ECLI:NL:RBNNE:2023:383

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 januari 2023
Publicatiedatum
7 februari 2023
Zaaknummer
182912
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot stiefouderadoptie van minderjarige wegens niet in kennelijk belang

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 13 januari 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot adoptie door een stiefouder van een minderjarige. De verzoeker, die sinds 2016 samenwoont met de moeder van de minderjarige, heeft verzocht om adoptie van de minderjarige, die op dat moment 12 jaar oud was. De rechtbank heeft de adoptie afgewezen, omdat het niet in het kennelijk belang van de minderjarige werd geacht. De rechtbank overwoog dat de minderjarige geen contact meer had met zijn biologische vader en dat er geen realistisch beeld van deze vader bestond. De Raad voor de Kinderbescherming adviseerde ook om het verzoek af te wijzen, omdat het niet vaststond dat de minderjarige niets meer van zijn vader te verwachten had. De rechtbank benadrukte dat adoptie een ingrijpende maatregel is en dat de minderjarige, gezien zijn leeftijd, niet in staat was om de gevolgen van adoptie volledig te overzien. De rechtbank concludeerde dat het in het belang van de minderjarige is om de mogelijkheid open te houden om in de toekomst een eigen beeld van zijn vader te vormen. De rechtbank heeft het verzoek tot adoptie dan ook afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rekestnummer: C/17/182912 / FA RK 22-225
beschikking van de enkelvoudige kamer d.d. 13 januari 2023
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
hierna ook te noemen: verzoeker,
advocaat: mr. T.E. Heslinga, kantoorhoudende te Leeuwarden,
strekkende tot het verzoek tot adoptie van:
[minderjarige],
geboren op [geboortedag] 2010 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
hierna ook te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. T.E. Heslinga, kantoorhoudende te Leeuwarden,
en
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
hierna ook te noemen: [de man] .

1.Procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van verzoeker van 3 maart 2022 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum;
- een brief van de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de RvdK), locatie Zwolle, van 14 maart 2022, ingekomen op 15 maart 2022;
- een e-mail van de RvdK van 22 juni 2022;
- een rapport van de RvdK, locatie Groningen, van 5 september 2022, vergezeld van een advies, ingekomen op 12 september 2022;
- een brief van verzoeker van 29 september 2022, ingekomen op diezelfde datum.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 13 december 2022. Bij die gelegenheid zijn verschenen:
- verzoeker, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- [de man]
- [vertegenwoordiger van de raad] , namens de RvdK.
1.3.
Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter een gesprek met [minderjarige] gehad.

2.Feiten

2.1.
Uit de relatie van de vrouw met [de man] zijn de volgende nog minderjarige kinderen geboren:
- [minderjarige] ;
- [minderjarige 2] ), op [geboortedag] 2007 te [geboorteplaats] .
2.2.
De vrouw is van rechtswege alleen belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige]
2.3.
[de man] heeft [minderjarige] op [datum] erkend, waarbij gekozen is voor de geslachtsnaam ' [naam] '. De relatie tussen de vrouw en [de man] is in [datum] beëindigd.
2.4.
Bij Koninklijk Besluit van 14 december 2018 is de geslachtsnaam van [minderjarige] gewijzigd in ' [naam] '.
2.5.
Verzoeker en de vrouw hebben sinds begin 2016 een relatie, wonen sinds 1 december 2016 samen, zijn op 16 januari 2017 een geregistreerd partnerschap aangegaan en zijn op [datum] met elkaar gehuwd.

3.Verzoek

Verzoeker heeft de rechtbank verzocht om bij beschikking de adoptie door verzoeker van [minderjarige] uit te spreken.

