ECLI:NL:RBNNE:2023:3822

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
23 augustus 2023
Publicatiedatum
15 september 2023
Zaaknummer
C/18/215355 / HA ZA 22-169
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroepsfout van advocaat in civiele procedure met schadevergoeding en proceskostenveroordeling

In deze civiele procedure heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 23 augustus 2023 uitspraak gedaan in een zaak waarin eiser, bijgestaan door zijn advocaat mr. R.J. de Boer, vorderingen heeft ingesteld tegen de gedaagden, waaronder [gedaagde sub 1] Advocaten C.S. B.V. en [gedaagde sub 2]. Eiser stelt dat zijn advocaat beroepsfouten heeft gemaakt in verschillende procedures, wat heeft geleid tot schade. De rechtbank heeft vastgesteld dat er inderdaad sprake was van een beroepsfout, maar dat eiser niet heeft aangetoond dat hij door deze fout in een slechtere positie is komen te verkeren of schade heeft geleden. De rechtbank heeft de vorderingen van eiser afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten van de gedaagden, die zijn vastgesteld op € 11.027,00. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid van advocaten en de noodzaak voor eisers om hun schade voldoende te onderbouwen. De rechtbank heeft geoordeeld dat eiser niet heeft voldaan aan zijn stelplicht met betrekking tot de schade die hij zou hebben geleden door de beroepsfout van zijn advocaat.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Groningen
Zaaknummer: C/18/215355 / HA ZA 22-169
Vonnis van 23 augustus 2023
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. R.J. de Boer te Assen,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ADVOCATEN C.S. B.V.,

te [vestigingsplaats] ,
2.
[gedaagde sub 2],
te [woonplaats 2] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagden] dan wel afzonderlijk [gedaagde sub 1] Advocaten of [gedaagde sub 2] ,
procesadvocaat: mr. M.C. Franken-Schoemaker te Houten,
advocaat: mr. R. Kossen te Houten.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 28 september 2022,
- de akte overlegging producties van [eiser] van 4 mei 2023 met producties 16 tot en met 80,
- de mondelinge behandeling van 14 juni 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt die tezamen met de spreekaantekeningen van mrs. De Boer en Kossen aan het procesdossier zijn toegevoegd,
- de akte vermeerdering van eis van [eiser] van 14 juni 2023,
- de antwoordakte van [gedaagden] van 16 augustus 2023.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde sub 2] heeft [eiser] in verschillende juridische aangelegenheden als advocaat bijgestaan. Tussen partijen zijn in dat kader geen overeenkomsten op schrift opgesteld.
In de procedure tegen HTOI
2.2.
[eiser] heeft met wijlen zijn echtgenote op 24 maart 2013 een koopovereenkomst gesloten met [verkoper] (hierna: [verkoper] ) waarbij zij de horecaonderneming “De Gouden Karper” hebben gekocht van [verkoper] . Voor de horecaonderneming inclusief inventaris en goodwill is een koopsom van € 80.000,00 overeengekomen. De helft van dit bedrag is door [eiser] gefinancierd door middel van een lening bij de Rabobank. De andere helft is omgezet in een achtergestelde lening aan [eiser] en wijlen zijn echtgenote van [verkoper] . De lening van [verkoper] diende in 36 maandelijkse termijnen van € 1.111,11 (plus rente) te worden afgelost vanaf het moment dat de lening aan de Rabobank zou zijn afgelost, maar niet later dan vanaf 30 april 2018.
2.3.
In de van de koopovereenkomst opgemaakte akte is opgenomen dat [eiser] een recht van tweede hypotheek zal verlenen aan [verkoper] voor een bedrag van € 40.000,00.
2.4.
Op 5 april 2013 is een recht van hypotheek en pand gevestigd zoals in de daartoe opgemaakte akte staat beschreven. Voorts is in de akte overeengekomen:
“10. Geen schuldverrekening
Schuldenaar kan zich niet beroepen op verrekening.”
2.5.
