ECLI:NL:RBNNE:2023:3815

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
14 september 2023
Publicatiedatum
14 september 2023
Zaaknummer
C/19/144434 / FA RK 23-1348
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag moeder en benoeming voogdij door de William Schrikker Stichting

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 14 september 2023 een beschikking gegeven inzake de beëindiging van het gezag van de moeder over de minderjarige [minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft op 6 juli 2023 een verzoekschrift ingediend om het ouderlijk gezag van de moeder te beëindigen en de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering tot voogd over [minderjarige] te benoemen. De rechtbank heeft het verzoek behandeld tijdens een mondelinge behandeling op 17 augustus 2023, waarbij de moeder werd bijgestaan door haar advocaat, mr. C.C.N. Cats, en de Raad werd vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad].

De rechtbank heeft vastgesteld dat [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2019, een belaste voorgeschiedenis heeft en sinds haar eerste levensjaar in een pleeggezin woont. De moeder heeft herhaaldelijk niet kunnen voldoen aan de opvoedingsbehoeften van [minderjarige], die door haar verleden en de onveilige thuissituatie extra zorg en stabiliteit nodig heeft. De rechtbank concludeert dat de moeder niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] te dragen binnen een aanvaardbare termijn. De rechtbank heeft ook overwogen dat de belangen van [minderjarige] prevaleren boven die van de moeder, en dat de huidige situatie van onduidelijkheid en onzekerheid voor [minderjarige] niet langer vol te houden is.

De rechtbank heeft daarom het gezag van de moeder beëindigd en de William Schrikker Stichting benoemd tot voogd over [minderjarige]. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de rechtbank heeft benadrukt dat de moeder betrokken blijft bij beslissingen omtrent [minderjarige]. Hoger beroep tegen deze beschikking kan binnen drie maanden na de uitspraak worden ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Assen
zaak-/rekestnummer: C/19/144434 / FA RK 23-1348
beschikking van de meervoudige kamer d.d. 14 september 2023
inzake het verzoek van
de RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING,
gevestigd te Zwolle,
hierna ook te noemen de Raad,
betreffende de beëindiging van het gezag van
[verweerster],
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
hierna ook te noemen de moeder,
advocaat mr. C.C.N. Cats, kantoorhoudende te Emmen,
over de minderjarige:

[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2019 te [geboorteplaats] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
  • de gecertificeerde instelling de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, hierna te noemen de GI;
  • de pleegouders van [minderjarige] , wonende op een bij de kinderrechter bekend, geheim adres.
De rechtbank merkt al informant aan:
-
[naam], hierna te noemen de vader,
advocaat mr. J.B.G. Gelissen, advocaat te Sittard.

1.Procesverloop

1.1.
De Raad heeft op 6 juli 2023 een verzoekschrift ingediend waarin hij verzoekt het ouderlijk gezag van de moeder over [minderjarige] te beëindigen en de gecertificeerde instelling de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering tot voogd over [minderjarige] te benoemen.
1.2.
De rechtbank heeft het verzoek behandeld op de mondelinge behandeling met gesloten deuren van 17 augustus 2023 in aanwezigheid van mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] namens de Raad, de moeder bijgestaan door mr. Cats, [vertegenwoordiger van de GI] namens de GI, de pleegmoeder en de vader.
2. De feiten
2.1.
[minderjarige] is geboren uit een relatie tussen de moeder en de heer [naam] . De vader van [minderjarige] heeft [minderjarige] erkend. De moeder is alleen met het ouderlijk gezag over [minderjarige] belast.
2.2.
Bij beschikking van 15 januari 2020 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 15 januari 2024.
2.3.
Bij beschikking van 9 februari 2021 heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verleend in een voorziening voor pleegzorg. De verleende machtiging is laatstelijk verlengd tot 15 januari 2024.

