ECLI:NL:RBNNE:2023:3814

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
14 september 2023
Publicatiedatum
14 september 2023
Zaaknummer
C/19/143721 / FA RK 23-847
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag moeder in het belang van de minderjarige met verwijzing naar artikel 1:266 BW en artikel 8 EVRM

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 14 september 2023 een beschikking gegeven inzake het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming tot beëindiging van het gezag van de moeder over de minderjarige [minderjarige]. De Raad heeft op 24 april 2023 een verzoekschrift ingediend, waarin hij verzoekt het ouderlijk gezag van de moeder te beëindigen, met de stelling dat de ontwikkeling van [minderjarige] ernstig wordt bedreigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder, die illegaal in Nederland verblijft, niet in staat is om de verantwoordelijkheden van het ouderlijk gezag te dragen en dat er geen contact meer is tussen de moeder en [minderjarige]. De rechtbank heeft de feiten en het standpunt van de Raad, de moeder en de vader in overweging genomen. De vader heeft aangegeven dat de moeder bij hem in huis verblijft, maar dat zij niet reageert op communicatie. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de beëindiging van het gezag noodzakelijk is voor de ontwikkeling van [minderjarige] en dat de belangen van het kind zwaarder wegen dan die van de moeder. De rechtbank heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat er snel duidelijkheid komt voor [minderjarige] over haar opvoedperspectief.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Assen
zaak-/rekestnummer: C/19/143721 / FA RK 23-847
beschikking van de meervoudige kamer d.d. 14 september 2023
inzake het verzoek van
de RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING,
gevestigd te Zwolle,
hierna ook te noemen de Raad,
betreffende de beëindiging van het gezag van
[verweerster], hierna ook te noemen de moeder,
(toegevoegd) advocaat mr. A.S.M. Kunst, kantoorhoudende te Zuidlaren,
over:

[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ).
De rechtbank merkt verder als belanghebbenden aan:
  • [belanghebbende] , vader van [minderjarige] ,
  • Stichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen (hierna: de GI).

1.Procesverloop

1.1.
De Raad heeft op 24 april 2023 een verzoekschrift ingediend waarin hij verzoekt het ouderlijk gezag van de moeder over [minderjarige] te beëindigen, en deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
1.2.
[minderjarige] heeft op 8 augustus 2023 in een gesprek met de kinderrechter haar mening over het verzoek gegeven.
1.3.
De rechtbank heeft het verzoek behandeld op de mondelinge behandeling met gesloten deuren van 17 augustus 2023 in aanwezigheid van de heer [vertegenwoordiger van de raad] namens de Raad, de advocaat van de moeder, de vader van [minderjarige] en mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] , namens de GI. Tevens waren als informanten op de mondelinge behandeling aanwezig mevrouw [persoonlijk begeleider] en de heer [persoonlijk begeleider] (persoonlijke begeleiders van [minderjarige] ).
De moeder is, hoewel daartoe op de voorgeschreven wijze opgeroepen, niet op de mondelinge behandeling verschenen.

2.De feiten

2.1.
De ouders van [minderjarige] hebben elkaar leren kennen in Nigeria. Uit hun relatie is op 31 mei 2010 [minderjarige] geboren. De vader heeft [minderjarige] erkend.
2.2.
De moeder heeft de Nigeriaanse nationaliteit. [minderjarige] heeft in ieder geval de Nederlandse nationaliteit.
2.3.
Bij beschikking van 3 februari 2021 is [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld tot 3 mei 2021. Tevens is een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een gezinshuis voor de duur van vier weken verleend. Bij beschikking van 10 februari 2021 is de beschikking van 3 februari 2021 bekrachtigd en een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verleend in een gezinshuis, voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling.
2.4.
Bij beschikking van 12 mei 2021 is het gezag over [minderjarige] gewijzigd en zijn de ouders samen met het gezag over haar belast.
2.5.
Bij beschikking van 21 april 2021 is [minderjarige] (definitief) onder toezicht gesteld voor de duur van twaalf maanden. Bij deze beschikking is tevens een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een gezinshuis voor de duur van twaalf maanden verleend. De ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing zijn sindsdien jaarlijks verlengd, laatstelijk bij beschikking van 5 april 2023.