[eiser] heeft zich voor juridische bijstand met betrekking tot gestelde tekortkomingen door [verkoper] tot [gedaagde sub 2] gewend. Volgens [eiser] was [verkoper] na de overdracht van de onderneming tekort gekomen in de nakoming van zijn verplichtingen uit de koopovereenkomst. Zo verbleef er nog een huurder in het pand en voldeed een groot deel van de inventaris niet aan wat [eiser] daarvan op grond van de koopovereenkomst mocht verwachten. Een groot deel van de inventaris was defect dan wel niet bruikbaar voor horecaexploitatie. Daarbij kwam ook een aantal bouwkundige verborgen gebreken aan het licht die volgens [eiser] door [verkoper] waren verzwegen.
2.6.
[gedaagde sub 2] heeft [verkoper] bij brief van 7 mei 2013 aangeschreven. [gedaagde sub 2] heeft in die brief geschreven, voor zover relevant:
“Het ziet er dus nu uit dat cliënten voornoemde zaken zullen moeten gaan vervangen. Cliënten zullen de daarmee gepaard gaande kosten gaan verrekenen met de koopsom.”
2.7.
Bij akte van cessie van 27 mei 2015 heeft [verkoper] zijn vordering op [eiser] van € 40.000,00 aan de besloten vennootschap HTOI BV (hierna: HTOI) overgedragen.
2.8.
Bij brief van 28 september 2017 heeft de advocaat van HTOI mededeling aan [eiser] gedaan van de cessie en geschreven dat uit de hypotheekakte is gebleken dat [eiser] zich niet op verrekening kan beroepen.
2.9.
Bij e-mail van 16 november 2017 heeft [gedaagde sub 2] aan [eiser] geschreven, voor zover relevant:
“Zoals ik je heb laten weten wordt er een beroep gedaan op het feit dat in de hypotheekakte staat dat een beroep op verrekening niet is toegestaan. Dat staat er inderdaad. Dat betekent dat we dus een extra juridisch hobbel hebben, omdat ik moet gaan betogen dat die bepaling hetzij is in strijd is met de wet, hetzij het niet redelijk is dat de wederpartij daar een beroep op doet. Dat is dus een extra complicatie.”
2.10.
Met ingang van 1 mei 2018 heeft [eiser] geen termijnbetalingen gedaan als opgenomen in de koopovereenkomst. [eiser] heeft zich op het standpunt gesteld dat hij ten gevolge van zijn beroep op verrekening niets meer verschuldigd was.
2.11.
Bij brief van 23 oktober 2018 aan [eiser] heeft de notaris van HTOI meegedeeld dat hij opdracht heeft gekregen van HTOI om het onroerend goed van [eiser] waarop een recht van hypotheek is gevestigd op de executieveiling van 12 december 2018 te verkopen. Aan [eiser] is een termijn tot 1 december 2018 geboden om alsnog aan zijn verplichtingen te voldoen en executie te voorkomen.
2.12.
Bij e-mail van 7 november 2018 heeft [gedaagde sub 2] aan [eiser] geschreven, voor zover relevant:
“Zoals afgesproken tref je hierbij aan de concept dagvaarding kort geding waarin ik een poging onderneem om de vastgestelde executieveilingen van de panden in Yde en Paterswolde tegen te houden.
(…)
Ik heb je al een aantal malen uitgelegd dat je op een juridisch flinterdun koord danst. Het probleem in deze zaak is dat je in feite een beroep doet op verrekening. Het uitgangspunt is dat je in principe € 40.000,-- restant koopsom aan [verkoper]
[ [verkoper] , rechtbank]moet betalen. Dat wil je niet volledig doen, omdat jij niet geleverd hebt gekregen wat [verkoper] destijds heeft gegarandeerd. Dat heb ik ook in het concept als zodanig opgenomen.
(…)
Voor wat betreft de bodemprocedure kan ik wel aantekenen wat je wil, maar je zult wel je schade moeten bewijzen. In dat verband heb ik nog even in het oude dossier gekeken en ik heb gezien (en wellicht ben je dat al vergeten) dat op 27 januari 2015 [accountantskantoor] (de welbekende) een Excel overzicht heeft doen toekomen met een mogelijke vordering op [verkoper] . Het betreft hier een groot aantal grootboekrekeningen waar ik helemaal niets mee kan. Ervan uitgaande dat je die niet meer tot je beschikking zal ik je die even naar je toe mailen. Ik heb je destijds al laten weten dat ik hier geen chocola van kan maken.