3.Het standpunt van de Raad

3.1.
De Raad voert aan dat [minderjarige] een meisje is met een belaste voorgeschiedenis.
Sinds zij één jaar is, woont zij in het huidige perspectief biedende pleeggezin. Voordat [minderjarige] in het huidige pleeggezin kwam wonen, heeft zij verschillende wisselingen van woonsituatie gehad. Zij heeft bij moeder gewoond en samen met moeder heeft zij op twee verschillende opvangadressen gewoond. Tussen deze twee opvangadressen is een korte opname in een pleeggezin geweest.
[minderjarige] is in de situatie bij ouders/moeder blootgesteld aan onveiligheid en instabiliteit. Moeder heeft [minderjarige] herhaaldelijk niet kunnen beschermen tegen spanningen en huiselijk geweld wat tussen de ouders heeft plaatsgevonden. Het getuige zijn van huiselijk geweld en het gemis aan continuïteit en voorspelbaarheid in het contact met een ouder of de ouders, heeft gevolgen voor de veiligheidsgevoelens van kinderen en de kwaliteit van de hechtingsrelatie met de ouder(s). Dit geldt ook voor [minderjarige] die, gelet op haar jonge leeftijd, nog in grote mate afhankelijk is van haar opvoedingsomgeving. [minderjarige] heeft in haar nog erg jonge leven wisselende verzorgers/hechtingsfiguren gehad. De Raad heeft zorgen over haar hechtingsontwikkeling en mogelijke traumatisering als gevolg van haar belaste voorgeschiedenis. Volgens de pleegmoeder heeft [minderjarige] de neiging de controle te willen houden en heeft ze veel bevestiging en nabijheid van haar nodig. De pleegmoeder is voor [minderjarige] de belangrijkste hechtingsfiguur. Zo wil ze als ze ergens anders verblijft, de zekerheid dat haar pleegmoeder haar weer komt halen. Het lukt [minderjarige] ook niet om rustig in te slapen zonder de nabijheid van de pleegmoeder. [minderjarige] reageert sterk op het contact met moeder, zowel vooraf als nadien. Mogelijk dat dit contact [minderjarige] ‘triggert’ in haar trauma’s. Dit wordt wellicht versterkt doordat het moeder onvoldoende lukt aan te sluiten bij de behoeften van [minderjarige] . Het is nog onduidelijk wat de gevolgen van het getuige zijn geweest van huiselijk geweld tussen ouders, het hebben van verschillende woonsituaties en het wisselen van hechtingsfiguren zullen zijn op de ontwikkeling van [minderjarige] . Op dit moment is te zien dat [minderjarige] goed reageert op vermindering van de frequentie van het contact met haar moeder. Het is van belang om de situatie en ontwikkeling van [minderjarige] te blijven volgen en te bezien of traumabehandeling in een later stadium alsnog nodig is.
3.2.
Gezien haar belaste verleden vraagt [minderjarige] meer dan gemiddeld van een opvoeder. Zij heeft veel bevestiging en ‘ondertiteling’ nodig. Uit de observatiemomenten met [minderjarige] die er zijn geweest, blijkt dat dit moeder onvoldoende lukt. Er is geen veilige basis waarop [minderjarige] in het contact met haar moeder kan terugvallen, waardoor de omgangsmomenten gespannen blijven. Zowel Ambiq als de GI zijn van mening dat het moeder niet lukt [minderjarige] een trauma sensitieve opvoeding te bieden. De duur van de uithuisplaatsing, de verzwaarde ontwikkelingsbehoeften van [minderjarige] , de band die [minderjarige] heeft met de pleegouders en het gebrek aan opvoedingsmogelijkheden bij moeder (en de hinder die [minderjarige] daarvan ondervindt) maakt dat het perspectief van [minderjarige] niet meer bij moeder ligt. Moeder is niet in staat om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] binnen een voor [minderjarige] aanvaardbare termijn te dragen, ook niet als gezaghebbend ouder op afstand. De Raad is van mening dat de aanvaardbare termijn dat [minderjarige] onzekerheid kan verdragen over haar toekomstperspectief, is verstreken. [minderjarige] heeft duidelijkheid nodig.
3.3.
De Raad vindt een ondertoezichtstelling met machtiging tot uithuisplaatsing niet langer de geëigende maatregel. Moeder staat niet achter de uithuisplaatsing en ze blijft vechten voor terugkeer van [minderjarige] . Er is sprake van verstoorde relaties tussen zowel ouders onderling als tussen moeder en de hulpverlening. Moeder is niet in staat de rol van de pleegmoeder te accepteren en de Raad heeft ook niet de verwachting dat hier binnen afzienbare termijn verandering in komt. De Raad ziet niet de mogelijkheid voor een overdracht van de zaak naar het vrijwillig kader en ziet ook niet de mogelijkheid voor moeder om de ouderlijke verantwoordelijkheid te blijven dragen als ouder op afstand. Om die reden ziet de Raad naast de aanwezigheid van de gronden, ook de noodzaak van een gezagsbeëindiging (artikel 8 Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM)).
3.4.
De Raad verzoekt de GI met de voogdij over [minderjarige] te belasten. De Raad acht pleegoudervoogdij op dit moment niet passend/haalbaar, gezien het moeizame contact tussen moeder en de pleegouders. Door het belasten van de GI met de voogdij, wordt de neutrale positie van het pleeggezin gewaarborgd en komen de onderlinge verhoudingen tussen moeder en pleegouders niet verder onder druk te staan.
De Raad vindt het belangrijk om naar moeder te benoemen dat de kwaliteit van het contact tussen haar en [minderjarige] voor [minderjarige] belangrijker is, dan de hoeveelheid van de contacten. Gezien de druk die moeder voelt onder de huidige omstandigheden, waarbij de jeugdbeschermer de omgang begeleidt en de pleegmoeder aanwezig is, adviseert de Raad de GI een neutrale partij te zoeken die de omgang begeleidt. Iemand die moeder meeneemt in het proces rondom de omgang: de omgang voor bespreekt, moeder begeleidt bij het spelen met [minderjarige] en aansluiten bij [minderjarige] en de omgangen nabespreekt. Ook dient [minderjarige] in de voorbereiding en nabespreking nauw betrokken te worden, zodat zij ook, wellicht op termijn, zonder de aanwezigheid van de pleegmoeder, voldoende veiligheid ervaart om contact aan te gaan met moeder. De Raad is van mening dat één contactmoment in de vier à vijf weken erg weinig is en dat er gekeken moet worden naar uitbreiding van het contact.

