ECLI:NL:RBNNE:2023:4006

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
26 september 2023
Publicatiedatum
2 oktober 2023
Zaaknummer
10188013 /CV EXPL 22-4331
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekeringszaak over brandschade door industriële pelletkachel in woonboerderij met rieten dak

In deze zaak, behandeld door de Kantonrechter van de Rechtbank Noord-Nederland, staat de vraag centraal of de verzekeraar, De Vereende N.V., gehouden is om schadevergoeding te betalen aan de verzekerde, [eiser], na een brand in zijn woonboerderij. De brand, die op 27 januari 2022 plaatsvond, werd veroorzaakt door een vonk die door de vonkenvanger van een industriële pelletkachel ging. De verzekeraar weigerde dekking te verlenen, omdat zij stelde dat de verzekerde zijn precontractuele mededelingsplicht had geschonden door niet te melden dat de pelletkachel ook zakelijk werd gebruikt voor een saunabedrijf. De verzekeraar voerde aan dat zij de verzekering niet zou hebben afgesloten als zij op de hoogte was geweest van deze omstandigheden.

De Kantonrechter oordeelde dat de verzekerde zijn mededelingsplicht niet had geschonden. De rechter stelde vast dat de verzekeraar gebruik had gemaakt van een door haar opgestelde vragenlijst en dat de verzekerde naar waarheid had geantwoord op de gestelde vragen. De rechter concludeerde dat de verzekeraar zich niet kon beroepen op het niet melden van feiten die niet expliciet waren gevraagd. De Kantonrechter oordeelde dat De Vereende dekking moest verlenen voor de schade, en veroordeelde de verzekeraar tot betaling van een bedrag van € 20.393,24, inclusief wettelijke rente en proceskosten. Dit vonnis werd uitgesproken op 26 september 2023.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Assen
Zaak-/rolnummer: 10188013 / CV EXPL 22-4331
Vonnis van de kantonrechter van 26 september 2023
in de zaak van
[eiser], wonende te [adres] ,
eisende partij, hierna te noemen:
[eiser],
vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mw. E.P.F.M. Trienekens-Karis te Amsterdam,
tegen
de naamloze vennootschap
DE VEREENDE N.V., gevestigd te Rijswijk,
gedaagde partij, hierna te noemen:
De Vereende,
vertegenwoordigd door haar gemachtigde, mr. P.M. Leerink te Deventer.

1.Het verdere procesverloop

1.1.
Na het tussenvonnis van 14 februari 2023 is er op 9 juni 2023 een mondelinge behandeling gehouden, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Medio oktober 2020 hebben [eiser] , de verzekerde, en De Vereende, de intermediair-verzekeraar, een woonhuisverzekering met brand-dekking afgesloten ter zake de woonboerderij van [eiser] met open rieten dak aan de [adres] . [eiser] heeft zich daarbij laten vertegenwoordigen door zijn assurantietussenpersoon, [bedrijfsnaam] te [woonplaats] (hierna: [assurantietussenpersoon]).
In de deel van de woonboerderij bevindt zich in een zeecontainer een industriële pelletkachel - met 300 Kw vermogen - die niet alleen het woonhuis verwarmt maar tevens, dag en nacht ('24/7'), een achter de woning gelegen saunabedrijf dat ook van (de vof van) [eiser] is.
Voorafgaand aan het sluiten van de verzekeringspolis heeft De Vereende de volgende vragen gesteld (niet cursief weergegeven) en heeft [assurantietussenpersoon] namens [eiser] daarop de volgende antwoorden gegeven (cursief weergegeven):
"- Op het risico-adres is ook een sauna- en beautycentrum gevestigd. Kunt u een toelichting geven op de betreffende situatie?
De eigenaar woont voor het bedrijfsgebouw waarin sauna is gevestigd. Het betreft hun eigen
bedrijf.
- In hoeverre dient dit meeverzekerd te worden?
Niet, dit is al ondergebracht elders
- Waarom wordt de verzekering bij de Vereende aangevraagd?;
Om een passende offerte te
verkrijgen.
- Heeft u deze aanvraag ook ingediend bij andere verzekeraars? Zo nee, waarom niet? Zo
ja, wat was hun reactie?;
Ja bij diverse provinciaal. Geen van hen wil dekking bieden gezien
de afstand tussen woning en bedrijfshal. (15 meter)
- Graag ontvangen wij recente foto's van de binnen- en buitenzijde van de woning inclusief
duidelijke foto's van het rieten dak.
https://www.funda.nl [xxx]
Aangezien er sprake is van een rieten dak, hebben wij ook nog de volgende aanvullende
vragen:
- Gaat dit om een traditioneel riet gedekt dak of een schoefdak?
