ECLI:NL:RBNNE:2023:3877

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 september 2023
Publicatiedatum
22 september 2023
Zaaknummer
18-123418-22
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het medeplegen van witwassen, oplichting, openlijke geweldpleging en mishandeling met toepassing van jeugdsanctierecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 22 september 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2002, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder het medeplegen van witwassen, oplichting, openlijke geweldpleging en mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke jeugddetentie van 2 maanden, een leerstraf van 50 uren en een werkstraf van 80 uren. De rechtbank oordeelde dat de toepassing van het jeugdsanctierecht op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht niet betekent dat de redelijke termijn voor minderjarige verdachten met terugwerkende kracht van toepassing is, waardoor er geen sprake is van overschrijding van deze termijn.

De tenlastelegging omvatte onder andere het verwerven en voorhanden hebben van geldbedragen die afkomstig waren uit misdrijven, en het plegen van oplichting door zich voor te doen als bankmedewerker. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op verschillende momenten betrokken was bij het plegen van deze misdrijven, waarbij hij gebruik maakte van de bankpas en pincode van slachtoffers. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele feiten, maar achtte de overige feiten wettig en overtuigend bewezen.

De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft ook de vorderingen van benadeelde partijen in overweging genomen, waarbij schadevergoedingen zijn toegewezen aan slachtoffers van de gepleegde feiten. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht om schadevergoedingen te betalen aan de benadeelde partijen, met inachtneming van de wettelijke rente.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
Parketnummer: 18/123418-22
Ter terechtzitting gevoegde parketnummers: 18/267384-22; 18/066993-23; 18/080215-23; 18/086967-23.
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 22 september 2023 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 8 september 2023.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. R.G. Knegt, advocaat te Leeuwarden. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. G.R. Stoeten.

Tenlastelegging

Ten aanzien van parketnummer 18/123418-22 is aan verdachte ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 24 juli 2020 tot en met 25 juli 2020, te Assen en/of te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen een voorwerp, te weten één of meer geldbedrag(en) (van in totaal ongeveer 2849,98) heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of van een voorwerp, te weten één of meer geldbedrag(en) (van in totaal ongeveer 2849,98) gebruik heeft gemaakt terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat/die voorwerp(en) onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf; subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij en/of een of meer onbekend gebleven personen, in of omstreeks de periode van 24 juli 2020 tot en met 25 juli 2020, te Assen en/of te Amsterdam, althans in Nederland een voorwerp, te weten één of meer geldbedrag(en) (van in totaal ongeveer 2849,98) heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of van een voorwerp, te weten één of meer geldbedrag(en) (van in totaal ongeveer 2849,98) gebruik heeft gemaakt terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat/die voorwerp(en) -onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf; bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de periode van 24 juli 2020 tot en met 25 juli 2020 te Assen en/of te Amsterdam, althans in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft
verschaft, door aan die onbekend gebleven persoon/personen meermalen, in ieder geval éénmaal, zijn, verdachtes, bankpas en/of pincode en/of bankrekeningnummer mee te geven en/of ter beschikking te stellen.
Ten aanzien van parketnummer 18/267384-22 is aan verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 20 maart 2022 te Assen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer 1] meermalen,
  • in zijn gezicht en/of zijn lichaam heeft/hebben geslagen/gestompt en/of
  • tegen zijn (achterhoofd) heeft/hebben geslagen/gestompt en/of
  • (terwijl hij (bewusteloos) op de grond lag) tegen zijn hoofd en/of tegen zijn lichaam heeft/hebbengeschopt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 maart 2022 te Assen, althans in de gemeente Assen, openlijk, te weten, [plaats] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon en/of een goed te weten [slachtoffer 1] door die [slachtoffer 1] in zijn gezicht en/of tegen zijn hoofd, althans tegen zijn lichaam te duwen en/of te slaan en/of te stompen en/of te schoppen.
Ten aanzien van parketnummer 18/066993-23 is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1. hij in of omstreeks de periode van 20 mei 2022 tot en met 22 mei 2022 te [plaats] , (althans) in degemeente Ooststellingwerf, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 2] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten (de afgifte van) een pinpas en/of pincode, door (zakelijk weergegeven -) die [slachtoffer 2] telefonisch te benaderen als een medewerker van de Rabobank en/of hem mede te delen dat er verdachte activiteiten hebben plaatsgevonden op zijn betaalrekening en/of dat er een bedrag van € 1400 is afgeschreven en/of dat er een medewerker van de bank langs zou komen om zijn pinpas af te halen en/of hem mede te delen dat hij zijn pincode telefonisch moest doorgeven en/of dat hij een nieuwe pinpas zou ontvangen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
een of meer onbekend gebleven perso(o)n(en) in of omstreeks de periode van 20 mei 2022 tot en met 22 mei 2022 te [plaats] , (althans) in de gemeente Ooststellingwerf, althans in Nederland met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 2] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het
aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten (de afgifte van) een pinpas en/of pincode, door (- zakelijk weergegeven -) die [slachtoffer 2] telefonisch te benaderen als een medewerker van de Rabobank en/of hem mede te delen dat er verdachte activiteiten hebben plaatsgevonden op zijn betaalrekening en/of dat er een bedrag van € 1400 is afgeschreven en/of dat er een medewerker van de bank langs zou komen om zijn pinpas af te halen en/of hem mede te delen dat hij zijn pincode telefonisch moest doorgeven en/of dat hij een nieuwe pinpas zou ontvangen, bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de periode van 20 mei 2022 tot en met 22 mei 2022 te [plaats] , gemeente Ooststellingwerf, althans in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door die pinpas bij die [slachtoffer 2] op te halen.
2) hij op of omstreeks 11 november 2022 te [plaats] , (althans) in de gemeente Weststellingwerf,althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 3] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten (de afgifte van) een pinpas en/of pincode, door (- zakelijk weergegeven -) die [slachtoffer 3] telefonisch te benaderen als een medewerker van de Rabobank en/of haar mede te delen dat er getracht is om een bedrag van € 1450 van haar rekening te halen en/of dat haar computer vol met virussen zou staan en/of dat derhalve de computer werd overgenomen, waarna zij op een gegeven moment haar pincode moest invullen en/of mede te delen dat haar pinpas geblokkerd moest worden en/of er een medewerker van de bank langs zou komen om haar pinpas op te halen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
een of meer onbekend gebleven perso(o)n(en) op of omstreeks 11 november 2022 te [plaats] , gemeente Weststellingwerf, althans in Nederland met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 3] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten (de afgifte van) een pinpas en/of pincode , door (- zakelijk weergegeven -) die [slachtoffer 3] telefonisch te benaderen als een medewerker van de Rabobank en/of haar mede te delen dat er getracht is om een bedrag van € 1450 van haar rekening te halen en/of dat haar computer vol met virussen zou staan en/of dat derhalve de computer werd overgenomen, waarna zij op een gegeven moment haar pincode moest invullen en/of mede te delen dat haar pinpas geblokkerd moest worden en/of er een medewerker van de bank langs zou komen om haar pinpas op te halen, bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 11 november 2022 te [plaats] , gemeente Weststellingwerf althans in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door die pinpas bij die [slachtoffer 3] op te halen.
3) hij in of omstreeks de periode van 20 mei 2022 tot en met 11 november 2022 te Wolvega,gemeente Weststellingwerf en/of [plaats] , (althans) in de gemeente Ooststellingwerf, in
elk geval in Nederland, (meermalen) (telkens) een geldbedrag, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 2] en/of (respectievelijk) [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen geld(bedrag(en)) onder zijn bereik heeft gebracht door (middel van) een valse sleutel, te weten (door te pinnen en/of betalingen te verrichten met) een door oplichting/fraude verkregen pinpas.
