ECLI:NL:RBNNE:2023:384

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
7 februari 2023
Publicatiedatum
7 februari 2023
Zaaknummer
18/059535-22
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen aanhouding en geweld tegen politieagenten in Groningen

Op 7 februari 2023 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan wederspannigheid en een poging tot zware mishandeling van een politieagent. De verdachte heeft zich op 10 maart 2022 in Groningen hevig verzet tijdens zijn aanhouding, waarbij hij een politieagent meermalen tegen het hoofd heeft geslagen en ook tegen het lichaam heeft geschopt. Daarnaast heeft hij twee politieagenten verbaal bedreigd, zowel tijdens zijn aanhouding als in het cellencomplex. De rechtbank constateert dat er twee vormverzuimen zijn geweest, maar oordeelt dat deze niet leiden tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. De rechtbank legt de verdachte een gevangenisstraf op van 450 dagen, waarvan 309 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. Tevens wordt de verdachte verplicht om geen contact op te nemen met politiefunctionarissen op beeld of geluid. De vordering van de benadeelde partij, die € 500,- bedraagt, wordt in zijn geheel toegewezen, inclusief wettelijke rente.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/059535-22
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 7 februari 2023 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1979 te [geboorteplaats] , wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 24 januari 2023. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. P.P. van Rhijn, advocaat te Doorn. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr T.H. Pitstra.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
primairhij op of omstreeks 10 maart 2022 te Groningen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een politieambtenaar, te weten agent met dienstnummer [nummer 1] , hoofdagent bij de politie Eenheid Noord-Nederland, gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet die agent [nummer 1] (met kracht) meermalen, tegen het gezicht en/of het hoofd en/of (elders) tegen het lichaam heeft geslagen/gestompt en/of tegen het lichaam van die agent [nummer 1] heeft geschopt/getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 10 maart 2022 te Groningen, een ambtenaar, agent met dienstnummer [nummer 1] , hoofdagent bij de politie Eenheid Noord-Nederland, gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door die agent [nummer 1] (met kracht) meermalen, tegen het gezicht en/of het hoofd en/of (elders) tegen het lichaam te slaan/stompen en/of tegen het lichaam van die agent [nummer 1] te trappen/schoppen;
2.
hij op of omstreeks 10 maart 2022 te Groningen, zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen een ambtenaar, agent met dienstnummer [nummer 1] , hoofdagent bij de politie Eenheid Noord-Nederland en/of agent met dienstnummer [nummer 2] , hoofdagent bij de politie Eenheid Noord-Nederland, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn/hun bediening, te weten ter aanhouding van verdachte terzake van baldadigheid, in elk geval enig strafbaar feit, door bij de aanhouding zijn, verdachtes, arm(en) los te trekken uit de greep van die verbalisant(en), althans tegengestelde bewegingen te maken en/of te duwen tegen en/of trekken aan die verbalisant(en) en/of vervolgens met kracht in het gezicht, althans tegen het hoofd van die voornoemde agent [nummer 1] te slaan/stompen en/of zijn, verdachtes, linkerarm aan te spannen en/of met kracht in tegengestelde richting te bewegen dan waarheen die verbalisant(en) hem trachten te bewegen en/of met kracht zijn lichaam uit de fixatie van die voornoemde verbalisant(en) te trekken, terwijl dit misdrijf en/of daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel, te weten een piep in het linker oor en/of een pijnlijk hoofd en/of een pijnlijke kaak en/of een hersenschudding bij die agent [nummer 1] ten gevolge heeft gehad;
3.
hij op of omstreeks 10 maart 2022 te Groningen agent met dienstnummer [nummer 1] , hoofdagent bij de politie Eenheid Noord-Nederland, gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die agent [nummer 1] dreigend de woorden toe te voegen: "Ik ga jou helemaal kapot maken" en/of "maakt me niet uit, ik maak je helemaal af", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
4.
hij op of omstreeks 10 maart 2022 te Leeuwarden [benadeelde partij] , surveillant bij de politie Eenheid Noord-Nederland, gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [benadeelde partij] dreigend de woorden toe te voegen: "Ik ga iedereen opzoeken die ik op film terug zie. Ik maak ze allemaal kapot als ik ze tegen kom" Bedankt voor deze aanhouding, dit is voor mij een zaadje waardoor ik veel likes krijg", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.

Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft allereerst aangevoerd dat het Openbaar Ministerie (OM) niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat er sprake is van onherstelbare vormverzuimen als bedoeld in artikel 359a Sv. In de eerste plaats is verdachte niet de reden voor zijn aanhouding medegedeeld. Desondanks wordt door één van de agenten meteen verdachte zijn arm vastgepakt, zijn bril van zijn hoofd getrokken en pepperspray gebruikt. Met betrekking tot de pepperspray geldt dat verdachte ten onrechte en zonder waarschuwing is gepepperd. Er ging geen dreiging uit van verdachte en verdachte staat niet te boek als iemand die geweld gebruikt tegen agenten. De pepperspray was daarmee niet proportioneel en verdachte is ook niet gewaarschuwd voor het gebruik van pepperspray. Gelet op artikel 12a lid 2 van de Ambtsinstructie had dat wel gemoeten. Terwijl uit het dossier kan worden afgeleid dat het niet strikt noodzakelijk was om verdachte aan te houden, is hier toch actief en op ronduit ongelukkige wijze uitvoering aan gegeven. Het ontbrak aan een duidelijk plan van aanpak. Al het voorgaande brengt mee dat er sprake is van een onherstelbare vormverzuimen als bedoeld in artikel 359a Sv. Het OM heeft daarmee zijn recht op vervolging verspeeld en dient dus niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is geweest van een vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv. Uit de processen-verbaal van bevindingen van de verbalisanten, hun verklaringen bij de rechter-commissaris en het verhoor van verdachte tijdens de raadkamerzitting op 23 maart 2022 blijkt dat meteen tegen verdachte is gezegd dat hij is aangehouden. Daarbij is niet direct gezegd waarvoor dat was. Aangezien dit slechts enkele minuten is geweest nadat verdachte de klap op de politieauto gaf, moet het voor verdachte niet moeilijk zijn geweest om te bedenken dat het daarmee te maken zou moeten hebben. Bovendien is verdachte nog expliciet gezegd dat het voor baldadigheid dan wel vernieling was op het moment dat verdachte vroeg waar hij voor was aangehouden. Dit was in ieder geval voordat verdachte geweld ging uitoefenen op verbalisant [nummer 1] . Nadat aan verdachte was meegedeeld dat hij was aangehouden, hebben de politieagenten [nummer 1] en [nummer 2] verdachte elk bij een arm vastgepakt. Er is meermalen op verdachte ingepraat en hem gevraagd om mee te werken, maar zonder resultaat. Om verdachte tot medewerking te bewegen, om hem te kunnen boeien en controle op hem te krijgen, is pepperspray gebruikt. Die inzet is in overeenstemming met de Ambtsinstructie. Volgens artikel 12a sub b van de Ambtsinstructie is het gebruik van pepperspray onder andere geoorloofd om een persoon aan te houden die zich aan de aanhouding tracht te onttrekken. En daarvan was hier sprake. Dat is nagelaten verdachte daarvoor eerst te waarschuwen, maakt dat niet anders. Artikel 12b van de Ambtsinstructie schrijft een dergelijke waarschuwing ook niet in absolute termen voor en verbindt er bovendien voor de rechtmatigheid van de inzet van het middel ook geen consequenties aan. Dit alles leidt tot de conclusie dat de aanhouding van verdachte rechtmatig is geweest. Ook levert het door de politie toegepaste geweld bij de aanhouding van verdachte geen vormverzuim op in de zin van artikel 359a Sv en voor niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie (hierna: OM) of strafvermindering bestaat dan ook geen aanleiding.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt als volgt.
Op 10 maart 2022 rijden verbalisanten met optische- en geluidssignalen in hun dienstvoertuig, in verband met de melding van een onwelwording. Hierbij passeren zij verdachte in de Poelestraat, waarna verdachte een slaande en schoppende beweging richting het dienstvoertuig maakt, waarbij dit voertuig ook wordt geraakt. Via de portofoon wordt door deze verbalisanten doorgegeven dat verdachte kan worden aangehouden terzake baldadigheid. Vervolgens rijden andere verbalisanten, de verbalisanten [nummer 1] en [nummer 2] , naar de Poelestraat om verdachte aan te houden en zien hem aldaar. Verbalisant [nummer 1] stapt hierop als eerste uit het dienstvoertuig en zegt tegen verdachte: ‘U bent aangehouden’. Verbalisant [nummer 2] voegt zich vervolgens bij zijn collega en verdachte. De rechtbank neemt – gelet op de verklaringen van de betrokken verbalisanten – voor vaststaand aan dat verdachte direct bij de confrontatie tussen hem en politieagent [nummer 1] is medegedeeld dát hij is aangehouden. De verklaringen van de deze verbalisanten is echter minder eenduidig ten aanzien van de vraag of verdachte toen (of voordat verdachte geweld is gaan gebruiken) ook is medegedeeld waarvóór hij is aangehouden. Nu daarover twijfel blijft bestaan, gaat de rechtbank er in het voordeel van verdachte vanuit dat dit niet is gebeurd. Dat betekent dat op dit punt sprake is van een vormverzuim, gelet op de vereisten van artikel 27c lid 1 Sv.