Als je in de bodemprocedure nog enige kans op succes wil hebben zul je toch je schade moeten aantonen en moeten aantonen wat je daadwerkelijk aan schade hebt geleden door toedoen van [verkoper] ”
2.13.
[gedaagde sub 2] heeft namens [eiser] een kort geding aanhangig gemaakt tegen HTOI teneinde de executie te schorsen.
2.14.
Bij brief van 8 november 2018 heeft de notaris van HTOI aan [eiser] medegedeeld dat de executieveiling is uitgesteld tot 13 februari 2019.
2.15.
Bij e-mail van 29 november 2018 heeft [gedaagde sub 2] aan [eiser] geschreven, voor zover relevant:
“Een ander belangrijk punt is de schade die je hebt geleden ten gevolge van het tekortschieten van [verkoper] . Jij stelt immers dat die schade tenminste € 40.000,-- is geweest en dat je dat dus wilt verrekenen met de restant koopsom. Dat betekent dus wel dat je die schade in kaart moet brengen. Tot op heden heb ik eigenlijk aan schade nul komma nul aan bewijs gezien.
Het enige wat ik destijds van je heb gekregen is een Excel-sheet van [accountantskantoor] . Ik kan me voorstellen dat je dat even vergeten bent. Die mail ik je hierbij toe. Het zijn gewoon overzichten van grootboekrekeningen waar ik – eerlijk gezegd – helemaal geen chocola van kan maken. Zegt jou dit iets? Welke bedragen zijn nu schade en welke niet?”
2.16.
Bij exploot van 7 december 2018 heeft HTOI de executie van het onroerend goed van [eiser] aangezegd tegen de veiling van 13 februari 2019.
2.17.
Bij dagvaarding van 27 december 2018 heeft [gedaagde sub 2] namens [eiser] HTOI in een bodemprocedure betrokken. [eiser] heeft een verklaring voor recht gevorderd, inhoudende dat hij jegens HTOI, ter afwering van de vordering tot betaling van HTOI, terecht een beroep op een opschortingsrecht heeft gedaan en dat hij gerechtigd was om de schade die hij had geleden als gevolg van het tekortschieten van [verkoper] te verrekenen met die vordering tot betaling. Verder heeft [eiser] gevorderd om HTOI te veroordelen om niet tot executie over te gaan. HTOI heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen en in reconventie gevorderd [eiser] te veroordelen tot betaling van € 6.225,85.
2.18.
HTOI heeft, gelet op de aanhangige bodemprocedure, de executieveiling opgeschort. Een kort geding procedure daartoe was daarom niet langer nodig.
2.19.
Op 14 augustus 2019 is door deze rechtbank, locatie Leeuwarden, vonnis gewezen in het geschil tussen [eiser] en HTOI. De vorderingen van [eiser] in conventie en de vorderingen van HTOI in reconventie zijn afgewezen.
2.20.
[eiser] heeft, bijgestaan door zijn huidige raadsman mr. Boer, hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 14 augustus 2019 bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden.
2.21.
[eiser] heeft [gedaagden] op 13 maart 2020 aansprakelijk gesteld voor de door hem geleden schade. [gedaagden] hebben de gestelde aansprakelijkheid weersproken.
2.22.
Bij arrest van 27 oktober 2020 heeft het gerechtshof het vonnis van 14 augustus 2019 bekrachtigd en [eiser] in de kosten van de procedure veroordeeld.
2.23.
Op enig moment is vervolgens één van de woningen van [eiser] verkocht waarbij een deel van de verkoopopbrengst aan HTOI is uitbetaald.
In de procedure tegen [dochter eiser]
2.24.
, dochter van [eiser] , heeft bij dagvaarding van 31 mei 2018 [eiser] in een kortgedingprocedure betrokken. In die procedure vorderde [dochter eiser] , samengevat, de veroordeling van [eiser] tot betaling van het overeengekomen loon, vermeerderd met de wettelijke verhoging, een en ander met de veroordeling van [eiser] in de kosten van de procedure.
2.25.
[gedaagde sub 2] heeft [eiser] in die procedure bijgestaan. [eiser] heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van [dochter eiser] .