Ten aanzien van parketnummer 18/080215-23 is aan verdachte ten laste gelegd dat:
hij één of meer onbekend gebleven personen, in of omstreeks de periode van 10 februari 2021 en 19 februari 2021, te Assen en/of te Veendam en/of te Zeist, althans in Nederland, (van) een geldbedrag
(van 787 euro), althans een of meer voorwerpen
  • de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeftverborgen en/of heeft verhuld, dan wel
  • heeft verborgen en/of heeft verhuld wie de rechthebbende(n) op dat/die voorwerp(en) was/waren,en/of
  • heeft verborgen en/of heeft verhuld wie dat/die voorwerp(en) voorhanden had(den) en/of
  • heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet, en/of
  • gebruik heeft gemaakt terwijl hij verdachte en/of die mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijsmoest vermoeden dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de periode van 10 februari 2021 tot en met 19 februari 2021 te Assen, althans in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door een bankrekening te openen (waarmee genoemd geldbedrag opgenomen/gepind kon worden), althans door zijn, verdachtes, persoonlijke gegevens en/of foto ter beschikking te stellen teneinde een bankrekening te openen (waarmee genoemd geldbedrag opgenomen/gepind kon worden).
Ten aanzien van parketnummer 18/086967-23 is aan verdachte, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de nacht van 29 op 30 mei 2021 te Assen met een ander of anderen openlijk, te weten op of aan de openbare weg, [adres] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] , welk geweld bestond uit
  • het vastpakken van en/of trekken aan de capuchon van [slachtoffer 5] , waardoor [slachtoffer 5] tenval kwam,
  • en/of het vervolgens één of meerdere malen slaan met de vuist in het gezicht en/of het lichaam van[slachtoffer 5]
  • en/of daarnaast het één of meermalen slaan (met de vuist) in het gezicht en/of tegen het lichaamvan [slachtoffer 4] , waardoor [slachtoffer 4] ten val kwam en/of met zijn hoofd tegen een stoeprand aanviel, terwijl dit door hem/haar gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten een blauw oog voor [slachtoffer 5] en/of een gescheurde onderlip, gebroken voortanden, een gebroken neus, een blauw oog en een hersenschudding voor [slachtoffer 4] ten gevolge heeft gehad;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet ten veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de nacht van 29 op 30 mei 2021 te Assen [slachtoffer 4] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 4] te duwen en/of tegen het lichaam te schoppen en/of slaan.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie ten aanzien van parketnummer 18/123418-22
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging. De raadsman heeft hiertoe een uitspraak aangehaald van een hoofdofficier van justitie, gedaan op 31 augustus 2023 bij EenVandaag: ‘Geldezels, jonge jongens die hun bankrekening ter beschikking stellen aan criminelen, worden ook niet direct vervolgd’. Deze uitspraak verondersteld een bepaald vervolgingsbeleid van het Openbaar Ministerie ten aanzien van geldezels en de vervolging van verdachte wijkt daarvan af, aldus de raadsman.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de aangehaalde uitspraak van een hoofdofficier van justitie is gedaan in de context van een interview over capaciteitsproblemen bij het
Openbaar Ministerie en de rechtspraak en de keuzes die als gevolg daarvan door het Openbaar Ministerie kunnen worden gemaakt. Van een niet-vervolgingsbeleid zoals door de raadsman geschetst, is geen sprake.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het Openbaar Ministerie ontvankelijk in de vervolging. Gelet op het opportuniteitsbeginsel beslist het Openbaar Ministerie zelfstandig of tot vervolging van een strafbaar feit wordt overgegaan. Van omstandigheden waaruit blijkt dat het instellen van de onderhavige vervolging in strijd is met een goede procesorde, is niet gebleken. Dat een hoofdofficier van justitie in een interview een nadere toelichting heeft gegeven over de keuzes die het Openbaar Ministerie in specifieke gevallen heeft gemaakt als gevolg van capaciteitsproblemen, brengt nog niet mee dat ten aanzien van die gemaakte keuzes sprake is van een algeheel (niet-)vervolgingsbeleid. Het verweer van de raadsman wordt om deze reden verworpen.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de onder parketnummer 18/123418-22 primair, onder parketnummer 18/080215-23, onder parketnummer 18/066993-23 onder 1 primair, onder 2 primair en onder 3, onder parketnummer 18/086967/23 primair en onder parketnummer 18/267384-22 subsidiair, ten laste gelegde feiten. De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd voor het onder parketnummer 18/267384-22 primair ten laste gelegde feit.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van parketnummer 18/123418-22
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zijn bankpas aan anderen ter beschikking heeft gesteld. Verdachte heeft echter niet geweten wat er daarna met zijn bankpas en bankrekening zou gaan gebeuren. Hij wist wel dat hij met ‘pasjes’ geld kon verdienen, maar
hij zag hier geen kwaad in en heeft er verder niet over nagedacht.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend kan worden bewezen nu het afgeven van een bankpas, zonder op dat moment te weten wat er met die bankpas gaat gebeuren, onvoldoende is om van medeplegen van witwassen te kunnen spreken. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit heeft de raadsman geen bewijsverweer gevoerd.
Ten aanzien van parketnummer 18/080215-23
Verdachte heeft ter terechtzitting ontkend betrokken te zijn geweest bij witwassen. Verdachte heeft verklaard dat hij graag een bankrekening wilde openen omdat zijn Nederlandse bankrekening was geblokkeerd. Verdachte wist dat [naam] hier ervaring mee had en hij vertrouwde hem. Samen met [naam] heeft verdachte een account bij de N26-bank aangemaakt, een selfie en een foto van zijn identiteitsbewijs gemaakt en geüpload. Elke keer dat verdachte op het account wilde inloggen, lukte dit niet. Hij heeft ook geen bankpas of pincode die bij de bankrekening horen, ontvangen. Om deze redenen dacht hij dat het openen van de bankrekening niet was gelukt. Verdachte heeft ook geen geldbedragen van de bankrekening overgeboekt of voor [naam] geld gepind, aldus de verklaring van verdachte ter terechtzitting.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit, nu gelet op de ontkenning van verdachte en de inhoud van het strafdossier niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplichtigheid aan witwassen. De verklaring die verdachte op 12 september 2022 bij de politie heeft afgelegd, dient bovendien te worden uitgesloten van het bewijs, nu verdachte is gehoord als niet-aangehouden verdachte en hij bij aanvang van het verhoor niet is gewezen op het recht zich te doen bijstaan door een advocaat. Dit is een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv en verdachte is hierdoor in zijn verdediging geschaad.
Ten aanzien van parketnummer 18/066993-23
Verdachte heeft ter terechtzitting bekend betrokken te zijn geweest bij de oplichting van beide aangevers en de diefstal van geldbedragen. Verdachte heeft verklaard door een vriend te zijn gevraagd om te helpen en dit heeft hij gedaan. Hij wist wat er gaande was op het moment dat hij naar de woning van de aangevers toe ging. Aldaar heeft hij zich voorgedaan als bankmedewerker, heeft hij hun bankpas en pincode ingenomen en ter plaatse de bankpas doorgeknipt op zo’n manier dat de chip niet werd beschadigd. Vervolgens heeft hij de bankpas weer aan elkaar geplakt met doorzichtig plakband en bij een pinautomaat met die bankpas en pincode geld gepind. Voor zijn aandeel heeft verdachte € 300,- ontvangen.
De raadsman heeft zich ten aanzien van de onder 1 primair en onder 2 primair ten laste gelegde feiten op het standpunt gesteld dat verdachte geen wezenlijke bijdrage aan de oplichting heeft geleverd, zodat van medeplegen geen sprake is. Ten aanzien van de onder 1 subsidiair, onder 2 subsidiair en onder 3 ten laste gelegde feiten heeft de raadsman geen bewijsverweer gevoerd.