4.Het standpunt van de moeder

De moeder is het niet eens met de uitkomst van het onderzoek en staat niet achter de verzochte beëindiging van haar gezag. Zij vindt dat ze niet een kans heeft gehad. In het opvanghuis waar de moeder samen met [minderjarige] heeft verbleven (Samenhuis), waren ze positief over haar. Sinds Ambiq is betrokken, wordt er getwijfeld aan de vaardigheden van de moeder en wordt er niet meer gekeken naar terugplaatsing. Ook de omgang tussen [minderjarige] en de moeder is teruggeschroefd naar één uur per vijf á zes weken. De moeder wil heel graag dat de omgang wordt uitgebreid. Omdat de pleegmoeder altijd bij de omgang aanwezig is, is het logisch dat [minderjarige] niet goed aan de moeder hecht. De moeder ervaart het contact met de pleegmoeder als afstandelijk en kortaf.
De moeder is van mening dat ze wel kan zorgdragen voor de opvoeding. Ze heeft voor alle drie haar kinderen alleen gezorgd, behalve voor [minderjarige] . [de zoon] woont ook bij de moeder.
De moeder voert aan dat er in een brief in 2021 al is aangegeven dat het perspectief bij de pleegouders ligt. Ze is op grond hiervan van mening dat de zaak vanaf het begin verkeerd is ingestoken.
De moeder voert voorts aan dat ze heel weinig informatie over [minderjarige] ontvangt. Ook zijn dingen al geregeld voordat zij er van weet. Als de moeder niet weet wat er speelt, kan zij ook geen toestemming geven.

5.Het standpunt van de GI

De GI staat achter het verzoek van de Raad. Bij [minderjarige] is sprake van een verstoorde hechting en daardoor heeft zij andere behoeften dan [de zoon] . [de zoon] is een heel ander kind en vraagt veel minder van zijn opvoeder. [minderjarige] heeft een verzwaarde opvoedvraag en de moeder is niet in staat om daarin te voorzien. De omgangsmomenten zijn teruggebracht naar één keer in de vier à vijf weken omdat [minderjarige] na de omgang geheel ontregeld is.
Omdat de plaatsing van [minderjarige] geheim is en men wil voorkomen dat de gegevens bekend worden, worden sommige zaken niet vooraf met de moeder besproken.