2.26.
Bij vonnis van de voorzieningenrechter in deze rechtbank, locatie Groningen, van 15 juni 2018 zijn de vorderingen van [dochter eiser] toegewezen en is [eiser] veroordeeld tot betaling van het overeengekomen loon en de wettelijke verhoging daarover. [eiser] is voorts veroordeeld in de kosten van de procedure.
2.27.
[gedaagde sub 2] heeft namens [eiser] hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 15 juni 2018. [eiser] heeft het hoger beroep op 25 september 2018 ingetrokken.
In de procedure tegen [accountantskantoor]
2.28.
Accountantskantoor [accountantskantoor] BV (hierna: [accountantskantoor] heeft [eiser] en wijlen zijn echtgenote bij dagvaarding van 23 november 2015 in rechte betrokken. In conventie heeft [accountantskantoor] gevorderd [eiser] en wijlen zijn echtgenote te veroordelen tot betaling van € 9.216,47 te vermeerderen met rente en proceskosten. [gedaagde sub 2] heeft namens [eiser] en wijlen zijn echtgenote verweer gevoerd tegen de vorderingen van [accountantskantoor] . In reconventie is vervolgens ontbinding gevorderd van een tussen [accountantskantoor] en [eiser] en wijlen zijn echtgenote gesloten overeenkomst van opdracht van 12 maart 2014.
2.29.
Bij vonnis van 31 mei 2016 van de kantonrechter in deze rechtbank, locatie Groningen, zijn de vorderingen van [accountantskantoor] in conventie toegewezen en zijn de vorderingen in reconventie afgewezen.
2.30.
[gedaagde sub 2] heeft namens [eiser] en wijlen zijn echtgenote op 14 juli 2016 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 31 mei 2016 bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden.
2.31.
Bij arrest van 20 november 2018 heeft het hof het vonnis van 31 mei 2016 bekrachtigd en [eiser] in de kosten van de procedure veroordeeld.
2.32.
Naast vorenstaande procedure, heeft [gedaagde sub 2] namens [eiser] ook een kortgedingprocedure aanhangig gemaakt tegen [accountantskantoor] . [eiser] en [accountantskantoor] zijn in die procedure, ter beëindiging van hun geschil, overeengekomen dat [accountantskantoor] aan [eiser] een toelichting zal geven op journaalposten en/of specificaties. [accountantskantoor] zal die werkzaamheden uitvoeren tegen een overeengekomen uurtarief waarbij [gedaagde sub 2] garant staat voor de betaling van de factuur.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert na wijziging van eis - samengevat - [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van het bedrag van € 204.699,23 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 maart 2020, althans [gedaagden] te veroordelen tot betaling van een bedrag zoals de rechtbank in goede justitie meent te behoren. Tot slot vordert [eiser] de hoofdelijke veroordeling van [gedaagden] in de kosten van deze procedure.
3.2.
[gedaagden] voeren verweer. Zij concluderen tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van zijn vorderingen, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[gedaagden] hebben geen bezwaar gemaakt tegen de eiswijziging door [eiser] . De rechtbank is van oordeel dat deze wijziging niet aan een goede procesorde in de weg staat zodat bij de beoordeling daarvan uit zal worden gegaan.
4.2.
[eiser] stelt zich, samengevat, op het standpunt dat [gedaagde sub 2] als advocaat niet de zorgvuldigheid heeft betracht die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot mag worden verwacht. Volgens [eiser] heeft [gedaagde sub 2] in vier procedures beroepsfouten gemaakt en is hij in zijn zorgplicht tekort gekomen. [gedaagden] weerspreken dat er sprake is van een tekortkoming en, als daar al sprake van is, is volgens hen niet gebleken dat [eiser] daardoor schade heeft geleden.
4.3.
De rechtbank stelt bij haar beoordeling voorop, zoals partijen ook hebben gedaan, dat van een beroepsfout van [gedaagde sub 2] sprake is, wanneer moet worden geoordeeld dat hij als advocaat niet de zorgvuldigheid heeft betracht die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot mag worden verwacht.
4.4.
De rechtbank zal de gemaakte verwijten per procedure beoordelen.
In de procedure tegen HTOI
4.5.