Ten aanzien van parketnummer 18/086967-23
Verdachte heeft ter terechtzitting bekend aangever [slachtoffer 4] met zijn vuist een stoot te hebben gegeven als gevolg waarvan aangever knock-out ging en op de grond viel. Het was volgens verdachte een reactie op de tik die hij van aangever kreeg. Verdachte heeft verklaard daarna te zijn weggerend. Hij realiseert zich dat dit niet had mogen gebeuren. Het was een
domme actie waar hij spijt van heeft, aldus de verklaring van verdachte ter terechtzitting. Verdachte heeft voorts verklaard die avond ook met [slachtoffer 5] te hebben gevochten, waarbij hij [slachtoffer 5] geslagen heeft.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de primair ten laste gelegde openlijke geweldpleging jegens [slachtoffer 5] en aangever [slachtoffer 4] . Met betrekking tot [slachtoffer 5] heeft de raadsman aangevoerd dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte “in vereniging” geweld heeft gepleegd nu het geweld een vechtpartij tussen verdachte en [slachtoffer 5] betreft. Met betrekking tot aangever [slachtoffer 4] heeft de raadsman primair aangevoerd dat verdachte aangever weliswaar een klap heeft gegeven, maar dat hij direct daarna is weggelopen. Verdachte is niet betrokken geweest bij het geweld dat mogelijk daarna door anderen op aangever is uitgeoefend, zodat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat het strafverzwarende gevolg van het gepleegde geweld, te weten het lichamelijk letsel van aangever, door het handelen van verdachte is veroorzaakt. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit heeft de raadsman aangevoerd dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte aangever [slachtoffer 4] heeft geduwd en geschopt.
Ten aanzien van parketnummer 18/18267384-22
Verdachte heeft ter terechtzitting ontkend betrokken te zijn geweest bij het geweld jegens aangever [slachtoffer 1] . Verdachte heeft verklaard opgefokt en erg boos te zijn geweest toen hij van een vriend hoorde dat deze kort ervoor door de groep van aangever was mishandeld. Toen de groep van aangever hun kant opkwam en druk begon te doen, heeft hij wel tegen aangever geschreeuwd. Verdachte heeft hem echter niet mishandeld en is ook niet in de buurt geweest van de groep die wel geweld jegens aangever pleegde, aldus de verklaring van verdachte ter terechtzitting.
De raadsman heeft zowel voor het primair als het subsidiair ten laste gelegde feit vrijspraak bepleit, nu gelet op de ontkenning van verdachte en de inhoud van het strafdossier niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte enige bijdrage heeft geleverd aan het gepleegde geweld jegens aangever. Ten aanzien van het primair ten laste gelegde feit heeft de raadsman zich subsidiair op het standpunt gesteld dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte opzet heeft gehad om aangever zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Oordeel van de rechtbank
Ter bevordering van de leesbaarheid van het vonnis zal de rechtbank eerst de vermogensdelicten bespreken (parketnummers 18/080215-23, 18/123418-22 en 18/066993-23) en daarna de geweldsdelicten (parketnummers 18/086967-23 en 18/086967-23).
De vermogensdelicten: parketnummers 18/080215-23, 18/123418-22 en 18/066993-23
Vrijspraak van het onder parketnummer 18/080215-23 ten laste gelegde feit
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
De rechtbank stelt vast dat uit het strafdossier blijkt dat bij het witwassen van het uit oplichting verkregen geldbedrag gebruik is gemaakt van een Duits bankrekeningnummer dat op naam staat van verdachte. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij graag een nieuwe bankrekening wilde openen omdat zijn Nederlandse bankrekening was geblokkeerd,
dat hij hiervoor hulp heeft gevraagd aan [naam] omdat deze hiermee ervaring had en omdat verdachte hem vertrouwde en dat hij samen met [naam] een account bij de N26-bank heeft aangemaakt door een selfie en een foto van zijn ID-kaart te uploaden. Hierna heeft verdachte echter niet meer op het account kunnen inloggen omdat de inloggegevens niet werkten. Hij heeft ook geen bankpas en pincode ontvangen die bij de bankrekening hoorden. Om deze redenen ging verdachte ervan uit dat het niet gelukt was om de bankrekening daadwerkelijk te openen, aldus de verklaring van verdachte ter terechtzitting. De rechtbank is van oordeel dat dit scenario op grond van het strafdossier niet kan worden uitgesloten. Uit de overlegde gegevens door de N26-bank blijk dat de adresgegevens en het telefoonnummer van de rekeninghouder niet overeenkomen met de gegevens van verdachte. Het is dan ook niet uit te sluiten dat de bankpas en pincode naar iemand anders dan verdachte zijn verstuurd en dat iemand anders dan verdachte -zonder zijn medeweten- over de bankrekening heeft beschikt. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het ten laste gelegde feit.
Bewezenverklaring van het onder parketnummer 18/123418-22 primair ten laste gelegde feit
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 26 juli 2020, opgenomen op pagina 311 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100/2020321034 d.d.
10 november 2021, inhoudend als verklaring van [naam] :
Plaats delict: Amsterdam
Op 25 juli 2020 heeft iemand via de whatsapp van mijn dochter op mijn telefoon aan mij gevraagd EUR 2849,98 over te maken naar [verdachte] , op ING nummer [rekeningnummer] . Dit heb ik gedaan. De truc was dat zij een nieuw telefoonnummer had, in de winkel stond, en de facturen en aansluitkosten niet kon betalen omdat de app internetbankieren het niet deed vanwege haar nieuwe telefoon.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 16 februari 2021, opgenomen op pagina 232e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van verdachte:
A: Ik kende [naam] en ik zag dat hij van een oudere Iphone naar een Iphone 11 was gegaan. Ik heb hem toen gevraagd hoe hij dat deed en hij vertelde mij toen dat hij pasjes deed. Hij bood dat aan. Ik wilde dat wel. Ik heb toen een gesprek gehad met [naam] , [naam] en een neef van [naam] . Ik kreeg te horen dat er geld op mijn rekening werd gestort, misschien iets van 10.000 euro. Ik zou 70% van
die 10.000 euro krijgen. De neef van [naam] legde uit hoe alles in zijn werk ging. V: Aan wie heb je toen je pinpas met pincode afgegeven? A: Aan de neef van [naam] .
V: Dan heb je je pas en pincode afgegeven en dan?
A: Toen was het afwachten. Ik had via een oud snapchataccount contact met hun. Ik moest dan regelmatig op mijn internetbanieren kijken of er geld op mijn rekening was gestort. Toen dat gebeurde liet ik dat via snapchat aan hun weten.
V: Hoeveel geld werd er gestort? A: Rond de 2000 euro.
V: Toen heb je dat via snapchat aan hun laten weten?
A: Ja. Ik moest op hun verzoek 1 cent van mijn spaarrekening overmaken naar mijn lopende rekening. Daarna zag ik dat dat bedrag op mijn rekening stond.
V: En toen?
A: Toen zag ik dat dat geld werd gepind ergens in Groningen.
V: Hoe weet je dat?
A: Dat heb ik zelf gezien. Ik was samen met [naam] , de neef van [naam] en [naam] bij de ING vlakbij de kermis in Assen. Ik zag dat [naam] toen met mijn pinpas ging proberen te pinnen, maar toen stond er nog geen geld op de rekening van mij.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 juli 2020, opgenomen op pagina 240 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van verbalisant:
Ik hoorde [verdachte] zeggen dat hij met een jongen in zijn wijk had gesproken welke dure nieuwe spullen had. Dit wilde hij ook wel. De jongen gaf aan dat hij dit had gekocht door zijn pas af te geven. De politie zou dit allemaal niet weten en hij zou niet gepakt worden. [naam] heeft [verdachte] vervolgens meegenomen naar ene [naam] . Die heeft het een en ander uitgelegd. Hij zou een neef hebben die zich voor zou doen als een familielid via whatsapp en op deze manier geld afhandig maken van mensen. [verdachte] zou zijn pas op vrijdag 24 juli 2020 aan [naam] hebben gegeven. De rekening van [verdachte] betreft: [rekeningnummer] .
