ECLI:NL:RBNNE:2023:3996

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
29 september 2023
Publicatiedatum
2 oktober 2023
Zaaknummer
LEE 22/3112
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mandaatgebrek en handhaving van een sloot in strijd met bestemmingsplan

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Noord-Nederland het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar verzoek om handhaving met betrekking tot een sloot die door een derde-belanghebbende is gegraven. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westerkwartier heeft het verzoek op 3 februari 2022 afgewezen, en ook het bezwaar van eiseres is bij besluit van 30 juni 2022 ongegrond verklaard. Eiseres stelt dat er sprake is van een mandaatgebrek, omdat zowel het primaire besluit als de beslissing op bezwaar door dezelfde functionaris zijn ondertekend. De rechtbank oordeelt dat dit mandaatgebrek aanwezig is, maar dat eiseres hierdoor niet is benadeeld. De rechtbank concludeert dat het college terecht heeft vastgesteld dat voor het graven van de sloot geen omgevingsvergunning nodig was, en dat de beslissing op bezwaar tijdig is genomen, waardoor er geen dwangsom verschuldigd is. De rechtbank laat het bestreden besluit in stand, ondanks de geconstateerde gebreken, en verklaart het beroep ongegrond. Eiseres krijgt wel een vergoeding van het griffierecht en de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 22/3112

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 september 2023 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. J.B. van Doorn),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westerkwartier, het college
(gemachtigde: T.E.J. Postma).
Derde-belanghebbende is [derde], uit [woonplaats].

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar verzoek om te handhaven aangaande een sloot die door de derde-belanghebbende is gegraven.
1.1.
Het college heeft dit verzoek op 3 februari 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 30 juni 2022 op het bezwaar van eiseres is het college bij de afwijzing van het verzoek om handhaving gebleven. Ook heeft het college daarin overwogen dat zij tijdig heeft beslist en dat zij om die reden geen dwangsom wegens de gestelde overschrijding van de beslistermijn is verschuldigd.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 10 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het college.
1.4.
De derde-belanghebbende is in de gelegenheid gesteld om als partij deel te nemen aan de procedure maar heeft daarvan geen gebruik gemaakt.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van het verzoek om handhaving. Zij doet dat mede aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en laat het bestreden besluit, ondanks enkele gebreken, met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in stand. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De derde-belanghebbende heeft omstreeks 2007 op de grens van de percelen [nummers], nabij [adres] in [woonplaats], een sloot gegraven. De erfgrens is in het midden van de sloot aangegeven. Eiseres heeft op 26 december 2021 aan het college verzocht om handhavend op te treden omdat de sloot volgens haar is gegraven in strijd met het bestemmingsplan en zonder de vereiste vergunning.
4.1.
Het college heeft het verzoek om handhaving op 3 februari 2022 afgewezen omdat volgens het college op basis van het bestemmingsplan Buitengebied Leek 2010 geen vergunning nodig is voor het aanleggen van de sloot.
4.2.
Eiseres heeft tijdig bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
4.3.
Het college heeft op 2 mei 2022 laten weten alle stukken te hebben doorgestuurd aan de Commissie bezwaarschriften van de gemeente Westerkwartier (adviescommissie). De adviescommissie heeft op 18 mei 2022 een hoorzitting gehouden.
4.4.
Eiseres heeft op 16 juni 2022 het college in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op haar bezwaarschrift.
4.5.
Het college heeft het bezwaar op 30 juni 2022 ongegrond verklaard. Volgens het college gold ten tijde van het graven van de sloot, het bestemmingsplan Buitengebied Leek uit 1992, partieel herzien in 1998, 2002 en 2003 en gold er geen aanlegvergunningplicht voor het graven van sloten. Het college stelt zich verder op het standpunt dat het geen dwangsom is verschuldigd omdat binnen de termijn een besluit is genomen op het bezwaarschrift.
4.6.