[gedaagden] erkennen dat [gedaagde sub 2] in deze procedure niet die zorgvuldigheid heeft betracht die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat mag worden verwacht. Erkend is dat [gedaagde sub 2] vanaf november 2017 ten onrechte niet heeft geadviseerd omtrent andere mogelijkheden dan (een beroep op) verrekening, zoals het tijdig in of buiten rechte ontbinden van de koopovereenkomst en/of het vorderen van schadevergoeding. Gelet op het verrekenverbod zoals dat in de hypotheekakte was opgenomen erkennen [gedaagden] dat [gedaagde sub 2] [eiser] had moeten adviseren [verkoper] deugdelijk in gebreke te stellen en vorderingen strekkende tot betaling van schadevergoeding in te stellen. In zoverre staat derhalve vast dat, zoals door [eiser] is bepleit, er sprake is van een beroepsfout.
4.5.1.
[eiser] stelt dat hij door de beroepsfout van [gedaagde sub 2] een niet verhaalbare vordering op [verkoper] heeft van € 82.169,55 exclusief gemaakte (proces)kosten. Bovendien heeft het onjuiste advies van [gedaagde sub 2] er volgens hem toe geleid dat onroerend goed van [eiser] op een executieveiling is verkocht tegen een fractie van de daadwerkelijke waarde. De gedwongen verkoop leverde volgens [eiser] een totale schade op van € 71.000,00. Daar komt bij dat [eiser] in totaal € 12.721,86 aan (proces)kosten heeft moeten betalen. In totaal becijfert [eiser] de door hem geleden schade op een bedrag van € 170.620,41. Daar komt bij dat, indien [eiser] juist was geadviseerd door [gedaagde sub 2] , hij de in het kader van mediation aangeboden afkoopsom van € 35.000,00 zou hebben geaccepteerd en tegen finale kwijting aan HTOI zou hebben betaald, aldus [eiser] .
4.5.2.
[gedaagden] betwisten dat [eiser] door de beroepsfout schade heeft geleden. Zij voeren aan dat ten eerste niet aannemelijk is dat [eiser] akkoord zou zijn gegaan met de regeling tot betaling van het bedrag van € 35.000,00, omdat hij stellig van mening was juist zelf nog een bedrag van € 82.169,55 te vorderen te hebben. Dat HTOI met een dergelijke afspraak akkoord zou zijn gegaan, is evenmin gebleken. Dat [eiser] geen investeringen in de horecaonderneming zou hebben gedaan indien hij juist zou zijn geadviseerd door [gedaagde sub 2] zodat hij over voldoende financiële middelen had kunnen beschikken om een bedrag van € 35.000,00 te betalen is volgens [gedaagden] evenmin aannemelijk omdat deze investeringen hoe dan ook nodig waren voor de exploitatie van de onderneming. Voorts heeft [gedaagde sub 2] voorafgaande aan een procedure tegen [verkoper] aan [eiser] geadviseerd om zijn vorderingen deugdelijk te onderbouwen. [eiser] heeft dit nagelaten, met als gevolg de afwijzing van zijn vorderingen. Een procedure in hoger beroep zou dezelfde afloop hebben gehad, aldus [gedaagden] Dat de woning van [eiser] niet executoriaal zou zijn verkocht bij een juist advies, wordt eveneens weersproken. Zowel bij een deugdelijk advies als bij de beroepsfout zou de uitkomst daarmee dezelfde zijn geweest. Indien de vordering tegen [verkoper] wel zou zijn toegewezen, betwisten [gedaagden] dat [verkoper] verhaal zou hebben geboden omdat [eiser] op 13 april 2013 aan [gedaagde sub 2] heeft geschreven dat [verkoper] nagenoeg failliet was. Voor het geval de rechtbank oordeelt dat er wel schade is geleden door [eiser] , betwisten [gedaagden] de hoogte van de gestelde schade.
4.6.
Voor de beantwoording van de vraag of de beroepsfout heeft geleid tot schade moet de huidige situatie worden vergeleken met de hypothetische situatie waarin de tekortkoming is weggedacht, met andere woorden de situatie waarin [gedaagde sub 2] [eiser] zou hebben geadviseerd over ontbinding van de overeenkomst met [verkoper] en/of het vorderen van schadevergoeding.