Bewijsoverweging
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezen verklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. Wel dient de intellectuele en/of materiële bijdrage van verdachte aan het delict volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad van voldoende gewicht te zijn.
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen staat vast dat aangeefster een geldbedrag van € 2.849,98 heeft overgemaakt naar het bankrekeningnummer [rekeningnummer] , ten name van verdachte. Uit de door verdachte bij de politie afgelegde verklaringen blijkt dat hij een jongen heeft benaderd waarvan hij wist dat deze dure nieuwe spullen had. Deze jongen vertelde verdachte dat hij ‘pasjes deed’ en bood dit ook aan verdachte aan. Verdachte wilde dit wel en is met hem meegegaan naar twee andere jongens. Daar is aan verdachte uitgelegd hoe hij middels whats-appfraude geld kon verdienen. Verdachte heeft hierop bewust zijn bankpas en pincode ter beschikking gesteld aan een ander, wetende dat zijn bankrekening vervolgens gebruikt zou worden voor het plegen van die whatsappfraude. Verdachte heeft daaropvolgend zijn bankrekening in de gaten gehouden op gestorte geldbedragen, hij heeft de anderen ingeseind op het moment dat daadwerkelijk een geldbedrag was gestort, hij heeft op hun verzoek 1 eurocent overgemaakt van zijn spaarrekening naar zijn lopende rekening en hij was aanwezig toen door een van hen bij een pinautomaat met zijn bankpas en pincode het gestorte bedrag van zijn rekening werd gehaald. Uit het voorgaande – in onderlinge samenhang bezien – en mede gelet op het zeer korte tijdsbestek waarin een en ander zich heeft afgespeeld, leidt de rechtbank af dat verdachte een significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het verwerven, voorhanden hebben en overdragen van het ten laste gelegde geldbedrag, terwijl uit de geschetste gang van zaken blijkt dat verdachte moet hebben geweten dat het geldbedrag dat werd gestort op de door hem ter beschikking gestelde
bankrekening afkomstig was uit enig misdrijf. Bovendien is het bovenstaand handelen zozeer gericht op het meewerken aan een constructie waarbij uit misdrijf verkregen geld wordt witgewassen, dat het – behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, die de rechtbank niet zijn gebleken – niet anders kan dan dat verdachte daarop ook opzet heeft gehad. Door aldus te handelen heeft verdachte zich naar het oordeel van de rechtbank dan ook schuldig gemaakt aan het medeplegen van witwassen.
Bewezenverklaring van de onder parketnummer 18/066993-23 onder 1 primair, onder 2 primair en onder 3 ten laste gelegde feiten
De rechtbank acht de feiten onder 1 primair, 2 primair en 3 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 8 september 2023;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 11 november 2022,opgenomen op pagina 36 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100/2022330738 d.d. 9 maart 2023, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 3] ;
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 30 mei 2022, opgenomen op pagina 97 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 2] .
Bewijsoverweging
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte als medepleger kan worden aangemerkt ten aanzien van de onder feit 1 primair en feit 2 primair ten laste gelegde oplichtingen. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
Uit de verklaring van verdachte ter terechtzitting blijkt dat hij bij vrijwel alle aspecten van de oplichting betrokken is geweest. Verdachte heeft verklaard dat hij wist dat aangevers telefonisch door een ‘bankmedewerker’ werden benaderd, dat hij degene is geweest die naar de woning van de aangevers is toegegaan, dat hij zich daar als bankmedewerker heeft voorgedaan, met hen heeft gesproken, hun bankpas en pincode heeft ingenomen, de bankpas voor hun ogen heeft doorgeknipt op zo’n manier dat de chip niet werd beschadigd, dat hij -eenmaal weer buiten- de bankpas met doorzichtig plakband weer aan elkaar heeft geplakt en met die bankpas en pincode geld heeft gepind. Door aldus te handelen heeft verdachte een significante en wezenlijke bijdrage aan de oplichting geleverd, die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering met een of meer onbekend gebleven andere personen. Daarmee acht de rechtbank het ten laste gelegde medeplegen van oplichting wettig en overtuigend bewezen.
De geweldsdelicten: parketnummers 18/086967-23 en 18/086967-23
Vrijspraak van het onder parketnummer 18/086967-23 primair ten laste gelegde feit
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van openlijke geweldpleging, als bedoeld in artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht, allereerst is vereist dat sprake is van “openlijk” geweld, dat wil zeggen geweld dat voor derden zichtbaar was of had kunnen zijn waardoor de openbare orde wordt verstoord. Voorts is vereist dat dit geweld “in vereniging”
is gepleegd. Daarvan is sprake als de betrokkene een bijdrage van voldoende significante of een wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard hoeft te zijn. Anderzijds is de enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die ‘in vereniging’ geweld pleegt. Bepalend is of de door de betrokkenen geleverde - intellectuele en/of materiële - bijdrage aan het geweld van voldoende gewicht is. In dit vereiste ligt besloten dat de betrokkene dubbel opzet moet hebben: verdachte moet opzet hebben op de onderlinge samenwerking en opzet op de openlijke geweldpleging.
Openlijke geweldpleging jegens [slachtoffer 5]
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte “in vereniging” openlijk geweld heeft gepleegd jegens [slachtoffer 5] . De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. Uit het strafdossier komt het beeld naar voren dat [slachtoffer 5] op twee verschillende momenten is mishandeld. Het eerste moment heeft zich afgespeeld nabij een bushalte in Kloosterveen. [slachtoffer 5] is toen van zijn fiets getrokken en door meerdere personen geslagen. Dat verdachte hierbij betrokken is geweest, wordt door hem ontkend en blijkt ook niet uit het strafdossier. Het tweede moment vindt plaats op straat, in de buurt van de oprit van de woning van aangever [slachtoffer 4] . Uit het strafdossier blijkt dat verdachte [slachtoffer 5] toen in ieder geval een keer in zijn gezicht heeft geslagen, hetgeen verdachte ter terechtzitting ook heeft bekend. Uit het strafdossier valt echter niet af te leiden dat verdachte dit geweld “in vereniging” heeft gepleegd nu van betrokkenheid van anderen bij het geweld niet is gebleken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat aan dit criterium niet is voldaan en zal verdachte vrijspreken van de primair ten laste gelegde openlijke geweldpleging jegens [slachtoffer 5] .
Openlijke geweldpleging jegens aangever [slachtoffer 4]
De rechtbank is tevens van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte “in vereniging” openlijk geweld heeft gepleegd jegens aangever [slachtoffer 4] . De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij aangever, op de openbare weg, met zijn vuist een stoot tegen zijn hoofd heeft gegeven als gevolg waarvan aangever direct knock-out ging en op de grond viel. Verdachte heeft voorts verklaard dat hij na het geven van de stoot is weggerend en dat hij geen betrokkenheid heeft gehad bij verdere geweldplegingen jegens aangever. Hij verklaart deze ook niet te hebben gezien. Deze verklaring van verdachte wordt naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende weersproken door de overige verklaringen in het dossier. Alleen getuige Dekker heeft verklaard dat zij gezien heeft dat aangever in een groep stond, dat verdachte deel uitmaakte van deze groep en dat er meerdere armen slaande bewegingen maakten. Alle andere verklaringen sluiten de door verdachte geschetste gang van zaken niet uit. De rechtbank is op grond hiervan van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte het geweld “in vereniging” heeft gepleegd, zodat verdachte ook ten aanzien van aangever [slachtoffer 4] van het primair ten laste gelegde feit zal worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring van het onder parketnummer 18/086967-23 subsidiair ten laste gelegde feit
De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen
overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 8 september 2023;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 1 juni 2021 (inclusiefbijlagen), opgenomen op pagina 5 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2021153629 d.d. 5 oktober 2021, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 4] ;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 4 juni 2021,opgenomen op pagina 66 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [naam] .
