ECLI:NL:RBNNE:2023:3998

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
2 oktober 2023
Publicatiedatum
2 oktober 2023
Zaaknummer
18-197187-22 ontneming
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaak

Op 2 oktober 2023 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de ontnemingszaak met parketnummer 18.197187.22. De zaak betreft een vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde, die in een eerdere strafzaak was veroordeeld voor gewoontewitwassen. De officier van justitie heeft op 8 augustus 2023 gevorderd dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, en dat de veroordeelde verplicht wordt tot betaling van € 58.851,00 aan de staat. Tijdens de zitting op 18 september 2023 zijn de officier van justitie, de veroordeelde en zijn raadsvrouw gehoord. De officier van justitie stelde dat het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld moest worden op € 43.742,00, na aftrek van de aanschafwaarde van de inbeslaggenomen hennep en de waarde van de goederen waarop strafrechtelijk beslag is gelegd. De verdediging betoogde dat ook het salaris van de verdachte en de waarde van het conservatoire beslag in aanmerking genomen moesten worden.

De rechtbank heeft de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd op de bewijsmiddelen uit het vonnis van de meervoudige strafkamer van dezelfde rechtbank. De rechtbank oordeelde dat de veroordeelde gedurende anderhalf jaar een bedrag van totaal € 58.851,00 heeft witgewassen. Na aftrek van de kosten van de hennep en de waarde van de inbeslaggenomen goederen, kwam de rechtbank tot de conclusie dat het wederrechtelijk verkregen voordeel € 43.742,00 bedraagt. De rechtbank heeft de verplichting opgelegd tot betaling van dit bedrag aan de staat en de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal 540 dagen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, onder leiding van voorzitter mr. H. van der Werff, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Assen
parketnummer 18.197187.22
beslissing van de meervoudige kamer d.d. 2 oktober 2023 op een vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
in de zaak tegen

[veroordeelde] ,

geboren op [geboortedatum] 1984 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .

Procesverloop

De officier van justitie heeft d.d. 8 augustus 2023 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag vast zal stellen waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht, wordt geschat en dat de rechtbank aan voornoemde veroordeelde de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag van € 58.851,00 ter ontneming van het uit het in de zaak met parketnummer 18.197187.22 voortvloeiende, wederrechtelijk verkregen voordeel.
De behandeling heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van 18 september 2023, waarbij zijn gehoord de officier van justitie mr. R. Janssens, veroordeelde en zijn raadsvrouw mr. G.G. Compagner.

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld moet worden op € 43.742,00. Dit betreft het geldbedrag dat door veroordeelde is witgewassen met aftrek van de aanschafwaarde van de bij veroordeelde inbeslaggenomen hennep (te weten € 7.400,00) en de waarde van de goederen waarop strafrechtelijk beslag is gelegd (te weten €7.709,00).

Standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat van het te ontnemen bedrag niet alleen de inbeslaggenomen hennep en de waarde van het beslag afgetrokken moeten worden, maar ook het salaris dat verdachte via AFB Logistics heeft ontvangen en de waarde van het conservatoire beslag.

Bewijsmiddelen

De rechtbank baseert de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel op de volgende bewijsmiddelen:
- de in het vonnis van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank van 2 oktober 2023 in de onderliggende strafzaak opgenomen bewijsmiddelen.

Beoordeling

Bij vonnis van 2 oktober 2023 in de strafzaak met parketnummer 18.197187.22 is veroordeelde onder meer veroordeeld wegens gewoontewitwassen.
Op grond van deze veroordeling kan aan veroordeelde de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit de baten van de ingevolge dat vonnis bewezenverklaarde feiten.
In de hoofdzaak is bewezen verklaard dat veroordeelde gedurende anderhalf jaar ongeveer een bedrag van totaal € 58.851,00 heeft witgewassen. Bij de berekening van dit bedrag zijn ook de aanschafwaarde van de hennep (te weten € 7.400,00) en de waarde van goederen waarop strafrechtelijk beslag is gelegd (te weten € 7.709,00) meegenomen. Deze kosten zullen bij de berekening van het wederrechtelijk voordeel van het witwasbedrag worden afgetrokken.
De rechtbank ziet geen reden om, zoals door de verdediging is bepleit, het salaris dat verdachte contant via AFB Logistics zou hebben ontvangen bij de berekening van het wederrechtelijk voordeel te betrekken nu verdachte omtrent dat bedrag geen aannemelijke en verifieerbare verklaring heeft gegeven. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de waarde van het conservatoire beslag niet vooraf dient te worden verrekend met het vast te stellen wederrechtelijk verkregen voordeel, nu dit in de executiefase zal plaatsvinden.
Dit resulteert in de schatting van wat veroordeelde aan wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten op € 43.742,00 (€ 58.851,00 - € 7.400,00 - € 7.709,00).

Toepassing van de wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

Stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 43.742,00.
Legt [veroordeelde] voornoemd de verplichting op tot betaling van een geldbedrag van € 43.742,00 (zegge: drieënveertigduizend zevenhonderd tweeënveertig euro) aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 540 dagen.
Deze uitspraak is gegeven door mr. H. van der Werff, voorzitter, mr. A. Jongsma en mr. H. Supèr, rechters, bijgestaan door mr. A.C. Fennema-Smit, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 2 oktober 2023.
Mr. H. Supèr en de griffier zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.
w.g.
Mr. H. van der Werff
VOOR EENSLUIDEND AFSCHRIFT
Mr. A. Jongsma
de griffier van de rechtbank Noord-Nederland,
Mr. H. Supèr
locatie Assen,
Mr. A.C. Fennema-Smit