ECLI:NL:RBNNE:2023:3919

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
26 september 2023
Publicatiedatum
26 september 2023
Zaaknummer
18-044225-23
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor feitelijke aanranding van de eerbaarheid van twee minderjarige werkneemsters door werkgever

De Rechtbank Noord-Nederland heeft op 26 september 2023 een 55-jarige man veroordeeld voor tweemaal feitelijke aanranding van de eerbaarheid. De man, die als werkgever optrad, heeft in de periode van 1 januari 2018 tot en met 1 juni 2019 en van 1 april 2020 tot en met 11 februari 2022 ontuchtige handelingen gepleegd bij twee minderjarige werkneemsters. Hij werd veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van acht maanden met een proeftijd van drie jaren, en een taakstraf van 240 uren, subsidiair vier maanden vervangende hechtenis. De rechtbank oordeelde dat de feiten wettig en overtuigend bewezen waren, mede omdat de verdachte de feiten had bekend. De rechtbank hield rekening met de machtsverhouding tussen de verdachte en de slachtoffers, die afhankelijk waren van hem voor hun werk. De verdachte had zich bewust moeten zijn van zijn overwicht en de gevolgen van zijn daden. De rechtbank weegt in de strafmotivering de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte mee. De verdachte heeft ontuchtige handelingen gepleegd bij meerdere minderjarige werkneemsters, wat een ernstige inbreuk op hun lichamelijke integriteit vormt. De rechtbank heeft ook de positieve proceshouding van de verdachte en zijn bereidheid tot behandeling in overweging genomen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van toezicht en begeleiding door de reclassering tijdens de proeftijd.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Groningen
parketnummer 18-044225-23

Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 26 september 2023 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,geboren op [geboortedatum] 1968 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 12 september 2023.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.R.M. Schaap, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L. de Graaf.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:

1

hij in of omstreeks 1 januari 2018 tot en met 1 juni 2019 te [dorp] , (meermaals) door een feitelijkheid [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handelingen, bestaande uit het (meermaals) ondergaan van aanrakingen (waaronder het aanraken van en/of tikken op en/of wrijven over en/of knijpen in) van de schouders en/of rug en/of heupen en/of (boven)benen en/of billen en/of de vagina, althans het lichaam, van deze [slachtoffer 1] , welke feitelijkheid bestaat uit:

-
een uit een psychische en/of feitelijke verhouding voortvloeiend overwicht van verdachte overdeze [slachtoffer 1] (immers was verdachte de werkgever van deze [slachtoffer 1] en/of was verdachte in leeftijd de senior van deze (minderjarige) [slachtoffer 1] ) en/of - het (meermaals) onverhoeds aanraken van en/of aantikken van de heupen en/of
(boven)benen en/of de billen en/of (vervolgens) onverhoeds wrijven over en/of knijpen in de heupen en/of de (boven)benen en/of de billen van deze [slachtoffer 1] op het moment dat deze [slachtoffer 1] een taak uit hoofde van haar functie als werknemer aan het uitvoeren was;
2.
hij in of omstreeks 1 april 2020 tot en met 11 februari 2022 te [dorp] , (meermaals) door een feitelijkheid [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handelingen, bestaande uit het (meermaals) ondergaan van aanrakingen (waaronder het aanraken van en/of tikken op en/of wrijven over en/of knijpen in) van de heupen en/of (boven)benen en/of billen, althans het lichaam, van deze [slachtoffer 2] , welke feitelijkheid bestaat uit:
  • een uit een psychische en/of feitelijke verhouding voortvloeiend overwicht van verdachte over deze[slachtoffer 2] (immers was verdachte de werkgever van deze [slachtoffer 2] en/of was verdachte in leeftijd de senior van deze (minderjarige) [slachtoffer 2] ) en/of
  • het (meermaals) onverhoeds aanraken van en/of aantikken van de heupen en/of (boven)benenen/of de billen en/of (vervolgens) onverhoeds wrijven over en/of knijpen in de heupen en/of de (boven)benen en/of de billen van deze [slachtoffer 2] op het moment dat deze [slachtoffer 2] een taak uit hoofde van haar functie als werknemer aan het uitvoeren was.
Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bewezenverklaring gevorderd voor de ten laste gelegde feiten.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen bewijsverweer gevoerd ten aanzien van de ten laste gelegde feiten.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 12 september 2023;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 2 november 2022,opgenomen op pagina 30 en verder van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2023021168 d.d. 2 februari 2023, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 1] ;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 7 september 2022,opgenomen op pagina 19 en verder van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer
2] .
Bewezenverklaring
De rechtbank acht de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1
hij in de periode van 1 januari 2018 tot en met 1 juni 2019 te [dorp] , meermaals door feitelijkheden [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, bestaande uit het meermaals ondergaan van aanrakingen, waaronder het aanraken van, tikken op, wrijven over en knijpen in de schouders, rug, heupen, (boven)benen, billen en vagina van deze [slachtoffer 1] , welke feitelijkheden bestaan uit:
  • een uit een psychische en feitelijke verhouding voortvloeiend overwicht van verdachte overdeze [slachtoffer 1] (immers was verdachte de werkgever van deze [slachtoffer 1] en was verdachte in leeftijd de senior van deze minderjarige [slachtoffer 1] ) en
  • het meermaals onverhoeds aanraken van en aantikken van de heupen, (boven)benen en billenen (vervolgens) onverhoeds wrijven over en knijpen in de heupen, (boven)benen en billen van deze [slachtoffer 1] op het moment dat deze [slachtoffer 1] een taak uit hoofde van haar functie als werknemer aan het uitvoeren was.
2.
hij in de periode van 1 april 2020 tot en met 11 februari 2022 te [dorp] , meermaals door feitelijkheden [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, bestaande uit het meermaals ondergaan van aanrakingen, waaronder het aanraken van, tikken op, wrijven over en knijpen in de heupen, (boven)benen en billen van deze [slachtoffer 2] , welke feitelijkheden bestaan uit:
  • een uit een psychische en feitelijke verhouding voortvloeiend overwicht van verdachte over deze[slachtoffer 2] (immers was verdachte de werkgever van deze [slachtoffer 2] en was verdachte in leeftijd de senior van deze minderjarige [slachtoffer 2] ) en
  • het meermaals onverhoeds aanraken en aantikken van de heupen, (boven)benen en billen en
(vervolgens) onverhoeds wrijven over en knijpen in de heupen, (boven)benen en billen van deze [slachtoffer 2] op het moment dat deze [slachtoffer 2] een taak uit hoofde van haar functie als werknemer aan het uitvoeren was.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaardeHet bewezen verklaarde levert op:

Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van acht maanden met een proeftijd van vijf jaren, met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering en een taakstraf van 240 uren.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw kan zich in de eis van de officier van justitie vinden. Zij vindt verder van belang dat verdachte zijn positieve proceshouding en zelfinzicht worden meegewogen bij de strafbepaling, alsook de negatieve consequenties die het strafproces voor verdachte heeft meegebracht.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het reclasseringsadvies van 19 juni 2023, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft ontuchtige handelingen gepleegd bij twee minderjarige werkneemsters in twee verschillende periodes tussen 2018 en 2022, gedurende ongeveer 1,5 tot bijna 2 jaren, door hen meerdere malen aan te raken op onder andere de heupen, bovenbenen en billen, op hun billen te tikken, erin te knijpen en eroverheen te wrijven, terwijl zij aan het werk waren in de supermarkt van verdachte. Bij een van de slachtoffers heeft verdachte tevens meerdere malen op de kleding haar geslachtsdeel aangeraakt en eroverheen gewreven.
Verdachte heeft bovenstaande ontuchtige handelingen gedurende langere periodes veelvuldig gepleegd. Bovendien was sprake van een machtsverhouding tussen verdachte en beide slachtoffers, nu verdachte de baas was van deze minderjarige werkneemsters en hij ten tijde van het plegen van de feiten bijna vijftig jaar en ouder was. Verdachte had zich bewust moeten zijn van het overwicht dat hij daardoor op beide slachtoffers had. Zij waren voor het behoud van hun baan bij de supermarkt immers afhankelijk van verdachte. Beide slachtoffers hebben meerdere malen verbaal of non-verbaal duidelijk gemaakt dat zij niet door verdachte aangeraakt wilden worden. Desondanks heeft verdachte zijn gedragingen voortgezet en het daarbij niet slechts bij de twee aangeefsters gelaten. Verdachte heeft namelijk erkend deze ontuchtige handelingen bij in totaal ongeveer tien van zijn (minderjarige) werkneemsters te hebben gepleegd in de jaren voorafgaand en tijdens de periode tussen 2018 en 2022. Met deze gedragingen heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Het is algemeen bekend dat bij slachtoffers van zedenmisdrijven gedurende lange tijd gevoelens van onrust en onveiligheid (kunnen) blijven bestaan, maar verdachte heeft zijn eigen gevoelens van lust vooropgesteld. De rechtbank rekent verdachte dit aan.
De rechtbank heeft in het voordeel van verdachte meegewogen zijn open en eerlijke (proces)houding, het feit dat hij reeds in vrijwillig kader wordt behandeld en de consequenties die de vervolging – buiten het strafproces om – heeft meegebracht voor verdachte. Voorts is verdachte niet eerder (voor soortgelijke feiten) veroordeeld.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf moet worden opgelegd van acht maanden met een proeftijd van drie jaren, met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering en een taakstraf van 240 uren. Het opleggen van een voorwaardelijke straf heeft te gelden als stok achter de deur om te voorkomen dat verdachte wederom (soortgelijke) strafbare feiten pleegt. Voor een langere proeftijd, zoals door de officier van justitie is gevorderd, ziet de rechtbank geen aanleiding, te meer nu verdachte reeds is gestart met een ambulante behandeling.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 246 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.
Uitspraak
De rechtbank
Verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden.
Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op
3 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
dat de veroordeelde zich meldt na uitnodiging van Reclassering Nederland op de door henaangegeven dag, tijd en plaats en zich blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De veroordeelde volgt de aanwijzingen op die hem door of namens de reclassering gegeven worden;
dat de veroordeelde zich laat behandelen door de Waag of een soortgelijke zorgverlener, tebepalen door de reclassering. De behandeling start na aanmelding door de reclassering en duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
dat de veroordeelde op geen enkele wijze - direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken ofhebben met de slachtoffers [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] 2000, wonende te [adres] en [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum] 2002, wonende te [adres] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. De politie ziet toe op dit verbod.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen vaneen of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van hetWetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 4 maanden zal worden toegepast.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. J.V. Nolta, voorzitter, mr. M.E. Joha en mr. R. Tesfai, rechters, bijgestaan door mr. F.C.A. Fierstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 september 2023.