Voor het overige heeft de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de inhoud van de verklaringen van de betrokken verbalisanten. Daaruit leidt de rechtbank af dat de verdachte, nadat hem meermalen is aangezegd dat hij is aangehouden, niet meewerkt en zich tracht te onttrekken aan zijn aanhouding. Vervolgens maakt verbalisant [nummer 1] gebruik van pepperspray. Gelet op artikel 12a onder b van de Ambtsinstructie voor de politie is dat toegestaan; naar het oordeel van de rechtbank was dit in de gegeven omstandigheden ook niet disproportioneel. Verdachte had gelet op artikel 12b van de Ambtsinstructie echter wel eerst moeten waarschuwen voor gebruikmaking van pepperspray. Er was – zoals verbalisant [nummer 1] zelf ook heeft verklaard – geen sprake van een uitzonderingssituatie waarin de omstandigheden een waarschuwing redelijkerwijs niet toelieten. De rechtbank concludeert derhalve dat het gebruik van de pepperspray was toegelaten, maar dat de betrokken verbalisant verdachte wel eerst had moeten waarschuwen. In zoverre is dus sprake van een vormverzuim.
Dat een duidelijk plan voor de aanhouding zou hebben ontbroken, zoals de verdediging heeft gesteld, is – als dit al zo zou zijn – naar het oordeel van de rechtbank op geen enkele wijze te kwalificeren als vormverzuim.
De rechtbank concludeert dat er sprake is geweest van een tweetal vormverzuimen: (i) verdachte is niet meteen medegedeeld waarvoor hij is aangehouden en (ii) er is tegen verdachte gebruik gemaakt van pepperspray zonder hem eerst te waarschuwen. De rechtbank heeft vervolgens stilgestaan bij de vraag of, en zo ja, op welke wijze, dit moet worden gesanctioneerd. Volgens vaste jurisprudentie kan van niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie slechts sprake zijn in uitzonderlijke gevallen, namelijk als sprake is van een onherstelbare inbreuk op het recht van verdachte op een proces. Daarvan is in dit geval geen sprake. Integendeel, de geconstateerde vormverzuimen zijn gering van aard, en het nadeel voor verdachte eveneens. Daarbij heeft de rechtbank betrokken dat op zichzelf aan verdachte is medegedeeld dát hij is aangehouden, voor welke aanhouding ook grond bestond en verdachte dat zelf ook had kunnen bedenken, nu verdachte immers kort daarvoor een slaande en schoppende beweging richting een dienstvoertuig had gemaakt, en deze ook had geraakt. Het vormverzuim dat zonder waarschuwing gebruik is gemaakt van pepperspray is eveneens weinig fundamenteel van aard, nu het gebruik van de pepperspray op zichzelf geoorloofd was.
De rechtbank zal gelet op het voorgaande volstaan met de constatering van voornoemde vormverzuimen als bedoeld in artikel 359a Sv.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor feiten 1 primair, 2, 3 en 4. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd. In de eerste plaats is sprake geweest van een rechtmatige aanhouding. Op basis van de aangifte, de processen-verbaal van verbalisanten, hun verklaringen bij de rechtercommissaris en het beschikbare beeldmateriaal kan wettig en overtuigend bewezen worden verklaard dat verdachte politieagent [nummer 1] meermalen met kracht en gebalde vuist tegen het hoofd heeft gestompt en hem, terwijl hij op de grond lag, met kracht meermalen tegen het lichaam heeft geschopt. Het meermalen met gebalde vuist tegen het hoofd slaan en het trappen tegen het lichaam, terwijl het slachtoffer op de grond ligt, op de manier zoals verdachte dat heeft gedaan, brengt naar algemene ervaringsregels een aanmerkelijke kans met zich mee dat het slachtoffer daardoor zwaar lichamelijk letsel oploopt. Bovendien is verdachte een ervaren vechtsporter. Gezien de uiterlijke verschijningsvorm van de geweldshandelingen heeft verdachte ook welbewust de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel aanvaard. Op basis van dezelfde bovengenoemde bewijsmiddelen kan ook feit 2 wettig en overtuigend bewezen worden verklaard. Verdachte heeft zich verzet tijdens zijn aanhouding. Verder kan feit 3 bewezen worden verklaard gelet op het proces-verbaal van bevindingen en de aangifte van bedreiging. Ook biedt de uitwerking van de beelden van bodycam steun aan de bedreiging. Tot slot is op basis van de aangifte en een proces-verbaal van bevindingen feit 4 wettig en overtuigend bewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van feiten 3 en 4.