3.Het standpunt van de Raad

3.1.
De Raad verwijst voor de onderbouwing van het verzoek naar het overgelegde raadsrapport. Uit dit rapport komt, voor zover hier van belang, naar voren dat [minderjarige] in haar leven veel heeft meegemaakt. Zo heeft zij de eerste jaren van haar leven met haar moeder in Nigeria gewoond terwijl vader op afstand betrokken was, en heeft ze daarna verschillende woonplekken en scholen gehad in verschillende landen. [minderjarige] is in januari 2022 met een trauma-/of stressgerelateerde stoornis gediagnosticeerd en er worden ASS-kenmerken gezien door het gezinshuis. Er is al een langere periode geen contact meer tussen [minderjarige] en moeder. De reden hiervoor is dat [minderjarige] verdrietig werd van de fysieke omgang én moeder in de periode daarna niet reageerde op haar berichten. Het lukte moeder tijdens de omgangsmomenten niet om aan te sluiten bij [minderjarige] . Ook wil moeder niet samenwerken met alle betrokkenen in het belang van [minderjarige] . De Raad heeft tijdens het onderzoek gemerkt dat, ondanks dat er meerdere pogingen gedaan zijn moeder te betrekken in het onderzoek, zij ook hier niet voor open stond, aangezien zij geen enkele respons heeft gegeven. Hoe graag [minderjarige] ook zou willen dat haar moeder verantwoordelijkheden neemt, volgens de Raad is zichtbaar dat dit moeder op dit moment niet lukt.
3.2.
Voor [minderjarige] ’s ontwikkeling is het van belang dat zij duidelijkheid krijgt over haar opgroeiperspectief en ze rust ervaart op een plek waar zij zich prettig voelt.
De Raad is van mening dat het perspectief van [minderjarige] in het gezinshuis ligt, ook al vindt [minderjarige] het zelf lastig om deze plek altijd te accepteren. Inmiddels is [minderjarige] ruim twee jaar uit huis en gebleken is dat de aanvaardbare termijn voor [minderjarige] om onduidelijkheid over haar perspectief te ervaren is verstreken. De aanvaardbare termijn is verstreken omdat [minderjarige] al veel heeft meegemaakt in haar leven, zij hierdoor kwetsbaar is, het voor haar onduidelijk is wat zij nog van haar moeder kan verwachten en zij bovengemiddeld behoefte heeft aan duidelijkheid, begrenzing en herhaalde uitleg van zaken.
Het lukt moeder al langere tijd niet om de zorg voor de opvoeding van [minderjarige] zelf te dragen en in de ruim twee jaar dat [minderjarige] uit huis is lukt het moeder ook niet om in samenwerking te komen met de GI voor het maken van beslissingen over [minderjarige] . Moeder is volledig uit contact met zowel de hulpverlening als [minderjarige] , geeft geen gehoor aan de verantwoordelijkheden van een gezaghebbende ouder en er wordt bij haar al een langere periode geen bereidheid gezien om dit te veranderen. Hierdoor kunnen beslissingen niet in overleg met moeder genomen worden. Daarnaast is moeder illegaal in Nederland en zal zij hier niet zelfstandig een leven kunnen gaan opbouwen (werken, wonen etc.), wat betekent dat [minderjarige] niet op stabiliteit vanuit moeder kan rekenen.
3.3.
Wat betreft het gezag van vader is de Raad van mening dat zijn gezag niet schadelijk is voor de ontwikkeling van [minderjarige] . Vader accepteert de plaatsing van [minderjarige] in het gezinshuis, ook al heeft hij de wens dat [minderjarige] op termijn bij hem komt wonen. De Raad ziet dat vader ondanks deze wens afwachtend is en afstemt op de wensen van [minderjarige] en de visie van hulpverlening en jeugdbescherming. Vader neemt zijn verantwoordelijkheden als vader en geeft als vader op afstand uitvoering aan zijn gezag. Hij steunt (op afstand) de nodige beslissingen/regelzaken, hulpverlening en financiën voor
[minderjarige] . Ook hebben [minderjarige] en vader via WhatsApp contact met elkaar. Door zijn betrokkenheid, samenwerking en leerbaarheid worden hierin mogelijkheden gezien om te groeien. Vader stemt in met zaken die nodig zijn om te regelen voor [minderjarige] en laat hierin zien dat hij haar belangen voor ogen heeft. Daarnaast zorgt vader er met zijn actieve houding in de samenwerking met de GI voor dat er een modus is gevonden om te kunnen handelen in het belang van [minderjarige] . Volgens de Raad is een gezagsbeëindiging voor vader niet passend. Dit betekent wel dat de huidige maatregelen (OTS en MUHP) voortgezet dienen te blijven, omdat er nog steeds sprake is van een ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] .