Vrijspraak van het onder parketnummer 18/267384-22 primair ten laste gelegde feit
Op grond van de verklaringen in het strafdossier en de verklaring van verdachte ter terechtzitting, stelt de rechtbank vast dat in de nacht van 20 maart 2022 in het centrum van Assen op de openbare weg een geweldsincident heeft plaatsgevonden tussen de groep van aangever en de groep waarvan verdachte deel uitmaakte. Over de aanleiding van het incident, de groep die het initiatief nam tot het geweld en de omstandigheden waaronder het geweld precies heeft plaatsgevonden, wordt door beide groepen verschillend verklaard. Wel staat vast dat aangever als gevolg van het geweldsincident letsel heeft opgelopen. Uit meerdere getuigenverklaringen blijkt dat aangever door in ieder geval twee, maar mogelijk door drie of vier personen uit de groep van verdachte is mishandeld. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij tijdens het incident weliswaar opgefokt en erg boos was, maar hij heeft aangever niet geslagen. Deze verklaring van verdachte wordt naar het oordeel van de rechtbank weersproken door de overige verklaringen in het dossier. Zo verklaart [naam] dat zij zag dat aangever op zijn rug op de grond lag, dat verdachte bovenop hem zat en met gebalde vuisten tegen zijn hoofd aan sloeg. Daarnaast verklaart getuige [naam] dat hij zag dat de situatie tussen de beide groepen uit de hand liep en dat er over en weer werd geslagen. Hij verklaart dat hij vervolgens naar verdachte is toegelopen om hem van de groep weg te duwen, dat hij verdachte kort daarna nogmaals heeft moeten weghalen uit de groep en dat hij verdachte daarna een beetje rustig heeft gekregen. Uit deze verklaringen, mede in licht van de verklaring van verdachte ter zitting dat hij erg boos was, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte geweld jegens aangever heeft gepleegd.
De rechtbank is evenwel van oordeel dat dit geweld geen (medeplegen van een) poging tot zwaar lichamelijk letsel oplevert nu het strafdossier geen nadere informatie bevat over de kracht waarmee en de omstandigheden waaronder verdachte aangever heeft geslagen, zodat niet kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel en, indien die kans er is geweest, in hoeverre verdachte die kans ook heeft aanvaard. De rechtbank zal verdachte dan ook van het primair ten laste gelegde feit vrijspreken.
Bewezenverklaring van het onder parketnummer 18/267384-22 subsidiair ten laste gelegde feit
Op grond van bovenstaande overwegingen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 20 maart 2022 op de openbare weg geweld jegens aangever heeft gepleegd door hem tegen zijn hoofd te slaan. Voorts is verdachte, nadat hij door getuige [naam] van de vechtende groep was weggeduwd, naar die groep teruggekeerd en heeft hij zich opnieuw bij hen aangesloten terwijl het geweld op dat moment nog gaande was. Met die aanwezigheid heeft verdachte bijgedragen aan het voortduren van de geweldshandelingen
jegens aangever. Verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank door te handelen als voornoemd een voldoende significante bijdrage geleverd aan het jegens aangever gepleegde geweld, zodat het subsidiair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 8 september 2023 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Het klopt dat ik toen opgefokt was. Ik was gewoon erg boos.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 23 maart 2022,opgenomen op pagina 9 e.v. (inclusief fotobijlagen) van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100/2022072466 d.d. 8 september 2022, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 1] :
Op 20 maart 2022 liep ik in het centrum van Assen richting [plaats] . Ik zag dat [verdachte] op dat moment met meerdere personen bij zich had. [verdachte] draaide helemaal door. Hij begon tegen mij te schreeuwen en was ontzettend boos. Vanaf dat moment weet ik niets meer.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 24 maart 2022,opgenomen op pagina 44 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam] :
Op 20 maart 2022 zag ik dat [slachtoffer 1] op zijn rug op de grond lag en dat [verdachte] bovenop hem zat. Ik zag [verdachte] met gebalde vuisten [slachtoffer 1] tegen zijn hoofd aan slaan. Ik zag dat er meerdere personen omheen stonden die [slachtoffer 1] schopten.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 31 mei 2022,opgenomen op pagina 46 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam] :
Ik zag van een afstandje dat het uit de hand liep omdat er over en weer geslagen werd. Toen ben ik naar [verdachte] gelopen, ik probeerde hem weg te duwen van die groep. Het werd hierna weer een kluitje en heb ik [verdachte] ergens anders weer weggehaald. Nadat ik [verdachte] een beetje rustig had gekregen was ik Jelani aan het zoeken. Die heb ik ook geprobeerd weg te trekken uit die groep.

Bewezenverklaring

In de zaak met parketnummer 18/123418-22 acht de rechtbank het primaire feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij in de periode van 24 juli 2020 tot en met 25 juli 2020, in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen een voorwerp, te weten een geldbedrag van in totaal ongeveer 2849,98 euro heeft verkregen, voorhanden gehad en overgedragen terwijl hij en zijn mededaders wisten, dat dat voorwerp -onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
In de zaak met parketnummer 18/066993-23 acht de rechtbank feit 1 primair, feit 2 primair en feit 3 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij in de periode van 20 mei 2022 tot en met 22 mei 2022 te [plaats] , tezamen en in vereniging meteen of meer anderen, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 2] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed en het ter beschikking stellen van gegevens, te weten een pinpas en pincode, door (- zakelijk weergegeven -) die [slachtoffer 2] telefonisch te benaderen als een medewerker van de Rabobank en hem mede te delen dat er verdachte activiteiten hebben plaatsgevonden op zijn betaalrekening en dat er een bedrag van € 1400 is afgeschreven en dat er een medewerker van de bank langs zou komen om zijn pinpas af te halen en hem mede te delen dat hij zijn pincode telefonisch moest doorgeven en dat hij een nieuwe pinpas zou ontvangen;
hij op 11 november 2022 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, met hetoogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en van een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 3] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed en het ter beschikking stellen van gegevens, te weten een pinpas en pincode, door (- zakelijk weergegeven -) die [slachtoffer 3] telefonisch te benaderen als een medewerker van de Rabobank en haar mede te delen dat er getracht is om een bedrag van € 1450 van haar rekening te halen en dat haar computer vol met virussen zou staan en dat derhalve de computer werd overgenomen, waarna zij op een gegeven moment haar pincode moest invullen, en mede te delen dat haar pinpas geblokkeerd moest worden en er een medewerker van de bank langs zou komen om haar pinpas op te halen;
hij in de periode van 20 mei 2022 tot en met 11 november 2022 te Wolvega en [plaats] , eengeldbedrag dat geheel aan [slachtoffer 2] respectievelijk [slachtoffer 3] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte dat weg te nemen geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten (door te pinnen met) een door oplichting verkregen pinpas.
In de zaak met parketnummer 18/086967-23 acht de rechtbank het subsidiaire feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij in de nacht van 29 op 30 mei 2021 te Assen, [slachtoffer 4] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 4] tegen het lichaam te slaan.
In de zaak met parketnummer 18/267384-22 acht de rechtbank het subsidiaire feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 20 maart 2022 te Assen, openlijk, te weten op de openbare weg, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 1] , door die [slachtoffer 1] tegen zijn hoofd te slaan.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

Parketnummer 18/123418-22
Primair: medeplegen van witwassen.