6.Het standpunt van de pleegmoeder

De pleegmoeder deelt mee dat [minderjarige] naar de peuterspeelzaal gaat. Ze komt sociaal-emotioneel jonger over dan ze is en vraagt erg veel bevestiging. Er wordt nu bekeken of er met betrekking tot de hechting hulp ingezet moet gaan worden. [minderjarige] wil het liefst begeleid worden door dezelfde voor haar vertrouwde juf. Omdat veel wisselingen lastig voor haar zijn, is het de vraag of ze straks naar de basisschool kan. De pleegmoeder voert aan dat [minderjarige] reageert op de bezoekregeling door erg aan haar te hangen. De pleegmoeder geeft aan dat zij achter het verzoek van de Raad staat, omdat het soms lastig is om van de moeder toestemming ergens voor te krijgen.

7.Het standpunt van de vader (als informant)

De vader voert aan dat er door de GI veel fouten zijn gemaakt en hij snapt dan ook heel goed dat de moeder boos is op de GI. Er is door de GI ook nooit gewerkt aan terugplaatsing. De communicatie met de GI is ook slecht. De vader stelt verder dat hij en de moeder onderling geen problemen hebben. Er ligt ook geen contactverbod meer.
De vader is van mening dat het verzoek moet worden afgewezen. De moeder heeft het goed voor elkaar. Ze heeft werk en een huis. Daarbij komt dat [de zoon] ook gewoon thuis is. De vader heeft slechts één keer in de maand een uur omgang met [minderjarige] en dat wordt maar niet uitgebreid.