Traditioneel
- Is het riet behandeld met brandvertragend middel?
Nee.
- Wanneer is het riet voor het laatst vervangen?
onbekend
- Wanneer is het riet voor het laatst gecontroleerd?
onbekend
- Is hier documentatie van en zo ja, mogen wij hiervan een kopie ontvangen?
- Is er een openhaard aanwezig?
Er is een pelletkachel aanwezig
- Is er een vonkenvanger aanwezig?
ja
- Is er een brandhaspel aanwezig of ander blusmateriaal?
ja
- Is er een bliksemafleider aanwezig?
Nee"
De Vereende heeft naar aanleiding hiervan nadere foto's van het rieten dak opgevraagd. Na correspondentie daarover met een verklaring van een rietdekker dat het rieten dak recentelijk was schoongemaakt en in goede staat was gebracht en na plaatsing van een bliksemafleider door [eiser] , is de verzekering (met 'uitgebreide dekking') door partijen afgesloten.
2.2.
Op 27 januari 2022 heeft een brand gewoed in de woonboerderij van [eiser] .
2.3.
Na uitgevoerd onderzoek naar de oorzaak van de brand - "er is een vonk door de vonkenvanger gegaan of is hierin blijven steken", aldus het expertiserapport d.d. 12 april 2022 - en de vaststelling van de schade ad € 21.951,02 (inclusief stormschade ad € 1.612,00 door storm Eunic op 18 februari 2022) inclusief btw in opdracht van De Vereende weigert laatstgenoemde op 28 april 2022 aan [eiser] dekking voor de schade te verlenen, omdat zij naar eigen zeggen zeer waarschijnlijk niet of niet op dezelfde wijze een verzekering had aangeboden/afgesloten (met een "standaard clausule" op de polis) als zij had geweten dat er sprake is van een zwaardere industriële pelletkachel die ook zakelijk wordt gebruikt, zoals in het expertiserapport genoemd is. [eiser] heeft zijn precontractuele mededelingsplicht ter zake geschonden, aldus De Vereende.
Namens [eiser] is daartegen tevergeefs schriftelijk bezwaar gemaakt. Hij betwist enig mededelingsplicht te hebben geschonden.
2.4.
Op 17 mei 2022 heeft De Vereende per brief aan [eiser] de onderhavige verzekering per 17 juli 2022 beëindigd, gelijk aan haar e-mailbericht van 19 mei 2022 waar zij aan toevoegt dat zij geen verzekering had aangeboden indien zij op de hoogte was geweest van de werkelijke situatie. Op 20 juli 2022 schrijft zij dat zij de polis niet op dezelfde wijze zou hebben geaccepteerd. Naar aanleiding van een beroep door [eiser] op onder meer lid 3 van artikel 7:930 BW schrijft De Vereende op 30 augustus 2022 aan de gemachtigde van [eiser] dat zij (in het geheel) geen verzekering had aangeboden en het dus niet zo is dat zij de verzekering "niet op dezelfde wijze" zou hebben geaccepteerd.
[eiser] heeft uiteindelijk met de beëindiging als zodanig ingestemd, maar kan zich blijkens het schrijven van zijn gemachtigde van 2 september 2022 niet verenigen met het standpunt van De Vereende dat zij in het geheel geen verzekering zou hebben afgesloten, nu zij zichzelf tegenspreekt.
2.5.
Op de website van De Vereende staat vermeld of heeft vermeld gestaan onder meer de volgende uitlatingen:
"de Vereende is gespecialiseerd in het verzekeren van bijzondere zaken. Wij hebben de kennis en kunde om verzekeringsoplossingen op maat te bieden. Daarin zijn we uniek. Elk verzoek dat we krijgen, onderzoeken we nauwkeurig. Hoe moeilijker de vraag, hoe mooier onze uitdaging om met een passende oplossing te komen."
"De Vereende is een bijzondere verzekeraar voor bijzondere risico's. Zo kan iedereen, die geen inboedel- of woonhuisverzekering bij een andere verzekeraar kan sluiten, in aanmerking komen voor een verzekering van de Vereende.