Parketnummer 18/066993-23
Feit 1 primair: medeplegen van oplichting;
Feit 2 primair: medeplegen van oplichting;
Feit 3: diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd.
Parketnummer 18/086967-23
Subsidiair: mishandeling.
Parketnummer 18/18267384-22
Subsidiair: openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte, met toepassing van het jeugdstrafrecht, ter zake van de ten laste gelegde feiten onder parketnummer 18/123418-22 primair, onder parketnummer 18/080215-23, onder parketnummer 18/066993-23 onder 1 primair, onder 2 primair en onder 3, onder parketnummer 18/086967/23 primair en onder parketnummer 18/267384-22 subsidiair, wordt veroordeeld tot:
  • 2 maanden jeugddetentie, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en de bijzonderevoorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd;
  • de leerstraf So-Cool van 50 uren, te vervangen door 25 dagen jeugddetentie indien de leerstraf nietof niet naar behoren is verricht;
  • een werkstraf van 80 uren te vervangen door 40 dagen jeugddetentie indien de werkstraf niet of
niet naar behoren is verricht.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor toepassing van het jeugdstrafrecht. De raadsman acht de door de officier van justitie geëiste straf in beginsel redelijk. Wel dient rekening te worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte een blanco strafblad heeft, verdachte sinds het laatste ten laste gelegde feit niet opnieuw in aanraking is gekomen met politie en justitie, verdachte thans inziet dat hij in het verleden niet goed heeft gehandeld en dat hij nu gemotiveerd is om zijn leven te beteren en daartoe ook openstaat voor hulpverlening en behandeling. Ten aanzien
van de ten laste gelegde feiten onder 18/123418-22 en 18/086967-23 heeft de raadsman zich voorts op het standpunt gesteld dat rekening dient te worden gehouden met het tijdsverloop en de overschrijding van de redelijke termijn. Die redelijke termijn is begonnen op het moment van het eerste verhoor van verdachte op 21 februari 2021 respectievelijk op 4 augustus 2021. Bij toepassing van het jeugdstrafrecht is de redelijke termijn 16 maanden. Dit betekent dat in de genoemde zaken de redelijke termijn is overschreden met respectievelijk 14 maanden en 9 maanden.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland, d.d. 30 juni 2023, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan in totaal zes strafbare feiten. In juli 2020 heeft verdachte, destijds net 18 jaar oud, zijn bankrekening ter beschikking gesteld aan anderen, waarna er op zijn rekening bedragen zijn gestort die afkomstig waren van zogenaamde familie-in-nood-fraude. Nadat het geld door aangeefster was overgemaakt, heeft verdachte zijn mededaders ingeseind en is door hen gezamenlijk het geld snel opgenomen bij een pinautomaat, zodat het niet meer te traceren was. In de periode van 20 mei 2022 tot en met 11 november 2022 heeft verdachte zich tweemaal schuldig gemaakt aan het medeplegen van oplichting en diefstal van geld. Door middel van helpdeskfraude zijn van twee aangevers op slinkse wijze de bankpas en pincode bemachtigd om daarmee vervolgens snel geld van de bankrekening van de slachtoffers op te nemen. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij enkel aan zijn eigen financieel gewin heeft gedacht en zich niet heeft bekommerd om de slachtoffers. Verdachte heeft ten koste van anderen op een makkelijke en snelle manier geld willen verdienen en heeft zich daarbij geen rekenschap gegeven van de schade die hij daarmee aan anderen zou toebrengen. Het is extra kwalijk dat verdachte daarbij doelbewust misbruik heeft gemaakt van het vertrouwen dat juist oudere mensen in het bankwezen hebben en van het vertrouwen en de hulp die ouders hun kind in de regel zullen geven indien zij daarom vragen.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan twee ernstige geweldsdelicten. In de nacht van
29 op 30 mei 2021 heeft verdachte aangever in de directe omgeving van zijn woning mishandeld door hem met flinke kracht tegen zijn hoofd te slaan. Als gevolg van deze klap is aangever knock-out gegaan en met zijn hoofd op de stoeprand gevallen. Aangever heeft hierdoor fors en blijvend letsel opgelopen. Het gaat hier om volstrekt zinloos geweld. De mishandeling vond plaats nadat meerdere groepen met elkaar hadden afgesproken om een eerdere ruzie uit te vechten. De rechtbank kan zich niet aan de indruk onttrekken dat verdachte hiervan op de hoogte was en zich met dat idee ook bij een van de groepen heeft aangesloten. Verdachte heeft met zijn handelen niet alleen een forse inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever, maar ook meerdere omwonenden deelgenoot gemaakt van het geweld. Daarmee heeft hij een onacceptabele inbreuk op de openbare orde gemaakt en gevoelens van onveiligheid in de maatschappij gevoed. De
rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan. Tot slot heeft verdachte zich op 20 maart 2022 schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging in de binnenstad van Assen. Nadat er zonder een duidelijke aanleiding ruzie is ontstaan tussen de groep van verdachte en de groep van aangever, heeft verdachte, samen met zijn mededaders, aangever meerdere malen geslagen, ook nadat aangever op de grond was gevallen. Het gaat hier om uitgaansgeweld, waarbij sprake was van een overmacht van meerdere personen tegen één. Dergelijk geweld maakt inbreuk op de lichamelijke integriteit van aangever. Daarnaast zorgt uitgaansgeweld niet alleen voor gevoelens van onveiligheid bij het slachtoffer, maar draagt het ook bij aan gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Veilig thuiskomen na een uitgaansavond behoort voor eenieder een vanzelfsprekendheid te zijn. Deze vanzelfsprekendheid wordt met gedragingen als die van verdachte echter steeds verder aangetast. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Persoon van de verdachte
Verdachte was ten tijde van het plegen van het oudste bewezen verklaarde feit net 18 jaar oud. Het Wetboek van Strafrecht geeft de rechter in artikel 77c de mogelijkheid om jongeren van 18 tot 23 jaar oud te berechten met toepassing van het jeugdsanctierecht. Ter terechtzitting hebben zowel de officier van justitie als de raadsman betoogd toepassing van het jeugdstrafrecht passend te achten. In het rapport van 30 juni 2023 concludeert de reclassering, na overleg met de Raad voor de Kinderbescherming en na afname van het wegingskader adolescentenstrafrecht, een leerstraf vanuit het jeugdstrafrecht en begeleiding vanuit de jeugdreclassering het meest passend te achten. De reclassering heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte thuiswonend is, pedagogisch nog beïnvloedbaar lijkt te zijn, er vermoedelijk sprake is van verminderde intellectuele vermogens, er geen justitiële voorgeschiedenis is en dat er nog voldoende ontwikkelingsmogelijkheden worden gezien op het gebied van werk en scholing. De rechtbank zal op grond van voormeld rapport en de onderbouwing daarvan het advies van de reclassering volgen en verdachte berechten met toepassing van het jeugdsanctierecht.
De rechtbank zal bij haar beslissing voorts rekening houden met de positieve wending die verdachte sinds de bewezen verklaarde feiten aan zijn leven lijkt te hebben gegeven. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat het contact met zijn familie herstellende is, dat hij naar school gaat, werk heeft, afstand heeft genomen van zijn vroegere vrienden en met hulp van zijn moeder zijn schulden aan het afbetalen is. Daarnaast blijkt uit de justitiële documentatie van verdachte d.d. 19 juli 2023 dat hij niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor een strafbaar feit en dat hij sinds het laatste feit niet opnieuw met politie en justitie in aanraking is gekomen.
Overschrijding redelijke termijn?
De raadsman heeft bepleit dat in de zaak met parketnummer 18/123418-22 en parketnummer 18/086967-23 sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn, nu deze termijn vanwege de toepassing van het jeugdstrafrecht gesteld dient te worden op 16 maanden.
