ECLI:NL:RBNNE:2023:385

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
10 februari 2023
Publicatiedatum
7 februari 2023
Zaaknummer
178237
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Partneralimentatie en woonlasten in het kader van hypothecair krediet

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 6 februari 2023 een beschikking gegeven inzake de partneralimentatie tussen een man en een vrouw. De man had een hypotheekaanvraag gedaan, maar deze werd afgewezen door banken vanwege te hoge woonlasten. De rechtbank heeft vastgesteld dat 30% van het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de man als redelijke woonlasten moet worden beschouwd, wat overeenkomt met het forfaitaire woonbudget per 1 februari 2023. De man had een NBI van € 4.305,- per maand, wat betekent dat zijn redelijke woonlasten € 1.291,50 per maand zouden zijn.

De rechtbank heeft de voorlopige partneralimentatie, die eerder was vastgesteld, definitief gemaakt en bepaald dat de man vanaf 25 mei 2022 een bedrag van € 2.189,00 bruto per maand en met ingang van de datum van deze beschikking een bedrag van € 1.603,- bruto per maand aan de vrouw moet betalen. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de financiële situatie van beide partijen en de noodzaak om te voorkomen dat de vrouw financieel beter af zou zijn dan de man.

De rechtbank heeft de berekeningen die ten grondslag liggen aan de bijdrage toegevoegd aan de beschikking. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en hoger beroep kan worden ingesteld binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rekestnummer: C/17/178237 / FA RK 21-442
beschikking van de enkelvoudige kamer d.d. 6 februari 2023
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
hierna ook te noemen de man,
advocaat mr. C.F.M. Seip, kantoorhoudende te Groningen,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
hierna ook te noemen de vrouw,
advocaat mr. A. van der Pol, kantoorhoudende te Leeuwarden.