Óók wanneer u:
In korte tijd veel schade heeft gehad;
Uw premies niet heeft betaald;
Fraude heeft gepleegd;
Een strafrechtelijk verleden heeft.
"Over het algemeen geldt dat als een andere verzekeraar het risico te 'groot of te zwaar' vindt, de Vereende graag op zoek gaat naar een verzekeringsmogelijkheid"
2.6.
De premies van onderhavige verzekering betreffende oktober 2020 tot en met juli 2022 zijn door de vof van [eiser] aan De Vereende voldaan, in totaal voor een bedrag van
€ 10.367,59 inclusief btw.

3.De vordering en het verweer

3.1.
Na vermindering van eis vordert [eiser] - verkort weergegeven - dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, De Vereende veroordeelt tot betaling aan [eiser] van een hoofdsombedrag van € 19.424,00 met rente en (buiten)gerechtelijke kosten, nakosten daaronder begrepen.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat De Vereende op grond van de verzekeringspolis gehouden is de door [eiser] geleden brand(- en storm)schade te vergoeden. Hij betwist een mededelingsplicht te hebben geschonden. [eiser] licht toe dat hij, althans [assurantietussenpersoon] namens hem, te goeder trouw informatie heeft aangeleverd en vragen van De Vereende heeft beantwoord. Het komt voor rekening en risico van De Vereende dat zij geen nader onderzoek naar de pelletkachel heeft laten doen. [eiser] stelt dat hij niet wist of behoorde te begrijpen dat het type pelletkachel beslissend voor de verzekeraar zou zijn om een verzekering af te sluiten en, zo ja, onder welke voorwaarden. Volgens hem verhoogt het onderhavige type pelletkachel niet het risico op brand ten opzichte van een reguliere pelletkachel.
Voorts stelt [eiser] zich op het standpunt dat er geen causaal verband bestaat tussen de grootte van de pelletkachel en de ontstane brand en schade.
[eiser] betwist dat De Vereende de verzekeringsovereenkomst in het geheel niet gesloten zou hebben als zij wist om wat voor pelletkachel het hier gaat. De Vereende spreekt zichzelf hierover ook tegen door in de correspondentie meermaals aan te geven dat zij de verzekering niet op dezelfde wijze zou hebben afgesloten. Het type pelletkachel waarvan [eiser] gebruik maakt, verhoogt het risico op brand niet ten opzichte van een 'normale' pelletkachel, aldus [eiser] , althans was dit niet van belang voor het beoordelen van het risico zoals dit zich heeft verwezenlijkt. [eiser] doet daarmee primair een beroep op artikel 7:930, tweede lid, BW. Subsidiair doet hij een beroep op het derde lid van dat wetsartikel ervan uitgaande dat De Vereende een hogere premie bedongen zou hebben. De uitkering dient dan te worden verminderd naar evenredigheid van hetgeen de premie meer zou hebben bedragen. Meer subsidiair vraagt [eiser] de door hem betaalde premies ad € 10.367,59 als schadevergoeding terug, omdat hij volgens De Vereende blijkbaar nooit voor zijn (brand)schade verzekerd is geweest.
Tot slot stelt [eiser] dat De Vereende gehouden is buitengerechtelijke kosten aan [eiser] te vergoeden.
3.3.
De Vereende concludeert tot afwijzing van de vordering met veroordeling van [eiser] in de (na)kosten van de procedure, vermeerderd met wettelijke rente.
Volgens De Vereende heeft [eiser] zijn (precontractuele) mededelingsplicht van artikel 7:298, eerste lid, Burgerlijk Wetboek (BW) geschonden. In overeenstemming met het vierde lid van artikel 7:930 BW is De Vereende derhalve in het geheel niet gehouden de schade te dekken, aldus De Vereende.
Volgens De Vereende wist [eiser] , bijgestaan door [assurantietussenpersoon], of behoorde hij te weten dat het type pelletkachel relevant was voor de beslissing van de verzekeraar om het risico te accepteren mede in verband met het traditioneel/open rieten dak. Het is volgens De Vereende evident dat de onderhavige feitelijke situatie, waarbij het gaat om een industriële pelletkachel die “24/7” aanstaat, een verhoogd risico op brand gaf.