4.Standpunten van partijen en advies van de RvdK

S
tandpunt van verzoeker
4.1.
Ter onderbouwing van het verzoek heeft verzoeker het volgende aangevoerd. De relatie tussen de vrouw en [de man] is kort na de geboorte van [minderjarige] beëindigd. [minderjarige] heeft in zijn jonge jaren te maken gehad met onveiligheid en huiselijk geweld, gepleegd door [de man] . [minderjarige] heeft nimmer in gezinsverband met de vrouw en [de man] samengeleefd. Sinds 2015 is er geen contact tussen [minderjarige] en [de man] . [minderjarige] is heel duidelijk in zijn wens dat hij geen contact met [de man] wil. Andersom zoekt [de man] ook al ruim zeven jaar geen enkel contact met [minderjarige] . Wel is het zo dat sinds enige tijd [minderjarige 2] van 15 jaar weer contact met [de man] heeft. [minderjarige 2] eet eens per week bij [de man] . In dit verband is er inmiddels tussen de vrouw en [de man] zo nu en dan wel contact over [minderjarige 2] .
4.2.
Verzoeker heeft feitelijk vanaf 2016 tezamen met de vrouw de verzorging en opvoeding van [minderjarige] op zich genomen. Verzoeker heeft een goede band met [minderjarige] en omschrijft hun relatie als een vader-zoonrelatie. Verzoeker wil dat hij niet alleen feitelijk, maar ook juridisch de vader van [minderjarige] wordt. Voor zowel verzoeker als [minderjarige] is dit heel belangrijk. [minderjarige] ziet verzoeker als zijn vader en andersom ziet verzoeker [minderjarige] als zijn zoon. Naar de mening van verzoeker is het in het kennelijk belang van [minderjarige] de reeds bestaande banden tussen hen te bevestigen door [minderjarige] middels adoptie de status van wettig kind van verzoeker te verschaffen. Het is reeds lange tijd duidelijk dat [minderjarige] van [de man] niets meer als ouder te verwachten heeft, omdat de wijze waarop de relatie tussen de vrouw en [de man] is verbroken zo gewelddadig is geweest, dat het duidelijk is dat [de man] geen rol als ouder kan vervullen. Volgens verzoeker is aan alle wettelijke vereisten voor adoptie voldaan zoals opgenomen is in de artikelen 1:227 en 1:228 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
Standpunt vrouw
4.3.
De vrouw heeft aangegeven, dat het goed met [minderjarige] gaat. Hij ontwikkelt zich positief. Zij heeft dan ook geen zorgen over zijn ontwikkeling. De vrouw ondersteunt het verzoek van verzoeker en stemt hiermee in. In gesprek met de raadsonderzoeker en op de mondelinge behandeling heeft de vrouw onder meer en kort samengevat het volgende verteld. Volgens de vrouw ervaart [minderjarige] geen enkele band met [de man] . Na het verbreken van de relatie met [de man] heeft [minderjarige] , ondanks onderlinge omgangsafspraken tussen de ouders, slechts een aantal keren omgang met [de man] gehad. Toen [minderjarige] ongeveer vier jaar oud was heeft hij bij de vrouw aangegeven niet meer naar [de man] toe te willen, omdat hij zich daar niet lekker voelde. De vrouw stelt dat dit de keuze van [minderjarige] is en heeft deze gerespecteerd. Daarna heeft er geen omgang meer plaatsgevonden.
4.4.
Wat betreft de verstandhouding tussen de vrouw en [de man] heeft de vrouw onder meer opgemerkt, dat er veel tussen hen is voorgevallen, waaronder huiselijk geweld, stalking en bedreigingen door [de man] van de vrouw. In 2016 is [de man] door de rechtbank veroordeeld voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. Ook is [de man] door de rechtbank in 2016 een contactverbod opgelegd, waarbij hij geen contact met de vrouw, [minderjarige 2] en [minderjarige] mocht zoeken.
4.5.
[minderjarige 2] heeft sinds ruim anderhalf jaar weer contact met [de man] . De broers accepteren dat zij hier beiden een andere behoefte in hebben, wel probeert [minderjarige 2] [minderjarige] soms over te halen ook contact met [de man] te hebben. [minderjarige] heeft een negatief beeld van [de man] . In december 2021 heeft [minderjarige] [de man] gezien, toen [de man] sinterklaascadeautjes kwam brengen voor hem en [minderjarige 2] . De vrouw heeft af en toe contact met [de man] over [minderjarige 2] . Er is geen spanning of ruzie (meer) in het contact tussen hen. [de man] is een aantal keren bij de vrouw en verzoeker thuis geweest om [minderjarige 2] op te halen of voor overleg. De vrouw ziet dat het inmiddels beter met [de man] gaat. Hij maakt betere keuzes in zijn leven en is inmiddels clean. De vrouw stelt dat zij tegenover [minderjarige] niet negatief praat over [de man] . Maar de vrouw zal [minderjarige] niet tegen zijn wil dwingen om contact met [de man] te hebben.