Op 14 juli 2022 heeft de adviescommissie het college geadviseerd het bezwaar ongegrond te verklaren omdat de sloot legaal tot stand is gekomen.
4.7.
Eiseres heeft op 10 augustus 2022 beroep ingesteld.
4.8.
Het college heeft eiseres op 23 november 2022 geïnformeerd dat er geen aanleiding is om de beslissing op bezwaar van 30 juni 2022 aan te passen naar aanleiding van het advies van de adviescommissie.
Mandaat en adviescommissie
5. Eiseres voert aan dat aan het besluit een mandaatgebrek kleeft. Deze beroepsgrond slaagt.
5.1.
De rechtbank wijst in dit verband eerst op artikel 10:3, derde lid, van de Awb, dat bepaalt dat mandaat tot het beslissen op een bezwaarschrift niet wordt verleend aan degene die het besluit waartegen het bezwaar zich richt, krachtens mandaat heeft genomen.
In artikel 3 van het Algemeen mandaatbesluit gemeente Westerkwartier 2019 heeft het college mandaat verleend voor alle bevoegdheden aan de teamleiders, voor zover die bevoegdheden behoren tot het taakgebied van die teamleiders, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald of de aard van de bevoegdheid zich tegen de mandaatverlening verzet en behoudens de bevoegdheden die zijn genoemd in bijlagen 1 en 2 bij het mandaatbesluit.
5.4.
De rechtbank stelt vast dat het primaire besluit van 3 februari 2022 is ondertekend door de (plv.) teamleider Toezicht, Controle en Handhaving, Doreen Edeler. De beslissing op bezwaar van 30 juni 2022 is ondertekend door de teamleider Toezicht, Controle en Handhaving, E.E. Slager. Omdat het mandaat is verleend aan de (functie) teamleider en zowel het primaire besluit als het besluit op bezwaar is ondertekend door de teamleider, is niet gehandeld conform artikel 10:3, derde lid, van de Awb. Het standpunt van het college dat er geen sprake is van een mandaatgebrek is derhalve onjuist.
5.5.
Ondanks schending van artikel 10:3, derde lid, van de Awb vindt de rechtbank het aannemelijk dat eiseres door dit gebrek niet is benadeeld. Uit de stukken en de mondelinge toelichting van het college in deze beroepsprocedure, blijkt evident dat het college geen ander besluit op bezwaar had genomen en het bestreden besluit met zoveel woorden heeft bekrachtigd. Gelet hierop hoeft dit gebrek op zichzelf niet te leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit en kan dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb worden gepasseerd, mits de rechtbank de inhoud van het bestreden besluit rechtmatig acht. Daarop gaat de rechtbank onder rechtsoverweging 7 in.
6. Eiseres voert aan dat het college onzorgvuldig heeft gehandeld door de beslissing op het bezwaar te nemen zonder het advies van de commissie af te wachten om het betalen van een dwangsom wegens niet tijdig beslissen te voorkomen. Deze beroepsgrond slaagt ook.
6.1.
De rechtbank stelt vast dat het college in de bezwaarschiftprocedure ervoor heeft gekozen het bezwaar in handen te stellen van een adviescommissie. In overeenstemming met artikel 7:13, tweede en derde lid, van de Awb is eiseres daarover schriftelijk geïnformeerd en heeft de adviescommissie, anderhalve maand voorafgaand aan het nemen van het bestreden besluit, een hoorzitting gehouden. Het college heeft echter het advies van de adviescommissie niet afgewacht en zonder dat advies een besluit op bezwaar genomen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college hiermee niet in overeenstemming gehandeld met artikel 7:13 in samenhang met artikel 3:2 van de Awb.
6.2.
Het college heeft op 23 november 2022 en gedurende deze beroepsprocedure aan eiseres kenbaar gemaakt dat het college, mede gezien het alsnog gegeven advies van de adviescommissie, geen aanleiding ziet het reeds genomen bestreden besluit te herzien. Ook dit gebrek hoeft derhalve op zichzelf geen reden te zijn om het bestreden besluit te vernietigen en kan met toepassing van artikel 6:22 van de Awb worden gepasseerd, mits de rechtbank de inhoud van het bestreden besluit rechtmatig acht. Daarover overweegt de rechtbank het volgende.