De raadsman heeft verder betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onderdeel ‘gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening onder feit 1 en dat verdachte in zijn geheel moet worden vrijgesproken van feit 2. Hij heeft daartoe aangevoerd dat het bestanddeel ‘in de rechtmatige uitoefening van zijn/hun bediening’ onder feit 2 niet bewezen worden verklaard en dus dient verdachte te worden vrijgesproken van wederspannigheid onder feit 2. Dat geldt eveneens voor het onderdeel ‘gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening’ onder feit 1.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De door verdachte ter zitting van 24 januari 2023 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend: Het klopt dat ik op enig moment die agent
(de rechtbank begrijpt: agent [nummer 1] )heb geslagen. Ik heb ook geschopt.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 10 maart 2022,opgenomen op pagina 12 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL01002022060656 d.d. 12 april 2022, inhoudend als verklaring van [nummer 1] :
Ik ben werkzaam bij de politie en was op 10 maart 2022 aan het werk. Ik was in uniform gekleed en had dienst met collega [nummer 2] . Wij hoorden over de portofoon dat collega’s van het centrum verzochten om de aanhouding op heterdaad van [verdachte] (hierna: [verdachte] ) in verband met baldadigheid. Ik hoorde middels de portofoon dat [verdachte] zich zou begeven in de Poelestraat. Wij waren in de nabijheid van de Poelestraat en wij besloten die kant op te rijden. Ter hoogte van de aldaar gelegen [naam winkel] zagen wij [verdachte] staan. Hierop zijn wij gestopt en ben ik, verbalisant [nummer 1] , uit ons dienstvoertuig gestapt en zijn wij naar [verdachte] toegelopen. Ik, [nummer 1] , heb hierop [verdachte] aangesproken en vermeld dat hij aangehouden is en mee moet naar het politiebureau. Hierop pakten wij [verdachte] ieder bij één onderarm. Ik, [nummer 1] , bij zijn linker onderarm en ik zag dat [nummer 2] [verdachte] bij zijn rechter onderarm vast pakte. Ik zag dat [verdachte] hierop direct tegengestelde bewegingen maakte met zijn onderarmen waardoor het mij en [nummer 2] bemoeilijkt werd om de boeien aan te slaan. Het was mij duidelijk dat [verdachte] niet mee wenste te werken aan zijn aanhouding. Doordat [verdachte] tegengestelde bewegingen maakte met zijn onderarmen konden [nummer 2] en ik geen grip krijgen en was het niet mogelijk [verdachte] te boeien. Daar [verdachte] zich verzette tegen zijn aanhouding was ik, [nummer 1] , voornemens mijn pepperspray te pakken en deze tegen hem te gebruiken. Ik heb [verdachte] zijn zonnebril van zijn hoofd gepakt, ik pakte mijn pepperspray en spoot deze in het gezicht van [verdachte] . Hierop probeerden [nummer 2] en ik wederom grip te krijgen op de onderarmen van [verdachte] met het doel hem gecontroleerd te boeien. Ik, [nummer 1] , wist uiteindelijk één van de boeien aan te slaan op de linker pols van [verdachte] . Ik zag en voelde dat [verdachte] zijn verzet niet staakte. Ik zag dat [verdachte] zijn beide polsen met kracht van ons wegtrok waardoor [nummer 2] de grip op de rechterpols verloor. Hierop zag ik dat [verdachte] zich naar mij toedraaide en direct meerdere malen met kracht een vuistslag tegen het hoofd van mij sloeg. Door de kracht van de klappen viel ik achterover. Ik viel op de grond. Ik voelde drie enorme harde dreunen door mijn hoofd gaan. Ik voelde ten tijde ik op de grond lag een klap op mijn rug. Toen ik op stond zag ik dacht verdachte zijn agressie op mij richtte. Ik zag dat mijn collega, [nummer 2] , de taser op verdachte richtte. Ik zag dat [verdachte] een stap naar voren deed en op mij in begon te slaan met gebalde vuist en met volle kracht. Ik voelde twee hele doffe dreunen door mijn hoofd op het moment dat [verdachte] mij raakte met zijn vuisten. In totaal heb ik vijf klappen gekregen op mijn hoofd.