Bovendien is het risico, mede gelet op de beantwoording van de gestelde vragen, ten onrechte door [eiser] /[assurantietussenpersoon] gepresenteerd als een woonhuis dat losstaat van het achtergelegen bedrijf, hetgeen onjuist blijkt te zijn. De Vereende wijst op de zorgplicht van [assurantietussenpersoon] in deze kwestie (vgl. Hoge Raad 26 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:336). De Vereende betwist gehouden te zijn geweest van tevoren een inspectie naar de pelletkachel uit te (laten) voeren. De Vereende voert aan weliswaar gespecialiseerd te zijn in het verzekeren van bijzondere/moeilijke risico's met een ruimer acceptatiebeleid dan reguliere verzekeraars, maar ook De Vereende moet een financieel prudent acceptatiebeleid voeren om haar maatschappelijke functie te kunnen blijven uitvoeren.
Tot slot voert De Vereende bij de conclusie van antwoord en op de mondelinge behandeling aan dat een wettelijke grondslag (nog) ontbreekt om premies terug te kunnen vorderen. De grondslag van artikel 7:938 BW is hier volgens De Vereende niet van toepassing, omdat wel vast staat dat [eiser] risico gelopen heeft.

4.De beoordeling

4.1.
Partijen zijn het erover eens dat de onderhavige woonhuisverzekering in beginsel dekking biedt voor de door [eiser] geleden schade als gevolg van de brand (en de storm daarna). Ook over de hoogte van de schade bestaat geen onenigheid. In dat verband heeft De Vereende op de mondelinge behandeling toegezegd dat een tweetal kostenposten betreffende "Opstalschade Bouwbedrijf Domus (onder Akte van Cessie)" en "Schoonmaakkosten opstal door Polygon (onder Akte van Cessie)" ten bedrage van € 1.084,16 respectievelijk
€ 1.442,86 (zie productie 3 dagvaarding) door haar als onderdeel van de uitkering aan of ten behoeve van [eiser] voldaan zullen worden indien geoordeeld wordt dat zij tot dekking gehouden is, mede naar aanleiding waarvan [eiser] zijn eis verminderd heeft. Dit laatste omdat zijn eis in zoverre met enkel de woorden "nakoming van de Aktes van Cessie" in het petitum van de dagvaarding als zodanig niet toewijsbaar is mede omdat dit onvoldoende is toegelicht, zoals de kantonrechter [eiser] op de mondelinge behandeling dat heeft voorgehouden.
4.2.
Partijen zijn wel verdeeld over de vraag of De Vereende in dit geval gehouden is dekking te verlenen voor de door [eiser] geleden schade in verband met het al dan niet schenden van de precontractuele mededelingsplicht aan de zijde van [eiser] .
Vast staat dat ten tijde van het afsluiten van de verzekering [eiser] op de hoogte is van het type pelletkachel dat in de deel van zijn woonhuis staat en het, mede zakelijke, doel waarvoor deze (24/7) gebruikt wordt. Vast staat ook dat De Vereende wist dat in de woonboerderij met open rieten dak een pelletkachel aanwezig was, maar niet wat voor type en het (24/7), mede zakelijke, gebruik ervan.
4.3.
Volgens artikel 7:928, eerste en vierde lid, BW is de verzekeringnemer verplicht voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst aan de verzekeraar alle feiten mede te delen die hij kent of behoort te kennen, en waarvan, naar hij weet of behoort te begrijpen, de beslissing van de verzekeraar of, en zo ja, op welke voorwaarden, deze de verzekering zal willen sluiten, afhangt of kan afhangen. De mededelingsplicht heeft geen betrekking op feiten die de verzekeraar reeds kent of behoort te kennen, en evenmin op feiten die niet tot een voor de verzekeringnemer ongunstiger beslissing zouden hebben geleid.
De maatstaf daarbij is niet de individuele verzekeraar maar een redelijk handelend verzekeraar (vgl. Hoge Raad 5 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1841). De verzekeraar die een acceptatiebeleid voert dat afwijkt van dat van een redelijk handelend verzekeraar, kan zich daarop alleen ten nadele van de verzekeringnemer beroepen als hij aantoont dat de verzekeringnemer bij het aangaan van de verzekering wist of behoorde te begrijpen welk acceptatiebeleid de verzekeraar hanteerde. Voor het beantwoorden van de vraag wat een redelijk handelend verzekeraar bij kennis van de ware stand van zaken zou hebben gedaan, kan groot gewicht toekomen aan het acceptatiebeleid van andere verzekeraars, maar is niet steeds noodzakelijk dat het acceptatiebeleid van andere verzekeraars wordt onderzocht. Het een en ander hangt af van wat partijen hebben aangevoerd en van de omstandigheden van het geval.