Standpunt [de man]
4.6.
heeft aangegeven dat het verzoek van verzoeker hem pijn doet. Hij zal dan ook geen papier ondertekenen, waarin hij akkoord gaat met het verzoek, omdat hij op geen enkele wijze de suggestie wil wekken dat [minderjarige] niet belangrijk voor hem is. Hij begrijpt evenwel dat [minderjarige] verzoeker als zijn vader ziet. [de man] is deels door zijn eigen toedoen geen goede vader voor [minderjarige] geweest. Hij heeft de vaderrol niet op zich genomen. [de man] heeft de stille hoop dat hij eens weer contact met [minderjarige] kan hebben. Maar hij wil niet dat door wie dan ook druk op [minderjarige] wordt uitgeoefend om weer contact met hem te hebben. [de man] zet ieder jaar iets op Facebook op de dag dat [minderjarige] jarig is. [de man] vraagt zich af of [minderjarige] , gezien zijn leeftijd, goed kan overzien wat de gevolgen zijn van adoptie en of hij hier later geen spijt van zal krijgen.
Gesprek met [minderjarige]
4.7.
Zowel de raadsonderzoeker als de kinderrechter heeft met [minderjarige] gesproken. [minderjarige] heeft onder meer verteld, dat het goed met hem gaat. Verzoeker voelt als een echte vader voor hem. In de thuissituatie wordt er niet veel over [de man] gesproken. [minderjarige] wil hier ook niet over praten. Hij heeft aangegeven geen positieve herinneringen aan [de man] te hebben. Hij wil heel graag dat verzoeker zijn echte vader wordt. Hij heeft dit twee jaar geleden bij zijn moeder aangegeven, waarna zijn moeder hem verteld heeft dat adoptie een mogelijkheid is. Echter, zijn moeder vond dat hij hier nog maar eens over na moest denken. Inmiddels zijn er twee jaar verstreken en wil [minderjarige] nog steeds dat verzoeker hem adopteert. Als de adoptie niet doorgaat zou [minderjarige] verdrietig zijn.
Advies van de RvdK
4.8.
De RvdK heeft de rechtbank geadviseerd om het verzoek tot adoptie van [minderjarige] af te wijzen. De RvdK acht, alles afwegende, adoptie van [minderjarige] door verzoeker niet in zijn kennelijk belang. Volgens de RvdK staat niet vast en is niet voor de toekomst redelijkerwijs te voorzien dat [minderjarige] niets meer van zijn vader in de hoedanigheid van ouder te verwachten heeft. Door [minderjarige] wordt er op dit moment en al langere tijd geen ruimte ervaren voor contact met [de man] , hetgeen door alle betrokkenen wordt gerespecteerd. [minderjarige] heeft een negatief beeld van [de man] , mede als gevolg van de gebeurtenissen in het verleden die [minderjarige] al dan niet bewust heeft meegekregen. Doordat [minderjarige] het contact met [de man] blijft afwijzen, wordt hij niet in de gelegenheid gesteld zijn vaderbeeld bij te stellen aan de hand van nieuwe (eigen) ervaringen.
4.9.
De RvdK is van mening dat het voor de identiteitsontwikkeling van [minderjarige] van belang is dat hij zijn vader kent en de ruimte en tijd krijgt om zich een eigen beeld te vormen van [de man] . Het is niet ondenkbaar dat [minderjarige] op wat oudere leeftijd een nieuwsgierigheid ontwikkelt naar zijn vader en meer wil weten over zijn achtergrond. De RvdK vraagt zich af in hoeverre [minderjarige] , gezien zijn leeftijd, op dit moment het verzoek tot adoptie en de gevolgen daarvan voldoende kan overzien. Dit mede vanwege het feit dat er in de puberteits- en adolescentiefase bij jongeren veel veranderingen plaatsvinden in hun leven, waardoor zij ook anders naar zichzelf en hun situatie kunnen gaan kijken.
4.10.
Adoptie is een zeer vergaande en ingrijpende maatregel, die ertoe leidt dat de familierechtelijke betrekking tussen een kind en een ouder (in dit geval vader) wordt verbroken. Terughoudendheid is naar de mening van de RvdK geboden, mede gelet op de jonge leeftijd van [minderjarige] .