Ik zag dat [verdachte] in gesprek ging met een beveiliger die voor de kroeg stond. [verdachte] stond met zijn rug naar mij toegekeerd, ik heb [verdachte] vervolgens bij zijn nek gegrepen en ik kon hem gecontroleerd naar de grond brengen. Ik hoorde dat [verdachte] zei: ‘Ik ga jou helemaal kapot maken’. Hierop zei ik tegen [verdachte] dat ik hem zou laten opstaan als hij normaal mee naar de politiebus zou lopen. Hierop hoorde ik dat [verdachte] wederom zei: ‘Maakt me niet uit, ik maak je helemaal af’. Sinds de aanhouding, na de klappen op mijn hoofd, hoor ik constant een piep in mijn linker oor. Ik heb ernstige hoofdpijn. Ik heb sinds de aanhouding pijn aan de linkerzijde van mijn kaak.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 maart 2022,opgenomen op pagina 25 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant: Op 10 maart 2022 waren wij, verbalisanten [nummer 2] en [nummer 1] , in uniform gekleed en reden in een opvallend dienstvoertuig in het centrum van Groningen. Terwijl wij reden horen wij collega’s zeggen dat de voor mij ambtshalve bekende [verdachte] (hierna: [verdachte] ) een klap gaf op het politievoertuig en dat hij hiervoor aangehouden diende te worden. Wij gaven ons hiervoor op aangezien wij dichtbij waren. Ter hoogte van Poelestraat [nummer 3] ([naam winkel]) zag ik [verdachte] staan. Wij stapten uit om verdachte aan te houden terzake baldadigheid. Collega
[nummer 1] sprak verdachte aan en deelde hem mede dat hij was aangehouden. Ik, [nummer 2] , zag dat verdachte achteruit liep. Ik zag dat [nummer 1] verdachte vastpakte. Ik zag dat verdachte zich los probeerde te trekken. Wij hebben meerdere malen tegen verdachte gezegd dat hij moest meewerken maar deze bleef zich verzetten. Ik, [nummer 2] , zag dat [nummer 1] de bril van verdachte af deed. Ik zag dat [nummer 1] zijn pepperspray pakte en verdachte eenmalig in zijn ogen spoot. Ik zag dat [nummer 1] één hand kon boeien. Ik hield de rechterarm van verdachte vast terwijl ik hem bleef aanspreken. Wij probeerden zijn hoofd naar beneden te drukken om hem onder controle te krijgen. Dit werkte niet. Ik, [nummer 2] , zag dat verdachte zich los rukte. Ik zag dat verdachte mijn collega, [nummer 1] , meerdere malen met een vuist op zijn hoofd sloeg. Ik zag dat verdachte specifiek de linkerkant van collega probeerde te raken. Ik zag dat mijn collega achterover op de grond viel. Ik zag dat de verdachte weg wilde lopen. Ik zette het stroomstootwapen in en schoot op verdachte. Ik zag dat verdachte op de grond viel. Ik zag verdachte zijn middelvinger opsteken richting ons en zelfstandig de pijltjes van het stroomstootwapen uit zijn lichaam trekken. Ik zag dat hij op stond en richting de Peperstraat rende.
4.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 maart 2022, opgenomen op pagina 32 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten:
Ik heb de aanleiding tot de aanhouding van [verdachte] wel gezien. Ik zag dat er een politiebusje in de Poelestraat was. Ik zag dat [verdachte] daar tegenaan trapte. Ik zag dat de politie daarop [verdachte] heeft aangehouden.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 maart 2022,opgenomen op pagina 82 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten:
Op de beelden is te zien dat er gefilmd wordt vanuit de winkel. Er wordt van binnenuit de winkel gefilmd naar buiten waar je [verdachte] (hierna: [verdachte] ) aangesproken ziet worden door twee collega’s. Op de beelden is te zien dat [verdachte] wegspringt van de collega’s en voor het raam van de winkel gaat staan. Vervolgens is te zien dat een van de collega’s pepperspray in de ogen van verdachte spoot. Hierna is te zien dat [verdachte] in zijn ogen wrijft. Vervolgens is te zien dat de collega’s de armen van [verdachte] vastpakken. Wanneer de collega’s de armen vastpakken is te zien dat [verdachte] zijn armen aanspant en dan weer ontspant. Vervolgens is te zien dat een collega zijn handboeien pakt en deze aanslaat om de linkerhand van [verdachte] . Ook is te zien dat collega’s [verdachte] voorover duwen en naar beneden proberen te duwen. Daarbij is te zien dat [verdachte] zich daartegen verzet en weer omhoog komt en weer rechtop gaat staan. Vervolgens is te zien dat [verdachte] collega bij de kraag pakt. Vervolgens is te zien dat [verdachte] de collega voor zich vasthoudt met zijn linkerhand en vervolgens met gebalde vuist met harde kracht op het gezicht van de collega slaat. Er is te zien dat deze rechtervuist van [verdachte] op de linkerkant van het gezicht van de collega terecht komt. Vervolgens slaat deze [verdachte] tot viermaal toe op het gezicht en achterhoofd van collega totdat deze op de grond valt. Daarna is te zien dat [verdachte] met zijn rechterbeen tweemaal de collega schopt. Eenmaal wordt collega geraakt op zijn onderlichaam en de tweede maal op het bovenlichaam. Vervolgens is te zien dat [verdachte] wacht totdat de collega opstaat en deze vervolgens met volle kracht en gebalde vuist slaat. Dit doet [verdachte] van achter zijn lichaam met een grote, zwaaiende, krachtige beweging met gebalde vuist tegen het gezicht van collega. Hierna is te zien dat [verdachte] vrijwel direct nogmaals met zo’n beweging slaat op het hoofd van collega. Vervolgens is te zien dat [verdachte] de collega een lowkick geeft en weer probeert te slaan met zijn rechtervuist. Vlak voordat deze vuist de collega zou raken is te zien dat [verdachte] op de grond valt. Er is namelijk te zien dat de andere collega [verdachte] met de taser raakt. Vervolgens is te zien dat [verdachte] zijn middelvinger van zijn linkerhand opsteekt naar de collega’s, dat [verdachte] opstaat en wegrent.