4.4.
Heeft de verzekeraar door middel van een vragenlijst dan wel anderszins naar bepaalde feiten of omstandigheden gevraagd, dan weet de verzekeringnemer dat deze punten de verzekeraar interesseren, daargelaten of zij tot een voor de verzekeringnemer ongunstige beslissing zouden hebben geleid - dit laatste zal de verzekeraar zo nodig hebben te bewijzen (Kamerstukken II 1985/86, 19529, 3, p. 8).
In artikel 7:928, zesde lid, BW is verder bepaald dat indien de verzekering is gesloten op basis van een door de verzekeraar opgestelde vragenlijst, deze zich er niet op kan beroepen dat vragen niet zijn beantwoord, of feiten waarnaar niet was gevraagd, niet zijn medegedeeld, en evenmin dat een in algemene termen vervatte vraag onvolledig is beantwoord, tenzij is gehandeld met het opzet de verzekeraar te misleiden. Met andere woorden bestaat er bij de hantering van een vragenlijst door de verzekeraar geen aanvullend spontane mededelingsplicht aan de zijde van de aspirant-verzekeringnemer voor feiten waarnaar niet is gevraagd, ook niet met een in algemene termen vervatte (slot) vraag (voor dat laatste, vgl. Kamerstukken II 1985/86, 19529, 3, p. 9).
De verzekeringnemer kan zich er echter niet op beroepen dat de verzekeraar bepaalde feiten reeds kent of behoort te kennen indien op een daarop gerichte vraag een onjuist of onvolledig antwoord is gegeven (artikel 7:928, vierde lid, BW). De verzekeraar mag er immers in beginsel op vertrouwen dat de verzekeringnemer op een gestelde vraag juist en volledig antwoord geeft, temeer als hij zich bij laat staan door een assurantietussenpersoon. Indien door een verzekeringnemer in een vragenlijst bepaalde vragen open zijn gelaten of onduidelijk zijn beantwoord ligt het op de weg van de verzekeraar nadere inlichtingen te winnen of anderszins onderzoek in te stellen alvorens een verzekering te sluiten bij gebreke waarvan hem geen geslaagd beroep op verzwijging toekomt, tenzij met opzet gehandeld is om de verzekeraar te misleiden (vgl. Rechtbank Noord-Holland 30 januari 2013, ECLI:NL:RBNHO:2013:BZ2272). Is de vraag zelf onduidelijk dan prevaleert de lezing van de aspirant-verzekeringnemer voor zover die lezing redelijk is (vgl. Hoge Raad 20 december 1996, NJ 1997/638).
4.5.
Gesteld noch gebleken is dat [eiser] , of [assurantietussenpersoon] namens hem, met opzet De Vereende heeft misleid, zodat de kantonrechter daar ook niet van uit zal gaan. [eiser] heeft via [assurantietussenpersoon] een vragenlijst ingevuld die De Vereende toegezonden heeft. Daar staan volgens partijen geen onwaarheden in. Op de vraag of een open haard aanwezig is, heeft [eiser] aangegeven dat een pelletkachel aanwezig is. Gesteld noch gebleken is dat de pelletkachel zichtbaar is op de bij de vragenlijst (en eventueel nadien) opgevraagde foto's, zodat de kantonrechter ervan uitgaat dat dit niet het geval is. Met andere woorden had De Vereende niet aan de hand van de foto's kunnen zien dat het een industriële pelletkachel betrof. Vast staat dat De Vereende niet heeft doorgevraagd wat voor een pelletkachel dit betreft of daar anderszins onderzoek naar heeft gedaan. [eiser] werpt dit De Vereende tegen als aangenomen moet worden dat dit feit voor De Vereende in de gegeven omstandigheden relevant is voor het al dan niet afsluiten van de verzekering zoals partijen die gesloten hadden. De Vereende heeft daarentegen gesteld dat [eiser] met de beantwoording van de vragen een beeld heeft geschetst waarin het woonhuis (letterlijk en figuurlijk) losstaat van het saunabedrijf en (dus) uit niets blijkt dat de pelletkachel in de deel van de woonboerderij voor zakelijke doeleinden wordt gebruikt. Blijkens zijn antwoorden is het saunabedrijf immers elders verzekerd, is er een afstand van 15 meter tussen de woning en de bedrijfshal en is ten aanzien van de gevraagde plaatselijke situatie alleen opgemerkt dat [eiser] op hetzelfde terrein woont als waar zijn saunabedrijf gevestigd is.