8.De beoordeling

Ten aanzien van de gezagsbeëindiging
8.1.
De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 1:266 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) het gezag van een ouder beëindigd kan worden, indien een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn.
8.2.
Daarnaast dient de rechtbank het verzoek te toetsen aan artikel 8 EVRM. Blijkens jurisprudentie van het Europese Hof van de Rechten van de Mens (EHRM) vereist artikel 8 EVRM niet alleen dat een maatregel van gezagsbeëindiging bij de wet is voorzien en dus niet willekeurig wordt genomen, maar ook dat, indien het doel met een lichtere maatregel kan worden bereikt, deze verkozen dient te worden boven de zwaardere maatregel. Daarnaast dient de inmenging in het gezinsleven die het gevolg is van de maatregel, in een redelijke verhouding te staan tot het doel dat met de maatregel wordt nagestreefd (aldus de Memorie van Toelichting, Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 32 015, nr. 3, blz. 34). In de uitspraak Strand Lobben/Noorwegen (EHRM 10 september 2019, zaaknummer 37283/13) heeft het EHRM overwogen dat artikel 8 EVRM eist dat de belangen van het kind en die van de ouders tegen elkaar worden afgewogen. Voorts heeft het EHRM overwogen dat een kinderbeschermingsmaatregel in beginsel tijdelijk moet zijn, maar dat de belangen van het kind om - na het verstrijken van een aanzienlijke periode - zijn feitelijke gezinssituatie bij pleegouders te kunnen voortzetten, kunnen prevaleren boven de belangen van de ouders bij gezinshereniging. Uit de Europese rechtspraak volgt dat slechts sprake kan zijn van beëindiging van het ouderlijk gezag als gebleken is dat voortzetting van de familieband schadelijk is voor het kind.
8.3.
De rechtbank concludeert dat voldaan is aan de criteria van zowel artikel 1:266 lid 1 onder a BW als artikel 8 EVRM. Zij zal dan ook het verzoek om beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder toewijzen. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
8.4.
Op grond van de stukken en wat tijdens de mondeling behandeling is besproken, komt de rechtbank tot het oordeel dat [minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. De rechtbank stelt vast dat [minderjarige] met spoed uit huis is geplaatst vanwege onveiligheid bij de moeder thuis, voortkomend uit de dreigende houding van de vader. Het lukte de moeder niet om zich aan de veiligheidsafspraken die er waren gemaakt, te houden. [minderjarige] heeft op haar nog jonge leeftijd te maken gehad met wisselende woonsituaties, en daardoor met verschillende hechtingsfiguren. Hierdoor zijn er bij [minderjarige] hechtingsproblemen ontstaan. Dit alles heeft er toe geleid dat [minderjarige] een verzwaarde opvoedvraag heeft. Gebleken is dat de moeder onvoldoende in staat is om hierin de voorzien. De rechtbank volgt de moeder niet in haar stelling dat zij, omdat [de zoon] wel bij haar woont, dus over voldoende vaardigheden beschikt. [de zoon] en [minderjarige] zijn twee verschillende kinderen van verschillende leeftijden, die andere vaardigheden van hun opvoeder vereisen. Vanwege het belaste verleden, de vele woonsituaties en de hechtingsproblematiek speelt er bij [minderjarige] meer en vereist dit andere opvoedvaardigheden.
8.5.
De rechtbank constateert dat de moeder op dit moment niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] te dragen en heeft niet de verwachting dat hierin binnen een voor [minderjarige] aanvaardbare termijn verandering zal komen.
De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat het in stand laten van het gezag van de moeder maakt dat jaarlijks moet worden bekeken of de beide maatregelen, de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing, moeten worden verlengd, hetgeen in de toekomst veel onrust en onzekerheid met zich zou brengen. Nog daargelaten dat genoemde maatregelen in beginsel van tijdelijke aard dienen te zijn.
8.6.
Beëindigen van het gezag is in het algemeen niet nodig, als de ouder die het gezag uitoefent duurzaam instemt met een woonperspectief ergens anders, maar daarvan is geen sprake. Het is voor [minderjarige] van belang duidelijkheid te krijgen over waar zij zal opgroeien, in dit geval het pleeggezin. Deze duidelijkheid wordt haar door de moeder echter niet geboden, omdat zij het niet eens is met de plaatsing en een terugplaatsing van [minderjarige] wenst. De moeder blijft zich verzetten tegen het opgroeien van [minderjarige] in het pleeggezin. Het niet (duurzaam) instemmen van de moeder met het verblijf van [minderjarige] elders, maakt dat het niet mogelijk is om de huidige situatie (met behoud van het gezag) op vrijwillige basis voort te zetten en dat een gezagsbeëindiging noodzakelijk is. Alleen op deze wijze kan aan [minderjarige] duidelijkheid en zekerheid worden geboden over haar opgroeiperspectief.
8.7.
Dat de moeder veel moeite heeft met het verlies van het gezag over [minderjarige] is begrijpelijk. De rechtbank wenst echter te benadrukken dat de moeder door de beëindiging van haar gezag niet buitenspel wordt gezet. Zij is en blijft altijd de moeder van [minderjarige] . Het is daarbij ook voor [minderjarige] van belang dat de moeder betrokken blijft bij beslissingen die met betrekking tot [minderjarige] worden genomen en dat zij op die wijze invulling kan geven aan haar rol van moeder op afstand. Mogelijk doet de duidelijkheid die deze beslissing ook aan de moeder geeft, bij haar ruimte ontstaan om deze rol te gaan vervullen. De rechtbank deelt de visie van de Raad dat een omgangsregeling van één keer in de vier á vijf weken erg weinig is, waardoor het ontstaan van een band tussen [minderjarige] en de moeder wordt bemoeilijkt. De rechtbank geeft de GI dan ook ernstig in overweging om de omgang uit te breiden met inachtneming van de mogelijkheden die er bij [minderjarige] zijn.
Ten aanzien van de gezagsvoorziening
8.8.
Omdat de beëindiging van het gezag ertoe zal leiden dat een gezagsvoorziening over [minderjarige] komt te ontbreken, moet op grond van de wet een voogd over haar worden benoemd. Gelet op de geheime plaatsing en de moeizame verhouding tussen de moeder en de pleegouders, is het in het belang van [minderjarige] dat hierin wordt voorzien door een neutrale partij. Overeenkomstig het verzoek van de Raad zal de rechtbank de GI belasten met de voogdij. De GI heeft zich bij brief van 5 juli 2023 bereid verklaard de voogdij te aanvaarden.

9.Beslissing

De rechtbank:
9.1.
beëindigt het gezag van [moeder] , geboren op 26 maart 1981 te Emmen, over de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2019 te [geboorteplaats] ;
9.2.
benoemt de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering tot voogd over [minderjarige] ;
9.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.H.G. Reitsma-van Riel (voorzitter),
F.P. Dresselhuys-Doeleman en Y. Huizing, en in het openbaar uitgesproken door
mr. Y. Huizing op 14 september 2023 in aanwezigheid van de griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak.
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet door tussenkomst van een advocaat worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden.
fn: mmv/615