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 15 maart 2022,opgenomen op pagina 22 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [benadeelde partij] :
Wij waren ter plaatse in het cellencomplex Leeuwarden. Tijdens het fouilleren in de cel hoorde wij [verdachte] zeggen: ‘Ik ga iedereen opzoeken die ik op film terug zie. Ik maak ze allemaal kapot als ik ze tegen kom. Bedankt voor deze aanhouding, dit is voor mij een zaadje waardoor ik veel likes krijg’.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 maart 2022,opgenomen op pagina 29 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten:
Wij, verbalisanten, waren op 10 maart 2022 gekleed in uniform en belast met het vervoer van arrestanten. Tijdens het fouilleren in de cel hoorden wij [verdachte] zeggen: ‘Ik ga iedereen opzoeken die ik op film terug zie. Ik maak ze allemaal kapot als ik ze tegen kom. Bedankt voor deze aanhouding, dit is voor mij een zaadje waardoor ik veel likes krijg’. Het is ons beiden ambtshalve bekend dat [verdachte] video’s maakt en deze op social media zoals Dumpert plaatst.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad heeft bij het antwoord op de vraag of de betrokken ambtenaar werkzaam is in de rechtmatige uitoefening van de bediening als bedoeld in artikel 180 Sr als uitgangspunt te gelden dat de politieambtenaar die uitvoeringshandelingen verricht in het kader van de aanhouding van een verdachte werkzaam is in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening. Bij de beoordeling of zich omstandigheden voordoen die tot het oordeel leiden dat de uitoefening van de bediening niet rechtmatig is, kan de strafrechter de noodzaak en proportionaliteit van het desbetreffende overheidsoptreden betrekken.
Naar het oordeel van de rechtbank was het optreden van de betrokken verbalisanten rechtmatig. Het was ook voor verdachte zonder meer duidelijk dat het om politieagenten ging, gelet op het aanrijden in een dienstauto en het dragen van dienstuniformen. De politieagenten gaan vervolgens over tot aanhouding van verdachte, en hebben dat ook medegedeeld. Dat de reden van de aanhouding niet meteen is benoemd neemt de rechtmatigheid van hun optreden niet weg, daarvoor is het geconstateerde vormverzuim van een te gering gewicht. Vervolgens verzet verdachte zich tegen zijn aanhouding en gebruikt één van de verbalisanten pepperspray, hetgeen – zoals de rechtbank reeds heeft overwogen – geoorloofd was en niet disproportioneel. Dat niet vooraf is gewaarschuwd voor het gebruik daarvan levert een vormverzuim op, maar ook dat neemt niet het rechtmatige karakter weg van de uitvoeringshandelingen die worden verricht in het kader van de aanhouding. De rechtbank verwerpt derhalve het verweer van de verdediging.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feiten 1 primair, 2, 3 en 4 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
primairhij op 10 maart 2022 te Groningen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een politieambtenaar, te weten agent met dienstnummer [nummer 1] , hoofdagent bij de politie Eenheid Noord-Nederland, gedurende en terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet die agent [nummer 1] met kracht meermalen, tegen het gezicht en het hoofd heeft geslagen en tegen het lichaam van die agent [nummer 1] heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 10 maart 2022 te Groningen, zich met geweld en bedreiging met geweld, heeft verzet tegen een ambtenaar, agent met dienstnummer [nummer 1] , hoofdagent bij de politie Eenheid Noord-Nederland en agent met dienstnummer [nummer 2] , hoofdagent bij de politie Eenheid Noord-Nederland, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten ter aanhouding van verdachte terzake van baldadigheid, door bij de aanhouding zijn, verdachtes, armen los te trekken uit de greep van die verbalisanten, althans tegengestelde bewegingen te maken en te trekken aan die verbalisanten en vervolgens met kracht tegen het hoofd van die voornoemde agent [nummer 1] te slaan en zijn, verdachtes, linkerarm aan te spannen en met kracht in tegengestelde richting te bewegen dan waarheen die verbalisanten hem trachten te bewegen,
terwijl dit misdrijf enig lichamelijk letsel, te weten een piep in het linker oor en een pijnlijk hoofd en een pijnlijke kaak bij die agent [nummer 1] ten gevolge heeft gehad;
3.
