven;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 985.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.R. van der Heide, rechter, in aanwezigheid van mr. T.R. Bontsema, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 oktober 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer).
U kunt digitaal hoger beroep instellen via www.rechtspraak.nl . Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

1.Hoge Raad 23 december 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR7771.
2.Artikel 1, aanhef en onderdeel b, van de Verordening.
3.Vergelijk Hoge Raad 9 mei 2003, ECLI:NL:HR:2003:AD6058.