De rechtbank heeft in de onderhavige zaak artikel 77c Sr toegepast. Op grond van dit artikel kan de rechter jongeren tussen de 18 en 23 jaar berechten ‘overeenkomstig de artikelen 77g tot en met 77hh Sr’, zij het dat artikel 77e Sr buiten toepassing blijft. Dit artikel geeft de rechter derhalve de mogelijkheid om de
sanctiesuit het jeugdstrafrecht op te leggen aan een jongvolwassene. Voor het overige blijven de regels uit het volwassenstrafrecht van toepassing. Daarnaast is de beslissing om het jeugdsanctierecht toe te passen in onderhavige
zaak pas genomen bij de beslissing over de op te leggen straf. Om tegelijkertijd -en met terugwerkende kracht- de regels over de te hanteren redelijke termijn te koppelen aan de beslissing over het toe te passen sanctierecht, acht de rechtbank niet juist en ongewenst. In zoverre zal de rechtbank het standpunt van de raadsman niet volgen. Nu verdachte is verhoord, en in de zaak met parketnummer 18/086967-23 ook is aangehouden, als volwassen verdachte, zal de rechtbank uitgaan van een redelijke termijn van twee jaren waarbinnen de berechting dient te hebben plaatsgevonden. De rechtbank stelt vast dat bij de bewezen verklaarde feiten onder de parketnummers 18/123418-22 en 18/086967-23 sprake is van tijdsverloop tussen de overdracht van de einddossiers aan het Openbaar Ministerie en de aankondiging van de aanstaande strafzaak zonder dat duidelijk is geworden wat de reden van dit tijdsverloop is geweest. De rechtbank zal bij de straftoemeting rekening houden met dit tijdsverloop.
De straf
De rechtbank is van oordeel dat de ernst en hoeveelheid van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, in beginsel een onvoorwaardelijke jeugddetentie rechtvaardigen. Tegelijkertijd dient de rechtbank bij de strafoplegging rekening te houden met de persoon van verdachte en het belang van de maatschappij bij het voorkomen van nieuwe (soortgelijke) strafbare feiten. Alles afwegende, acht de rechtbank een straf in de zin van een voorwaardelijke jeugddetentie van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaar in combinatie met een werkstraf van 80 uren te vervangen door 40 dagen jeugddetentie indien de werkstraf niet of niet naar behoren is verricht, en de leerstraf So-Cool van 50 uren, te vervangen door 25 dagen jeugddetentie indien de leerstraf niet of niet naar behoren is verricht, passend en geboden. Het voorwaardelijke strafdeel dient als stok achter de deur om verdachte ervan te weerhouden in toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Daarnaast zullen aan dit strafdeel, ter voorkoming van recidive, de bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals door de reclassering geadviseerd.
Hoewel de rechtbank minder feiten bewezen heeft verklaard dan door de officier van justitie gevorderd, legt de rechtbank een straf op gelijk aan hetgeen door de officier van justitie is geëist, nu rechtbank dit passend en geboden acht gelet op de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan.

Benadeelde partij

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
1. slachtoffer 6] heeft zich in het geding gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 4.642,16,- ter zake van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
3. [ slachtoffer 4] heeft zich, door tussenkomst van zijn raadsvrouw, mr. V.C.D. Klaasen, advocaat te ‘sGravenhage, in het geding gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 5.378,11,- ter zake van materiële schade en € 15.000,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
3. [ slachtoffer 1] heeft zich, door tussenkomst van zijn raadsvrouw, mr. M.M. Wiersema, advocaat te Assen, in het geding gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 506,- ter zake van materiële schade en € 1.100,- ter
vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de officier van justitie
Benadeelde partij [slachtoffer 6]
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 787,-, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige dient de vordering niet-ontvankelijk verklaard te worden omdat niet gebleken is van een rechtstreeks verband tussen de gedragingen van verdachte en het gevorderde bedrag.
Benadeelde partij [slachtoffer 4]
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de materiële schadeposten
‘Tandartskosten Dental Clinics Rolde’, ‘Stichting MAKZ, ziekenhuishulp’, ‘Gemiste inkomsten 2 weken niet werken’ en ‘Mobiele telefoon Iphone X’. De materiele schadeposten ‘Eigen risico 2021’ en ‘Ambulancevervoer’ zien gedeeltelijk op dezelfde schade. Het bedrag van die beide schadeposten dient om die reden te worden gematigd tot een totaalbedrag van € 73,69. Ten aanzien van de immateriële schade stelt de officier van justitie zich op het standpunt een bedrag van € 5000,passend te vinden. Daarnaast vordert de officier van justitie het toe te wijzen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige dient de vordering niet-ontvankelijk verklaard te worden nu deze posten onvoldoende zijn onderbouwd.
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de materiële schadepost ‘gederfde inkomsten’. Ten aanzien van de immateriële schade stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat het gevorderde bedrag gematigd dient te worden tot een bedrag van € 500,-. Daarnaast vordert de officier van justitie het toe te wijzen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Tot slot vordert de officier van justitie de hoofdelijke aansprakelijkheid van verdachte nu hij het feit samen met een ander heeft gepleegd. Voor het overige dient de vordering niet-ontvankelijk verklaard te worden nu deze posten onvoldoende zijn onderbouwd.
Standpunt van de verdediging
Benadeelde partij [slachtoffer 6]
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat verdachte dient te worden vrijgesproken van het feit waarop de vordering is gebaseerd. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de schade onvoldoende is onderbouwd en in een te ver verwijderd verband staat tot het ten laste gelegde feit, zodat de vordering ook om deze reden niet-ontvankelijk dient te worden verklaard dan wel dient te worden afgewezen. Meer subsidiair stelt de raadsman dat de schade dient te worden gematigd.
Benadeelde partij [slachtoffer 4]
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte geen onrechtmatige daad jegens de benadeelde partij heeft gepleegd, zodat de vordering reeds om deze reden wordt betwist. Subsidiair heeft de raadsman zich ten aanzien van de materiële schadeposten op het standpunt gesteld dat deze dienen te worden afgewezen dan wel niet-ontvankelijk te
worden verklaard nu zij geen rechtsreeks gevolg zijn van het handelen van verdachte en voorts onvoldoende zijn onderbouwd. Ten aanzien van de immateriële schadevergoeding heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat deze niet-ontvankelijk dient te worden verklaard nu geen (psychisch) letsel en geen causaal verband tussen het handelen van verdachte en het eventuele (psychisch) letsel is aangetoond. Meer subsidiair heeft de raadsman zich op standpunt gesteld dat de immateriële schadevergoeding dient te worden gematigd, nu sprake is van eigen schuld van de aangever in de zin van artikel 6:101 BW en de aangehaalde jurisprudentie niet overeenkomt met het ten laste gelegde feit.
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte geen onrechtmatige daad jegens de benadeelde partij heeft gepleegd, zodat de vordering reeds om deze reden wordt betwist. Subsidiair heeft de raadsman zich ten aanzien van de materiële schadeposten op het standpunt gesteld dat deze dienen te worden afgewezen dan wel niet-ontvankelijk te worden verklaard nu zij geen rechtsreeks gevolg zijn van het handelen van verdachte en voorts onvoldoende zijn onderbouwd. Ten aanzien van de immateriële schadevergoeding heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat deze niet-ontvankelijk dient te worden verklaard nu geen psychisch letsel en geen causaal verband tussen het handelen van verdachte en het eventuele psychisch letsel is aangetoond. Meer subsidiair heeft de raadsman zich op standpunt gesteld dat de immateriële schadevergoeding dient te worden verlaagd, nu sprake is van een eigen schuld van aangever in de zin van artikel 6:101 BW en de aangehaalde jurisprudentie niet overeenkomt met het ten laste gelegde feit.