hij op 10 maart 2022 te Groningen agent met dienstnummer [nummer 1] , hoofdagent bij de politie Eenheid Noord-Nederland, gedurende en terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die agent [nummer 1] dreigend de woorden toe te voegen: "Ik ga jou helemaal kapot maken" en "maakt me niet uit, ik maak je helemaal af", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
4.
hij op 10 maart 2022 te Leeuwarden [benadeelde partij] , surveillant bij de politie Eenheid NoordNederland, gedurende en terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [verdachte] dreigend de woorden toe te voegen: "Ik ga iedereen opzoeken die ik op film terug zie. Ik maak ze allemaal kapot als ik ze tegen kom. Bedankt voor deze aanhouding, dit is voor mij een zaadje waardoor ik veel likes krijg", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

primairpoging tot zware mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
wederspannigheid, terwijl het misdrijf of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel ten gevolge hebben;
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling, terwijl de bedreiging wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling, terwijl de bedreiging wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de straffeloosheid van de verdachte bepleit omdat hem een geslaagd beroep op noodweerexces toekomt. Er is sprake geweest van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding gelet op het vastpakken, het grijpen en weggooien van de bril van verdachte, het onrechtmatig en zonder waarschuwing pepperen en het onnodige geduw en getrek aan verdachte. De verdediging meent dat verdachte zich niet had kunnen onttrekken aan deze aanranding gelet op de manier waarop met hem van meet af aan werd omgegaan. Verdachte was volkomen gedesoriënteerd. Deze zeer bedreigende situatie heeft een hevige gemoedsbeweging teweeggebracht. Verdachte slaat en schopt om zich heen en van zich af en probeert, zelfs nadat hij is getaserd, weg te komen uit de situatie. Het slaan en schoppen moet worden beschouwd als een onmiddellijk gevolg van deze gemoedsbeweging.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep op noodweerexces niet kan slagen aangezien van een wederrechtelijke aanranding èn noodzakelijke verdediging geen sprake is geweest. De inzet van geweldsmiddelen door de politie zou gekwalificeerd kunnen worden als een aanranding van het lijf van verdachte. Aan die aanranding ontbreekt echter de wederrechtelijkheid. Het is de politie toegestaan om gepast geweld te gebruiken bij de aanhouding van een verdachte. Er kan worden gesproken van gepast geweld. Bovendien is ook geen sprake geweest van een noodzaak tot verdedigen. [verdachte] wordt door twee in uniform geklede politieagenten, rijdend in een opvallende politieauto, aangezegd dat hij is aangehouden. Het is volstrekt duidelijk dat het daadwerkelijk om politie gaat en dat verdachte mee moet. Hier zit geen enkele aanleiding in om geweld te gaan gebruiken. De stelling dat verdachte in paniek zou zijn geraakt door het door de politie toegepaste geweld is niet aannemelijk en wordt op geen enkele wijze ondersteund in het dossier.