4.7.
De rechtbank begrijpt dat [eiser] betoogt dat hij kosten heeft moeten maken omdat de kwaliteit van de inventaris niet was zoals dat met [verkoper] overeen was gekomen en dat ook het pand gebreken vertoonde. De rechtbank is van oordeel dat [eiser] de gestelde schade onvoldoende heeft onderbouwd. De door [eiser] overgelegde productie 6 bij de inleidende dagvaarding is hiervoor onvoldoende. Hieruit valt niet af te leiden welke kosten waarvoor zijn gemaakt en of deze een gevolg zijn van een tekortkoming door [verkoper] . Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft [eiser] desgevraagd evenmin antwoord kunnen geven op de vraag wanneer welke kosten door hem zouden zijn gemaakt. Derhalve is niet komen vast te staan of die investeringen zijn gedaan voor of nadat hij ervan op de hoogte is geraakt dat een beroep op verrekening niet zou slagen. Daar komt nog bij dat door [gedaagden] is aangevoerd dat de kosten voor het vervangen van de inventaris en het verhelpen van gebreken hoe dan ook zouden zijn gemaakt omdat de horecaonderneming anders niet geëxploiteerd kon worden. Dit standpunt heeft [eiser] onweersproken gelaten.
4.8.
[eiser] heeft voorts gesteld dat hij akkoord zou zijn gegaan met een schikking, inhoudende dat hij € 35.000,00 aan HTOI zou betalen tegen finale kwijting. De rechtbank overweegt dat [gedaagden] gemotiveerd hebben weersproken dat [eiser] een dergelijk voorstel destijds wilde en kon aanvaarden. Tegen die achtergrond lag het op de weg van [eiser] om zijn stelling op dit punt nader te onderbouwen. Dat heeft hij echter nagelaten. [eiser] heeft, tegen de achtergrond van het verweer van [gedaagden] , ook niet aannemelijk is gemaakt dat hij akkoord zou zijn gegaan met betaling van een bedrag van € 35.000,00 aan HTOI omdat hij zich immers op het standpunt stelde dat hij nog een bedrag van € 82.169,55 exclusief extra kosten van [verkoper] te vorderen had. Dat [eiser] het bedrag van € 35.000,00 op dat moment kon voldoen, is door [gedaagden] eveneens weersproken en niet nader door [eiser] onderbouwd. Ook dit standpunt van [eiser] verwerpt de rechtbank daarom.
4.9.
Met betrekking tot de executoriale verkoop van onroerend goed heeft [eiser] gesteld dat de marktwaarde van de betreffende woning € 340.000,00 bedroeg ten tijde van de verkoop maar dat er op de veiling slechts een bedrag van € 285.000,00 voor is betaald. Gelet op het gemotiveerde verweer van [gedaagden] dat nergens uit blijkt dat de woning bij reguliere verkoop een bedrag van € 340.000,00 zou hebben opgeleverd, lag het op de weg van [eiser] om zijn standpunt nader te onderbouwen. Dat heeft hij niet gedaan, zodat bewijslevering niet aan de orde is. Niet is dus komen vast te staan dat [eiser] door de executieverkoop van het onroerend goed een schade heeft geleden van (€ 340.000,00 -/- € 285.000,00 =) € 55.000,00. Voorts weegt de rechtbank mee dat niet is komen vast te staan dat bij een juist advies executie niet aan de orde zou zijn geweest. [eiser] heeft na het arrest van het hof van 27 oktober 2020 kennelijk ook geen mogelijkheid gevonden aan zijn betalingsverplichtingen jegens HTOI te voldoen om de executie te voorkomen.
4.10.
Dat [eiser] een boete aan HTOI heeft verbeurd van € 16.000,00 is tevens gemotiveerd door [gedaagden] weersproken. Ook hiervan heeft [eiser] geen nadere onderbouwing gegeven zodat de rechtbank deze stelling verwerpt.
4.11.
Nu niet is gebleken dat [eiser] anders zou hebben gehandeld indien [gedaagde sub 2] hem juist zou hebben geadviseerd en de situatie dientengevolge thans anders zou zijn, is niet komen vast te staan dat de advocaat- en proceskosten niet verschuldigd zouden geweest. Om die reden kwalificeren deze kosten evenmin als schade.