4.Het standpunt van (de advocaat van) de moeder

De advocaat van de moeder deelt op de mondelinge behandeling mee dat zij geen enkel contact met de moeder heeft kunnen krijgen. De moeder heeft niet gereageerd op de brief die zij heeft gestuurd. Het is de advocaat ook niet gelukt om de moeder via facebook te vinden.
De advocaat is hierdoor niet in de gelegenheid geweest om namens de moeder een standpunt te formuleren. Op het juridische vlak heeft de advocaat geen opmerkingen.

5.Het standpunt van de vader

De vader deelt desgevraagd mee dat de moeder bij hem in huis verblijft. Hij bevestigt dat de aan de moeder gerichte post op zijn adres is aangekomen. De moeder heeft de post echter niet geopend. Volgens de vader kijkt de moeder sowieso nergens naar. Ze weet wel dat deze kwestie speelt. De vader vindt het verzoek triest, maar is van mening dat het niet anders kan. De moeder reageert nergens op en werkt nergens aan mee. Als een handtekening van de moeder ergens voor nodig is, wordt dat op een andere manier opgelost. De vader hoopt dat het goed komt met [minderjarige] en hij zou het liefst willen dat ze bij hem komt wonen. De vader en [minderjarige] hebben dagelijks appcontact.
De vader ziet de moeder het liefst uit zijn woning vertrekken, maar vindt het te ver gaan om haar zelf op straat te zetten of door anderen op straat te laten zetten. Ze is toch de moeder van zijn kind. De moeder verblijft illegaal in Nederland en zal ooit het land moeten verlaten.

6.Het standpunt van de GI

De GI deelt mee dat de vader in de afgelopen periode erg gegroeid is in zijn ouderrol. De vader wordt daarin ook ondersteund door Lentis. Zolang de moeder bij de vader in huis verblijft, is het erg lastig om [minderjarige] daar te laten wonen. [minderjarige] wil ook alleen maar appcontact met vader. De GI is verbaasd te horen dat [minderjarige] de wens heeft om haar moeder vaker te zien. Er zijn geen beperkingen in de contactmogelijkheden, maar [minderjarige] wilde zelf niet. Gelet op het standpunt nu, gaat de GI het gesprek met [minderjarige] hierover aan.