5.Beoordeling

5.1.
De rechtbank dient te beoordelen of voldaan is aan de gronden en voorwaarden zoals genoemd in artikel 1:227 en artikel 1:228 BW.
Een verzoek als het onderhavige kan ingevolge artikel 1:227 lid 2 BW slechts worden gedaan indien de stiefouder ten minste drie aaneengesloten jaren onmiddellijk voorafgaande aan de indiening van het verzoek met de ouder heeft samengeleefd. Aan deze voorwaarde is voldaan, nu verzoeker en de vrouw sinds december 2016 samenwonen. Verzoeker kan daarom ontvangen worden in zijn verzoek.
5.2.
Ingevolge artikel 1:227 lid 3 BW kan het verzoek voorts alleen worden toegewezen indien de adoptie in het kennelijk belang van het kind is, op het tijdstip van het verzoek tot adoptie vaststaat en voor de toekomst redelijkerwijs te voorzien is dat het kind niets meer van zijn ouder of ouders in de hoedanigheid van ouder te verwachten heeft, en aan de voorwaarden, genoemd in het eerste lid van artikel 1:228 BW wordt voldaan.
5.3.
De rechtbank acht het - in navolging van het advies van de RvdK - niet in het
kennelijkbelang van [minderjarige] dat de adoptie door verzoeker wordt uitgesproken. Verzoeker heeft overeenkomstig de wet het verzoek ingediend. Dit verzoek kwam in eerste instantie vooral vanuit [minderjarige] . Nadat hij twee jaar geleden tegen de vrouw heeft gezegd dat hij wil dat de stiefvader zijn vader is heeft hij erover nagedacht en uiteindelijk aangegeven dat hij graag geadopteerd zou worden. Om deze reden heeft verzoeker het onderhavige verzoekschrift ingediend.
5.4.
Nu de directe aanleiding voor het verzoek de wens van [minderjarige] is, zal de rechtbank haar beoordeling met name richten op de vraag of [minderjarige] een evenwichtige afweging heeft kunnen maken en of hij de gevolgen van zijn wens kan overzien.
[minderjarige] was slechts 11 jaar toen het verzoek werd ingediend. Dat is een leeftijd waarop een kind nog een grote ontwikkeling gaat doormaken. In de puberteit gaan jongeren zich afvragen wie zij zijn en met wie zij zich kunnen of willen identificeren.
[minderjarige] heeft vanaf zijn vierde jaar geen contact meer gehad met zijn vader omdat hij dat niet wilde en de vrouw zegt zijn keuze te hebben gerespecteerd. Ook toen al is er daarom, naar het oordeel van de rechtbank, (wellicht onbewust) een zware verantwoordelijkheid op [minderjarige] schouders gelegd. Gezien zijn leeftijd lag het immers op de weg van de vrouw om het contact tussen [minderjarige] en zijn vader te regelen. De rechtbank heeft er weliswaar begrip voor dat de vrouw door de omstandigheden, waarin [de man] toen verkeerde en de dingen die hij deed, [de man] moeilijk kon vertrouwen en dat zij zich toen niet voor omgang tussen [minderjarige] en [de man] heeft ingespannen. Maar [de man] heeft zich verbeterd en ook sindsdien zet de vrouw niet in op herstel van dit contact.
5.5.
[minderjarige] heeft zelf niet of nauwelijks herinneringen aan zijn vader. Hij heeft alleen van zijn broer nare verhalen over zijn vader gehoord die in het verleden gebeurd zouden zijn, die volgens de vrouw niet altijd juist zijn. Verder is de rechtbank van oordeel dat in het gezin niet echt positief op het contact tussen [minderjarige 2] en [de man] wordt gereageerd. [minderjarige 2] heeft hierover zelf immers gezegd dat [minderjarige 2] alleen maar naar [de man] gaat omdat hij bang is dat [de man] anders iets 'zal gaan doen'. Uit de verklaring van de vrouw blijkt dat zij dit idee niet helemaal wegneemt bij [minderjarige] , ook al nuanceert zij de verhalen van [minderjarige 2] wel.
Het negatieve beeld van [minderjarige] over zijn vader is daarom naar het oordeel van de rechtbank vooral ingegeven - bewust dan wel onbewust - door de vrouw, de al dan niet actieve negatieve herinneringen van [minderjarige] zelf aan zijn vader en ook door de niet altijd juiste verhalen van [minderjarige 2] over zijn vader. De afgelopen jaren heeft [minderjarige] dit beeld niet kunnen bijstellen, omdat hij zelf geen contact met [de man] heeft.