4.12.
Dit leidt tot de slotsom dat er weliswaar sprake is van een beroepsfout van [gedaagde sub 2] maar dat niet is gebleken dat [eiser] door deze foute in een slechtere positie is komen te verkeren en schade heeft geleden. Aangezien [eiser] zijn stellingen ten aanzien van door hem geleden schade (in het licht van het verweer van [gedaagden] ) onvoldoende heeft onderbouwd ziet de rechtbank geen aanleiding [eiser] toe te laten tot nadere bewijslevering.
In de procedure tegen [dochter eiser]
4.13.
[eiser] heeft in de dagvaarding gesteld dat [gedaagde sub 2] in deze zaak een beroepsfout heeft gemaakt door geen uitstel van de zitting te vragen (met als reden dat [eiser] op dat moment zwaar overspannen was) en [gedaagde sub 2] namens [eiser] niet het verweer heeft gevoerd dat met [dochter eiser] overeen was gekomen dat zij een salaris ontving van € 925,00 in plaats van € 2.000,00. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling is namens [eiser] hieraan toegevoegd dat [gedaagde sub 2] niet voortvarend genoeg heeft opgetreden tijdens de op de mondelinge behandeling volgende schikkingsonderhandelingen. [gedaagden] weerspreken dat er sprake is van beroepsfouten.
4.14.
Dat het met het oog op de gezondheidstoestand van [eiser] voor de hand had gelegen uitstel van de zitting te vragen is door [gedaagden] weersproken. Wat daar verder ook van zij, [gedaagden] hebben weersproken dat [gedaagde sub 2] geen verweer heeft gevoerd tegen de hoogte van het salaris waarop [dochter eiser] meende aanspraak te kunnen maken. Ter onderbouwing van hun stelling is als productie 19 bij de conclusie van antwoord een afschrift van de voorgedragen spreekaantekeningen overgelegd waaruit volgt dat dit verweer is gevoerd. Het voorgaande is door [eiser] niet weerlegd. Dit standpunt van [eiser] verwerpt de rechtbank.
4.15.
Aan de tweede gestelde beroepsfout heeft [eiser] ten grondslag gelegd dat naar aanleiding van de mondelinge behandeling namens [dochter eiser] een schikkingsvoorstel is gedaan op 11 juni 2018. Diezelfde dag heeft [eiser] aan [gedaagde sub 2] kenbaar gemaakt dat hij het voorstel accepteerde. [gedaagde sub 2] heeft dit echter pas op 15 juni 2018 aan de wederpartij doorgegeven. Omdat het vonnis ook op 15 juni 2018 werd uitgesproken (met veroordeling van [eiser] tot betaling van het door [dochter eiser] gevorderde loon), was een schikking niet meer aan de orde. [gedaagden] betwisten dat er sprake is van een beroepsfout nu het vonnis onaangekondigd bij vervroeging is uitgesproken.
4.16.
De rechtbank oordeelt dat ook ten aanzien van het tweede verwijt niet is gebleken van een beroepsfout van [gedaagde sub 2] . Niet is weersproken dat het vonnis bij vervroeging een week eerder is uitgesproken dan in eerste instantie door de voorzieningenrechter ter zitting is aangekondigd en dat [gedaagde sub 2] er niet van op de hoogte was dat het vonnis bij vervroeging zou worden uitgesproken. [gedaagde sub 2] hoefde dan ook niet te verwachten dat op 15 juni 2018 het vonnis er al zou zijn. Dat hij de wederpartij niet eerder dan op diezelfde datum heeft bericht dat het gedane voorstel werd geaccepteerd door [eiser] valt dan ook niet aan te merken als een beroepsfout.
In de procedure tegen [accountantskantoor]
4.17.