1.Het verdere procesverloop

1.1.
Bij (tussen)beschikking van 25 mei 2022 is de zaak ten aanzien van de partneralimentatie aangehouden. De rechtbank heeft een voorlopige partneralimentatie vastgelegd.
1.2.
Na 25 mei 2022 heeft de rechtbank kennisgenomen van:
- een akte van de man, ingekomen op 5 juli 2022;
- een brief van de vrouw, ingekomen op 28 juli 2022;
- een akte van de man, ingekomen op 7 november 2022;
- een akte van de vrouw, ingekomen op 28 november 2023.
1.3.
De zaak is pro forma behandeld.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Bij beschikking van 25 mei 2022 is de partneralimentatie voorlopig vastgesteld. De rechtbank zal bepalen dat die voorlopige bijdrage per 25 mei 2022 de definitieve bijdrage wordt tot de datum van deze beschikking. Vanaf de datum van deze beschikking wijzigt de bijdrage, nu hierna in deze beschikking duidelijk zal worden geworden met welke woonlasten aan de zijde van de man rekening gehouden moet worden zodra de man het eigendomsaandeel van de vrouw in de woning overneemt overeenkomstig de afspraken daartoe van 22 april 2022. De rechtbank gaat er daarbij vanuit dat deze overdracht op korte termijn zal plaatsvinden, indien deze nog niet heeft plaatsgevonden.
2.2.
De man is in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over zijn definitieve woonlasten zodat een beslissing kan worden genomen over de partneralimentatie. Het is de man niet gelukt om de benodigde lening bij de Rabobank te krijgen. De man kan wel het benodigde bedrag van zijn B.V. lenen tegen marktconforme voorwaarden. Door deze gewijzigde situatie ziet de financieringsopzet er anders uit.
2.3.
De man stelt dat hij volgens de offerte van zijn BV € 437,03 aan aflossing per maand gaat betalen en € 1.132,83 aan rente per maand gaat betalen. De man zijn woonlasten bedragen dan € 1.569,86 per maand, wat volgens de man zijn draagkrachtberekening neer komt op € 1.409,- aan werkelijke netto woonlasten.
2.4.
Volgens de vrouw is een bedrag van € 1.409,- aan werkelijke netto woonlasten niet redelijk. De man zijn netto besteedbaar inkomen (hierna NBI) bedraagt volgens de vrouw € 4.305,- per maand. Een redelijke woonlast zou 30% van dit NBI zijn, een bedrag van € 1291,50 per maand.
2.5.
De rechtbank volgt de vrouw in haar stelling dat 30% van het NBI een redelijke woonlast is. Financiële instellingen en andersoortige kredietverstrekkers zijn gehouden aan de Tijdelijke regeling hypothecair krediet. Deze regeling is (samengevat) erop gericht om te voorkomen dat mensen te hoge woonlasten hebben waardoor zij in de financiële problemen komen. Zowel de Rabobank als de ING bank hebben het financieringsverzoek van de man om die reden afgewezen. Dit komt onder meer door de strengere financieringsregels uit voornoemde regeling en doordat de man binnen tien jaar met pensioen gaat wat een inkomensdaling tot gevolg heeft. Uit de offerte van de man zijn BV blijkt dat een deel van de lening fiscaal niet aftrekbaar is. De rechtbank concludeert hieruit dat de man zijn woonlasten te hoog zijn volgens de daartoe strekkende normen van de overheid. Daarnaast is in de offerte ook de herfinanciering van een bankkrediet opgenomen wat niet onder de woonlasten valt. Indien de rechtbank uit zou gaan van de door de man gestelde woonlasten zou dat de vrouw benadelen; feitelijk woont de man te duur. De rechtbank acht het redelijk om voor de woonlasten uit te gaan van 30% van het NBI van de man, dan sluiten de woonlasten aan bij de inkomsenssituatie van de man. Daarnaast is dat ook conform de richtlijnen voor partneralimentatie zoals die per 1 januari 2023 gelden.
2.6.
Voor de berekening van de man zijn draagkracht zal de rechtbank uitgaan van het inkomen dat de man op grond van zijn jaaropgave in 2021 had, € 74.004,-. Nu de ingangsdatum van de huidig te berekenen alimentatie in 2023 ligt zal de rechtbank de tarieven van 2023 toepassen. Het NBI van de man bedraagt dan € 4.102,-. Ten aanzien van de lasten van de man zal de rechtbank rekening houden met de bijstandsnorm van € 1.196,-, verminderd met de wooncomponent van -/- € 223,- en voor de (aanvullende) ziektekostenpremie en verplicht eigen risico een bedrag van € 123,-, zoals berekend in de vorige beschikking. Als woonlasten hanteert de rechtbank 30% van het NBI, wat neerkomt op een bedrag van € 1.231,-. Op grond van de hiervoor genoemde (inkomens)gegevens en de aangehechte draagkrachtberekening, heeft de man een draagkrachtruimte van € 1.776,-. Daarvan is 60% (€ 1.066,-) beschikbaar voor partneralimentatie, dat komt neer op een bedrag van € 1.690,- bruto per maand.
Vergelijking
2.7.
Om te bezien of er reden is om een lagere bijdrage dan het hierboven genoemde bedrag vast te stellen, zal de rechtbank, overeenkomstig het verzoek van de man daartoe, de financiële situatie van partijen vergelijken waarbij uitgegaan wordt dat de man partneralimentatie aan de vrouw betaalt. De rechtbank zal daarom de zogenoemde jus-vergelijking toepassen en rekening houden met de lasten van partijen.
2.8.
Aan de zijde van de vrouw neemt de rechtbank de vrouw haar jaarinkomen over 2021 als uitgangspunt, € 20.220,-. Ten aanzien van de lasten van de vrouw zal de rechtbank rekening houden met de bijstandsnorm van € 1.196,-, verminderd met de wooncomponent van -/- € 223,- en voor de (aanvullende) ziektekostenpremie en verplicht eigen risico een bedrag van € 123,-, zoals berekend in de vorige beschikking. De woonlasten van de vrouw zijn in de vorige beschikking berekend op € 514,-.
2.9.
Uit de aangehechte berekening blijkt dat de man en de vrouw bij een bruto bijdrage van € 1.603,- per maand evenveel vrije ruimte overhouden. Dit bedrag is lager dan het brutobedrag dat de man op basis van de draagkrachtberekening kan betalen en ook lager dan de bruto resterende behoefte van de vrouw. De door de man te betalen bijdrage wordt daarom begrensd door het bedrag dat volgt uit de vergelijking. Zou dit niet gedaan worden, dan is de vrouw financieel beter af dan de man. Het voorgaande betekent dat de man aan de vrouw een bedrag moet betalen van € 1.603,- bruto per maand, als bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw.
2.10.
De door de rechtbank gemaakte berekeningen die ten grondslag liggen aan de bijdrage, zijn aan deze beschikking toegevoegd.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
bepaalt dat de man per 25 mei 2022 definitief € 2.189,00 bruto per maand en met ingang van de datum van deze beschikking een bedrag van € 1.603,- bruto per maand aan de vrouw moet betalen als bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw, steeds bij vooruitbetaling te voldoen;
3.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
3.3.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.J. Baken, (kinder)rechter, bijgestaan door de griffier en in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak.
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet door tussenkomst van een advocaat worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden
fn: 876