5.6.
Verzoeker en de vrouw hebben ter zitting duidelijk aangegeven dat zij het nu niet belangrijk vinden dat [minderjarige] zijn vader leert kennen en dat zij de toegevoegde waarde van contact tussen [minderjarige] en [de man] niet zien. Zij willen zich hiervoor wel inzetten, maar alleen als [minderjarige] weer contact wil.
De rechtbank constateert daarom dat nergens uit blijkt dat verzoeker en de vrouw het van belang vinden voor de ontwikkeling van [minderjarige] dat hij zijn vader leert kennen. Het contact tussen [minderjarige] en [de man] zal niet door verzoeker en de vrouw worden geïnitieerd als [minderjarige] daar niet om vraagt. Adoptie van [minderjarige] door verzoeker zal de overtuiging van verzoeker en de vrouw naar verwachting alleen maar versterken. Zij menen dat [minderjarige] zijn identiteit ontleent aan verzoeker en vinden blijkbaar niet dat het voor [minderjarige] belangrijk kan zijn om zijn identiteit mede aan zijn biologische vader te kunnen ontlenen.
Het eenzijdige negatieve beeld wat [minderjarige] van zijn vader heeft, wordt hierdoor door verzoeker en de vrouw in stand gehouden.
5.7.
Daarbij komt dat [de man] ook zelf geen initiatief heeft genomen om een band met [minderjarige] te krijgen. Dit had wel op zijn weg gelegen toen hij zijn situatie had verbeterd en er geen contactverbod meer bestond. [de man] wil geen contact afdwingen, maar door deze houding wordt ook door [de man] (te) veel verantwoordelijkheid op de schouders van [minderjarige] gelegd.
5.8.
Daarnaast vraagt de rechtbank zich af of [minderjarige] voldoende beseft wat de rechtsgevolgen zijn van adoptie. [minderjarige] weet dat hij dan niet meer als kind van zijn vader staat geregistreerd, maar van stiefvader. Echter, de rechtbank vraagt zich af of [minderjarige] ook beseft dat de familierechtelijke betrekking tussen hem en [de man] en diens bloedverwanten ophoudt te bestaan met alle juridische gevolgen die hierbij horen. Het is de rechtbank niet gebleken dat de volwassenen om hem heen ook de juridische gevolgen aan hem duidelijk hebben gemaakt. Zo heeft [minderjarige] dan, ook juridisch en erfrechtelijk, een andere positie ten opzichte van [de man] en diens familie dan zijn broer [minderjarige 2] . [minderjarige 2] zal dan een andere vader hebben dan [minderjarige] .
5.9.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dit niet het moment is om een zo ingrijpende beslissing als adoptie te nemen. De rechtbank heeft niet de overtuiging dat adoptie in het
kennelijkbelang van [minderjarige] is. Dit zou anders kunnen zijn als [minderjarige] zijn keus op grond van een realistisch beeld van [de man] kan maken op een leeftijd waarop hij daartoe beter in staat is, gezien zijn ontwikkeling.
De vraag, of vaststaat en voor de toekomst redelijkerwijs te voorzien is dat [minderjarige] niets meer van [de man] in de hoedanigheid van ouder te verwachten heeft, staat hier los van. De rechtbank kan zich voorstellen dat aan dit vereiste wel is voldaan, nu [de man] geen rol speelt in de opvoeding en verzorging van [minderjarige] en ook financieel niet bijdraagt. Contact tussen kind en biologische ouder betekent niet vanzelfsprekend dat deze ouder verantwoordelijkheid draagt jegens het kind, onder meer ten aanzien van verzorging, opvoeding of uitoefening van het gezag. Contact tussen [minderjarige] en [de man] zou daarom op zichzelf niet in de weg hoeven staan aan adoptie, mits adoptie in het kennelijk belang van [minderjarige] wordt geacht.
5.10.
De rechtbank zal het verzoek van verzoeker dan ook afwijzen.

6.Beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. van der Hoeven, (kinder)rechter, bijgestaan door de griffier en in het openbaar uitgesproken op 13 januari 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak.
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet door tussenkomst van een advocaat worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden.
fn: 433