In de bodemprocedure die [accountantskantoor] tegen [eiser] heeft aangespannen heeft [gedaagde sub 2] volgens [eiser] ten onrechte niet het verweer gevoerd dat de factuur waarvan [accountantskantoor] betaling vorderde door hem was betaald. [gedaagde sub 2] heeft geprobeerd deze fout in hoger beroep te herstellen, maar dat is niet gelukt. [eiser] stelt dat hij om die reden de factuur twee keer heeft moeten betalen. Voorts heeft [gedaagde sub 2] [eiser] bijgestaan in een kortgedingprocedure tegen [accountantskantoor] . [eiser] is in die procedure met [accountantskantoor] tot een regeling gekomen welke regeling [accountantskantoor] vervolgens niet is nagekomen. Ondanks verzoeken daartoe van [eiser] , heeft [gedaagde sub 2] geen actie ondernomen richting [accountantskantoor] , aldus [eiser] .
4.18.
[gedaagden] weerspreken dat er sprake is van een beroepsfout. Zij voeren aan dat de conclusie van antwoord vooraf in concept met [eiser] is gedeeld en dat hij niet heeft aangegeven dat het daarin opgenomen verweer niet juist was omdat hij de betreffende factuur al had betaald. Voorafgaande aan de mondelinge behandeling in die zaak heeft [eiser] dit evenmin aan [gedaagde sub 2] kenbaar gemaakt, aldus [gedaagden] In hoger beroep is het verweer alsnog gemotiveerd gevoerd maar is het hof daaraan voorbij gegaan. Ten aanzien van het kort geding voeren [gedaagden] aan dat [gedaagde sub 2] nimmer een opdracht van [eiser] heeft gekregen om actie jegens [accountantskantoor] te ondernemen.
4.19.
De rechtbank is van oordeel dat in de procedures die zijn gevoerd tegen [accountantskantoor] geen sprake is van beroepsfouten. [eiser] heeft niet weersproken dat hij vooraf een concept van de door [gedaagde sub 2] opgestelde conclusie van antwoord heeft ontvangen en naar aanleiding daarvan niet kenbaar heeft gemaakt dat daarin ten onrechte het verweer dat de factuur is betaald niet was opgenomen. Evenmin is weersproken dat [eiser] [gedaagde sub 2] op dit punt voorafgaande aan de mondelinge behandeling heeft ingelicht. [gedaagde sub 2] heeft daarom geen fout gemaakt door dit verweer, dat hem niet bekend was, niet te voeren.
4.20.
In hoger beroep is het verweer dat de factuur is voldaan alsnog door [gedaagde sub 2] naar voren gebracht. Het hof is hieraan evenwel voorbij gegaan. Het enkele feit dat [eiser] het niet eens is met dit oordeel maakt niet dat [gedaagde sub 2] een verwijt valt te maken.
4.21.
[gedaagden] hebben weersproken dat [eiser] [gedaagde sub 2] opdracht heeft gegeven om nakoming van de met [accountantskantoor] gemaakte afspraken in het kader van de regeling te bewerkstelligen. [eiser] heeft zijn stellingen vervolgens niet nader onderbouwd. Nu niet is gebleken dat aan [gedaagde sub 2] in dat kader een opdracht is gegeven, is van een beroepsfout niet gebleken.
In de procedure bij de strafrechter
4.22.
[eiser] stelt dat [gedaagde sub 2] heeft verzuimd, zoals door wel door hem zou zijn toegezegd, om namens [eiser] een vordering benadeelde partij in te dienen bij de politierechter. [gedaagden] betwisten dat [eiser] [gedaagde sub 2] opdracht heeft gegeven een dergelijke vordering in te stellen.
4.23.
Gelet op gemotiveerde betwisting van [gedaagden] dat [eiser] [gedaagde sub 2] opdracht heeft gegeven om een schadevergoedingsvordering in te stellen, lag het op de weg van [eiser] dit standpunt nader te onderbouwen. Dit heeft hij evenwel niet gedaan zodat dit standpunt wordt verworpen.
De proceskosten
4.24.
[eiser] is de partij die ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [gedaagden] als volgt vastgesteld:
- griffierecht
5.737,00
- salaris advocaat
5.290,00
(2,00 punten × € 2.645,00)
Totaal
11.027,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden] tot dit vonnis vastgesteld op € 11.027,00,
5.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.B. Faber-Siermann, mr. D.W.J. Vinkes en mr. C.S. Huizinga en in het openbaar uitgesproken op 23 augustus 2023.
593/eh