De sloot en het geldende bestemmingsplan
7. De rechtbank is gelet op artikel 8:41a van de Awb verplicht om het voorgelegde geschil zoveel mogelijk definitief te beslechten. Om die reden heeft de rechtbank het bestreden besluit, aan de hand van de beroepsgronden van eiseres, inhoudelijk beoordeeld. Zij overweegt in dit verband verder het volgende.
7.1.
Eiseres voert aan dat voor de sloot een aanlegvergunningplicht geldt omdat het graven van een sloot een grondbewerking is die dieper is dan 40 centimeter. Eiseres voert verder aan dat een sloot ten behoeve van een erfafscheiding niet valt onder ‘waterhuishoudkundige voorzieningen’. De sloot is volgens eiseres daarom niet rechtens toegestaan binnen de woonbestemming. Voor zover de sloot is gelegen binnen de woonbestemming is ook een omgevingsvergunning nodig vanwege het gebruik van gronden in strijd met het bestemmingsplan, aldus eiseres. Deze beroepsgronden slagen niet.
7.2.
De rechtbank constateert eerst dat eiseres in haar beroepsschrift ervan uit gaat dat bij de beoordeling van eventuele strijdigheid, moet worden uitgegaan van de bepalingen van het bestemmingsplan Buitengebied Leek uit 2010. In dat plan ligt de sloot deels in de bestemming Wonen en deels in de bestemming Agrarisch. In dat bestemmingsplan Buitengebied Leek 2010 is ook een aanlegvergunningenstelsel opgenomen.
7.3.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat de sloot is gegraven omstreeks 2007, in ieder geval voordat het bestemmingsplan Buitengebied Leek 2010 in werking trad. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat er nadien nog graafwerkzaamheden, bijvoorbeeld ter verbreding van de sloot, hebben plaatsgevonden.
Gelet daarop is de rechtbank met het college van oordeel dat niet het bestemmingsplan Buitengebied Leek 2010, maar het bestemmingsplan Buitengebied 1992, partieel herzien in 1997, 2002 en 2003, van toepassing is bij de beoordeling van de vraag of de aanwezigheid van de sloot in strijd met het bestemmingsplan is.
7.4.
Niet ter discussie staat dat de sloot in het bestemmingsplan Buitengebied 1992 in de bestemming Agrarisch ligt en geen verdere aanduiding heeft.
Eiseres bestrijdt niet dat het graven van een sloot binnen deze bestemming mogelijk is.
In artikel 4 (Agrarisch) van het bestemmingsplan Buitengebied 1992 is wel een aanlegvergunningplicht opgenomen maar die geldt alleen voor percelen met een bepaalde aanduiding. Nu op de gronden waarop de sloot gegraven is geen aanduiding rustte, hoefde voor het graven van de sloot geen aanlegvergunning te worden verleend.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het college terecht heeft geconstateerd dat er geen sprake is van een overtreding waartegen handhavend opgetreden moet worden. Het college heeft het bestreden besluit derhalve op goede gronden genomen.
7.5.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit inhoudelijk op goede gronden en rechtmatig genomen is. Dat betekent dat het bestreden besluit onder toepassing van artikel 6:22 van de Awb en derhalve met het passeren van de onder 5 en 6 genoemde gebreken, in stand kan worden gelaten.
Tijdig beslissen, ingebrekestelling en dwangsom
8. Eiseres voert aan dat het college door het nemen van het bestreden besluit zonder het advies van de adviescommissie af te wachten, de volledige dwangsom van in totaal
€ 1.442,- heeft verbeurd. Deze beroepsgrond slaagt niet.
8.1.