De Vereende was op de hoogte van het bestaan van de bedrijfsmatige sauna, de zich in de boerderij bevindende pelletkachel en de afwijzing door andere verzekeraars gezien de afstand tussen woning en sauna, maar wist niet dat het een industriële pelletkachel betrof die “24/7” aanstond. Het is, voornoemd wetsartikel in acht nemend, de vraag of [eiser] dit had behoren mede te delen. De kantonrechter overweegt dat dit - de industriële pelletkachel die 24/7 aanstond - geen feiten zijn die De Vereende kende of behoorde te kennen. Het betreft naar het oordeel van de kantonrechter, hoewel betwist, wel relevante feiten. De kantonrechter veronderstelt het van algemene bekendheid dat het nogal wat uitmaakt voor het gevaar op brand of een pelletkachel huiselijk of industrieel gebruikt wordt en of de kachel 24/7 werkzaam is of veel minder. Het betreft derhalve feiten die voor [eiser] tot een ongunstiger - afwijzing van de aanvraag of hogere premie - hadden kunnen leiden. Dit betekent dat op [eiser] als uitgangspunt een mededelingsplicht als bedoeld in het eerste lid van artikel 7:928 BW rustte. Nu evenwel De Vereende gebruik maakte van een door haar opgestelde vragenlijst als genoemd in lid 6 van meergenoemd artikel, komt dit anders te liggen. De Vereende kan zich er dan niet op beroepen, tenzij sprake is van misleiding, dat vragen niet zijn beantwoord, of feiten waarnaar niet is gevraagd niet zijn medegedeeld en evenmin dat een in algemene termen vervatte vraag onvolledig is beantwoord. Daaraan doet hier niet af dat [eiser] zich bij heeft laten staan door een assurantietussenpersoon en dat het uitzonderlijk/ongebruikelijk is dat een pelletkachel in een woning ook zakelijk voor een naastgelegen saunabedrijf gebruik wordt (vgl. Hoge Raad 18 april 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF3070, r.o. 4.5).
De conclusie is gelet op het voorgaande dat [eiser] zijn precontractuele mededelingsplicht niet heeft geschonden.
4.6.
Omdat De Vereende geen geslaagd beroep op verzwijging toekomt, is zij gehouden dekking te verlenen voor de door [eiser] geleden schade. Gelet op het voorgaande zal de kantonrechter de gevorderde hoofdsom ad € 19.424,00 toewijzen.
4.7.
Ten aanzien van de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten ad € 969,24 overweegt de kantonrechter als volgt. De Vereende heeft tegen de gevorderde incassokosten geen (zelfstandig) verweer gevoerd. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. De kantonrechter stelt vast dat [eiser] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief en zal worden toegewezen.
4.8.
Tegen de gevorderde wettelijke rente heeft De Vereende geen zelfstandig verweer gevoerd. De vordering wordt daarom toegewezen.
4.9.
De Vereende zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten. De proceskosten die De Vereende aan [eiser] moet vergoeden worden vastgesteld op:
dagvaardingskosten € 131,18;
griffierecht € 693,00;
salaris gemachtigde
€ 1.058,00(2 punten x liquidatietarief € 529,00);
in totaal € 1.882,18.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten is toewijsbaar zoals hierna onder de beslissing is genoemd.
4.10.
Een kostenveroordeling levert ook voor de nakosten reeds een executoriale titel op (vgl. Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022: 853).
Omdat er geen belemmering is deze nakosten op voorhand conform het liquidatietarief te begroten, zal de kantonrechter dat doen zoals hierna onder de beslissing is genoemd.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt De Vereende om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 20.393,24 te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 19.424,00 vanaf 28 april 2022 tot aan de dag van volledige betaling;
5.2.
veroordeelt De Vereende tot betaling van de proceskosten,
- tot deze uitspraak aan de zijde van [eiser] vastgesteld op een bedrag van € 1.882,18, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf de vijftiende dag na vandaag indien deze kosten dan nog niet (volledig) voldaan zijn,
- na deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op een bedrag van € 132,00;
5.3.
verklaart de veroordelingen van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
Dit vonnis is gewezen door mr. C.J.R. de Locht en in het openbaar uitgesproken op
26 september 2023.
c559/MS