Oordeel van de rechtbank
Benadeelde partij [slachtoffer 6] (parketnummer (18/080215-23)
De rechtbank acht het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan niet bewezen. De benadeelde partij zal daarom niet ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
Benadeelde partij [slachtoffer 4] (Parketnummer 18/086967-23 subsidiair)
Het verzoek, voor zover betrekking hebbend op de materiële schadeposten, is opgebouwd uit de volgende posten:
  • Tandartskosten Dental Clinics Rolde € 1.577,33
  • Tandartskosten Dental Clinics Rolde: € 159,77
  • Stichting MAKZ, ziekenhuishulp: € 215,38
  • Ambulancevervoer: € 347,80
  • Eigen risico 2021: € 347,80
  • Eigen risico 2022: € 202,60
  • Mobiele telefoon IPhone X: € 499,-
  • Gemiste inkomsten 2 weken niet werken: € 1.377,03
  • Gemiste inkomsten 5 dagen verlof voor afspraken ziekenhuis: € 497,11 - Installeren camera's: € 154,20
Ter terechtzitting is door de gemachtigde een nadere toelichting gegeven op de schadeposten ‘Ambulancevervoer’ en ‘Eigen risico 2021’, inhoudende dat deze beide posten vanwege een dubbeltelling dienen te worden samengevoegd en verlaagd naar een totaalbedrag van € 73,69.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte benadeelde met flinke kracht een klap tegen zijn hoofd heeft gegeven als gevolg waarvan de benadeelde knock-out is gegaan en met zijn
hoofd op de stoeprand is gevallen. Het is naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk dat het door de benadeelde gestelde letsel aan zijn gezicht en gebit en de hersenschudding een rechtstreeks gevolg zijn van dit handelen. Op grond van de vordering van de benadeelde partij en de nadere toelichting ter terechtzitting is de rechtbank voorts van oordeel dat de uit dit letsel voortvloeiende materiële schade – bestaande uit tandartskosten, ziekenhuishulp, eigen risico 2021 (ten bedrage van € 73,69), eigen risico 2022 en gemiste inkomsten – voldoende is onderbouwd. Dit geldt eveneens voor de schadepost ‘mobiele telefoon’. De rechtbank zal het verzoek tot vergoeding van deze schadeposten dan ook toewijzen. De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade bestaande uit de kosten voor het installeren van camera’s in een te ver verwijderd verband staan met de mishandeling zoals deze door de rechtbank is bewezen verklaard. De rechtbank zal de vordering op dit punt niet-ontvankelijk verklaren.
Naar het oordeel van de rechtbank is voorts voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde handelen van verdachte. De rechtbank zal bij het bepalen van de hoogte van de immateriële schadevergoeding gebruik maken van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek. Rekening houdend met de aard en de ernst van het delict en de gevolgen hiervan voor de benadeelde partij, acht de rechtbank toekenning van een bedrag van € 7.500 redelijk en billijk. Voor het overige deel zal de rechtbank de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat verdachte aan de benadeelde partij een schadevergoeding moet betalen van € 12.101,90,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 mei 2023. Tevens zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Benadeelde partij [slachtoffer 1] (parketnummer 18/267384-22)
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de schade heeft geleden door ‘gederfde inkomsten’ en dat deze een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit. De rechtbank zal het verzoek tot vergoeding van deze schadepost dan ook toewijzen. De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade voor wat betreft de posten ‘beschadigde en met bloed besmeurde jas’ en ‘van vader gekregen Armani horloge’ niet voldoende is onderbouwd. Niet gebleken is bijvoorbeeld om welk type jas en horloge het gaat, wat de (aanschaf)waarde daarvan is geweest en dat deze goederen onherstelbaar zijn beschadigd. De rechtbank zal de vordering op dit punt niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank is voorts van oordeel dat, gezien het strafdossier en gelet op de onderbouwing van de vordering, vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde feit immateriële schade heeft geleden. Bij het bepalen van de hoogte van deze schade heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft het feit samen met een ander gepleegd. Deze mededader is door de politierechter bij vonnis van 23 juni 2023 veroordeeld tot het betalen van een immateriële schadevergoeding aan de benadeelde partij van € 500,-. De rechtbank hecht er waarde aan om wat betreft het toekennen van de
immateriële schadevergoeding aan te sluiten bij het vonnis van de politierechter. De rechtbank zal derhalve de gevorderde immateriële schadevergoeding toewijzen tot een bedrag van € 500,-. Voor het overige deel zal de rechtbank de vordering niet-ontvankelijk. verklaren.
Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat verdachte aan de benadeelde partij een schadevergoeding moet betalen van € 556,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 maart 2022. Tevens zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien zijn mededader deze al heeft betaald, en andersom.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 47, 77c, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg,
141, 300, 311, 326 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder parketnummer 18/080215-23, onder parketnummer 18/086967-23 primair en onder parketnummer 18/267384-22 primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder parketnummer 18/123418-22 primair, onder parketnummer 18/066993-23 onder 1 primair, onder 2 primair en onder 3, onder parketnummer 18/086967-23 subsidiair en onder parketnummer 18/267384-22 subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
- een jeugddetentie voor de duur van twee maanden.
Bepaalt dat deze jeugddetentie niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
verdachte zich na uitnodiging meldt bij de jeugdreclassering op het door hen aangegeven tijdstipen locatie. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak, zolang en waar de reclassering dat nodig vindt. Verdachte volgt de aanwijzingen op die hem door of namens de jeugdreclassering gegeven worden voor zover niet reeds in andere voorwaarden benoemd. Binnen het toezicht worden (sub)doelen geformuleerd waar verdachte aan zal werken deze te behalen.
verdachte meewerkt aan de door de jeugdreclassering geïndiceerde behandeling of begeleiding,indien en zolang de jeugdreclassering dit nodig acht. De behandeling of begeleiding duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de jeugdreclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling of begeleiding.
verdachte meewerkt aan controle van het gebruik van drugs om het middelengebruik te beheersen.De jeugdreclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle.
De jeugdreclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd.
Geeft aan William Schrikker Jeugdbeschermming & Jeugdreclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen vaneen of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van hetWetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
  • een taakstraf, te weten een werkstraf voor de duur van 80 uren.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie voor de duur van 40 dagen zal worden toegepast.
-
een taakstraf, te weten een leerstaf bestaande uit het volgen van het leerproject So-Cool voor de duur van 50 uren.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de leerstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie voor de duur van 25 dagen zal worden toegepast.

Benadeelde partijen

Ten aanzien van parketnummer 18/080215-23:
Verklaart de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Ten aanzien van parketnummer18/086967-23 subsidiair:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan [slachtoffer 4] te betalen:
  • het bedrag van € 12.101,90 (zegge: twaalfduizend honderdeen euro en negentig eurocent),bestaande uit € 4.601,90 aan materiële schade en € 7.500,- aan immateriële schade; - de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 30 mei 2021 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de vordering voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 4] aan de Staat te betalen een bedrag van € 12.101,90 (zegge: twaalfduizend honderdeen euro en negentig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 mei 2021 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 4.601,90 aan materiële schade en € 7.500,- aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 0 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Ten aanzien van parketnummer18/267384-22 subsidiair:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, om aan [slachtoffer 1] te betalen:
  • het bedrag van € 556,- (zegge: vijfhonderdenzesenvijftig euro), bestaande uit € 56,- aan materiëleschade en € 500,- aan immateriële schade;
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 20 maart 2022 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de vordering voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Legt aan verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat te betalen een bedrag van € 556,- (zegge: vijfhonderdenzesenvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 maart 2022 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 56,- aan materiële schade en € 500,- aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 0 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte of een mededader voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.M. Wolters, voorzitter, mr. A. de Jong en mr. H. Supèr, rechters, bijgestaan door mr. K. Bodewes-Maas, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 september 2023.