Oordeel van de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op noodweerexces is allereerst vereist dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het eigen lijf of een anders lijf, eerbaarheid of goed. Naar het oordeel van de rechtbank is er echter geen sprake van een wederrechtelijke aanranding aangezien het gaat om politieagenten die rechtmatig dwangmiddelen toepassen bij de aanhouding van verdachte, zoals de rechtbank al eerder heeft overwogen. Door het ontbreken van de wederrechtelijke aanranding faalt het beroep van verdachte op noodweerexces. Er zijn voorts geen andere feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feiten 1 primair, 2, 3 en 4 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 450 dagen waarvan 309 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en met aftrek van het voorarrest en met de bijzondere voorwaarde dat verdachte op geen enkele wijze de contacten tussen hem en de politie of overige overheidsfunctionarissen direct of indirect op beeld of geluid zal opnemen en/of delen. De officier van justitie heeft gevorderd dat deze bijzondere voorwaarde dadelijk uitvoerbaar wordt verklaard.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, bepleit dat er ten aanzien van de strafoplegging rekening moet worden gehouden met de wijze waarop verdachte is aangehouden en het geweld dat daarbij tegen verdachte is gebruikt.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, de psychologische Pro Justitia rapportage d.d. 13 oktober 2022 en de rapportage van Reclassering Nederland d.d. 19 januari 2023, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan wederspannigheid en een poging tot zware mishandeling van een politieagent. Verdachte heeft zich hevig verzet tijdens zijn aanhouding en heeft daarbij een politieagent gepoogd zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door hem meermalen tegen het hoofd te slaan en tevens tegen het lichaam te schoppen. Uit de aangifte en het proces-verbaal maar ook uit de schriftelijke slachtofferverklaring blijkt dat het incident, naast het letsel bij de ene agent, op beide agenten grote impact heeft gehad. Dit heeft gevolgen voor hun dagelijkse werkzaamheden. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan twee bedreigingen van politieagenten. Verdachte heeft bij zijn aanhouding een politieagent verbaal bedreigd en vervolgens in het cellencomplex wederom een politieagent verbaal bedreigd. De rechtbank neemt verdachte zijn handelen zeer kwalijk. Politieagenten moeten hun werk kunnen uitvoeren zonder met dergelijk geweld en bedreigingen te worden geconfronteerd.
De rechtbank heeft acht geslagen op het reclasseringsadvies van 19 januari 2023 en het rapport van de psycholoog van 13 oktober 2022. Kort gezegd worden daarin geen interventies of bijzondere voorwaarden geadviseerd.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor geweldsdelicten. Ook neemt de rechtbank als strafverzwarende omstandigheid mee dat het slachtoffer van de poging tot zware mishandeling een politieagent is die zijn werk aan het uitoefenen was.
In beginsel is de rechtbank van oordeel dat de ernst van de strafbare feiten een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt. Aan de andere kant acht de rechtbank een stevige stok achter de deur om herhaling te voorkomen in het geval van verdachte noodzakelijk en wenselijk. De rechtbank zal daarom volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die gelijk is aan de duur van het voorarrest. Daarnaast zal de rechtbank een forse voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarde dat verdachte op geen enkele wijze de contacten tussen hem en politiefunctionarissen direct of indirect op beeld of geluid zal opnemen en/of delen. De rechtbank overweegt hiertoe in het bijzonder dat verdachte zich overwegend negatief uitlaat over de politie op zijn social media en dat bij de politieagenten, mede door onderhavig geweldsincident, angst is ontstaan voor represailles danwel een nieuwe confrontatie met verdachte. De rechtbank acht het daarom vanuit maatschappelijke betamelijkheid een noodzakelijke en wenselijke bijzondere voorwaarde waaraan verdachte zich dient te houden. De politie ziet toe op handhaving van dit verbod.
De rechtbank zal de gestelde bijzondere voorwaarde dadelijk uitvoerbaar verklaren omdat er naar het oordeel van de rechtbank ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte – gelet op zijn persoon en in het bijzonder zijn justitiële documentatie – opnieuw een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen gelet op artikel 14e van het Wetboek van Strafrecht.

Benadeelde partij

[nummer 1] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 500 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel kan worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gelet op zijn primaire en subsidiaire standpunt bepleit dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder feit 1 primair bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 10 maart 2022.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14e, 36f, 45, 57, 181, 285b, 302 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder feiten 1 primair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 450 dagen.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 309 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarde:
1. dat de veroordeelde op geen enkele wijze – direct of indirect - de contacten tussen hem en politiefunctionarissen zal opnemen en/of delen op beeld of geluid. De politie ziet toe op handhaving van dit verbod.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het hierop uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Ten aanzien van feit 1 primair
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte om aan [nummer 1] te betalen:
  • het bedrag van € 500 (zegge: vijfhonderd euro);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 10 maart 2022 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [nummer 1] aan de Staat te betalen een bedrag van € 500 (zegge: vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 maart 2022 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 10 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Schuth, voorzitter, mr. H. Brouwer en mr. J. Duiven, rechters, bijgestaan door H.A. Vonk, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 7 februari 2023.