Op grond van artikel 4:17, eerste lid, van de Awb kan een bestuursorgaan een dwangsom verbeuren indien een beslissing niet tijdig wordt gegeven. De eerste vraag is dus of het college binnen de in de Awb neergelegde beslistermijn een besluit op bezwaar heeft genomen. Nu het college het advies van de adviescommissie niet heeft afgewacht, is de rechtbank van oordeel dat door de eigen handelwijze van het college niet meer de beslistermijn van twaalf weken, maar de gewone beslistermijn van zes weken als bedoeld in artikel 7:10, eerste lid van de Awb, gold. De overschrijding van deze beslistermijn leidt echter niet tot de door eiseres gewenste conclusie.
8.2.
Op grond van artikel 4:17, derde lid, van de Awb is namelijk de eerste dag waarop een dwangsom is verschuldigd, de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het nemen van de beslissing is verstreken én het college van eiseres een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen. Eiseres heeft het college op 16 juni 2022 in gebreke gesteld. Het college heeft evenwel op 30 juni 2022 en derhalve binnen twee weken na de ingebrekestelling, een besluit op bezwaar genomen. Van het verbeuren van een dwangsom wegens het te laat beslissen op het bezwaar is derhalve geen sprake.
Griffierecht en proceskosten
9. Omdat de onder 5 en 6 genoemde beroepsgronden terecht zijn voorgedragen dienen het betaalde griffierecht en de (forfaitair) gemaakte proceskosten aan eiseres te worden vergoed.
10. Eiseres betoogt dat er sprake is van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 2, derde lid van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) waardoor afgeweken moet worden van de forfaitaire bedragen. Volgens eiseres dient het college veroordeeld te worden in de volledige/daadwerkelijk gemaakte proceskosten. Dit betoog slaagt evenmin.
10.1.
De rechtbank overweegt dat het in de bijlage bij het Bpb neergelegde vergoedingsstelsel een forfaitair karakter heeft. Als zich bijzondere omstandigheden voordoen, kan op grond van artikel 2, derde lid, van het Bpb van dit forfaitaire stelsel worden afgeweken. Blijkens de nota van toelichting bij deze bepaling (Stb. 1993, 763) moet het daarbij gaan om uitzonderlijke gevallen, waarin strikte toepassing van dit forfaitaire stelsel onrechtvaardig uitpakt, bijvoorbeeld in een geval waarin de burger door gebrekkige informatieverstrekking door de overheid op uitzonderlijk hoge kosten voor het verzamelen van het benodigde feitenmateriaal is gejaagd.
10.2.
Eiseres heeft niet onderbouwd dat zij door het besluit gedwongen is tot het inroepen van rechtshulp waar een uitzonderlijke tijdsbesteding mee was gemoeid. Dit blijkt ook niet uit het procesdossier. De gemachtigde heeft tegen het besluit op bezwaar van 30 juni 2022 binnen de daarvoor gestelde termijn een pro forma beroep ingesteld. Op 20 oktober 2022 zijn de gronden aangevuld. Uit het beroepsschrift blijkt niet dat de gemachtigde uitzonderlijk veel tijd heeft moeten besteden aan het opstellen van een beroepsschrift. Eiseres had beschikking over alle stukken, behalve het advies van de commissie. Dat stuk is in deze beroepsprocedure alsnog door het college overgelegd. Gelet op dit alles zijn er naar het oordeel van de rechtbank geen bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 2, derde lid, van het Bpb die moeten leiden tot een andere dan een forfaitaire proceskostenvergoeding.

Conclusie en gevolgen

11. De rechtbank laat het bestreden besluit met toepassing van artikel 6:22 van de Awb in stand. Dat betekent dat de rechtbank het beroep ongegrond verklaart.
12. Omdat eiseres de beroepsgronden onder 5 en 6 terecht heeft voorgedragen en de rechtbank toepassing geeft aan artikel 6:22 van de Awb, moet het college het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten.
Het college moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Bpb als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 837,-. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dus in totaal € 1.674,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van mr. S. G. Steenbergen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 september 2023.
Griffier
Rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.