7.De beoordeling

Met betrekking tot de bevoegdheid en het toepasselijke recht
7.1.
De rechtbank heeft gelet op de Nigeriaanse nationaliteit van de moeder, ambtshalve beoordeeld of de Nederlandse rechter bevoegd is de zaak te behandelen en te beslissen en, zo dat het geval is, welk recht op het verzoek van toepassing is. Dat onderzoek heeft geleid tot de slotsom dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en dat op het verzoek het Nederlandse recht van toepassing is.
Ten aanzien van de gezagsbeëindiging
7.2.
De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 1:266 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) het gezag van een ouder beëindigd kan worden, indien een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn.
7.3.
Daarnaast dient de rechtbank het verzoek te toetsen aan artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Blijkens jurisprudentie van het Europese Hof van de Rechten van de Mens (EHRM) vereist artikel 8 EVRM niet alleen dat een maatregel van gezagsbeëindiging bij de wet is voorzien en dus niet willekeurig wordt genomen, maar ook dat, indien het doel met een lichtere maatregel kan worden bereikt, deze verkozen dient te worden boven de zwaardere maatregel. Daarnaast dient de inmenging in het gezinsleven die het gevolg is van de maatregel, in een redelijke verhouding te staan tot het doel dat met de maatregel wordt nagestreefd. In de uitspraak Strand Lobben/Noorwegen (EHRM 10 september 2019, zaaknummer 37283/13) heeft het EHRM overwogen dat artikel 8 EVRM eist dat de belangen van het kind en die van de ouders tegen elkaar worden afgewogen.
7.4.
Waar in artikel 1:266 BW wordt uitgegaan van de mogelijkheid tot beëindiging van het ouderlijk gezag als de ouders niet binnen een aanvaardbare termijn in staat zijn de verzorging en opvoeding van het kind op zich te nemen, is het EHRM van oordeel dat slechts sprake kan zijn van beëindiging van het ouderlijk gezag op het moment dat gebleken is dat voortzetting van de familieband schadelijk is voor het kind
7.5.
De rechtbank is van oordeel dat is voldaan aan de in artikel 1:266, eerste lid, onder a, BW neergelegde criteria, dat een gezagsbeëindiging noodzakelijk is en dat de inbreuk die deze maatregel maakt ook in het licht van het EVRM gerechtvaardigd is. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
7.6.
Het ouderlijk gezag houdt een aantal verantwoordelijkheden in die nodig zijn voor de verzorging en opvoeding van een kind, waaronder de verantwoordelijkheid om belangrijke beslissingen over een kind te nemen. Uit de processtukken en de toelichting op de mondelinge behandeling blijkt dat de moeder geen invulling geeft aan het ouderlijk gezag. Zij draagt ook op geen enkele wijze verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] en is ook niet bereikbaar voor het nemen van beslissingen. Het vermoeden bestaat dat er bij de moeder sprake is van persoonlijke problematiek, maar zij weigert hulpverlening op elk vlak. De moeder is niet bereikbaar en reageert nergens op. Ook voor de Raad en de advocaat van de moeder bleek het niet mogelijk om met de moeder in contact te komen. Kenmerkend voor de houding van de moeder is haar afwezigheid op de mondelinge behandeling. Niet te verwachten is dat hier binnen een voor [minderjarige] aanvaardbare termijn verandering in zal komen. Bijkomend probleem is dat de moeder niet over een geldige verblijfstatus beschikt en dus illegaal in Nederland verblijft. De kans dat de moeder Nederland uitgezet zal worden is groot, waardoor het nemen van gezagbeslissingen door de moeder nog lastiger of misschien zelfs onmogelijk wordt.
7.7.
De rechtbank acht het in het belang van [minderjarige] dat zij duidelijkheid krijgt over de vraag of zij bij haar moeder zal opgroeien. [minderjarige] maakt zich erg veel zorgen over haar moeder en probeert het beste voor haar te doen. Zo heeft het er alle schijn van dat de wens van [minderjarige] om weer meer contact te hebben, mede is ingegeven door het bij haar levende idee dat haar moeder dan niet uitgezet zal worden. De begeleidster van het gezinshuis illustreerde de zorgzame houding van [minderjarige] jegens haar moeder door op de mondelinge behandeling mee te delen dat [minderjarige] zich na haar gesprek met de kinderrechter ernstige zorgen maakte of ze wel de juiste dingen voor haar moeder had gezegd. Het is voor [minderjarige] van belang dat zij zich kan richten op haar eigen ontwikkeling en het opbouwen van een band met haar vader. Daarvoor is het nodig dat de gezagsverhouding van de moeder wordt beëindigd. Door de beëindiging van het gezag wordt aan [minderjarige] duidelijkheid verschaft over haar eigen opvoedperspectief en over de positie van de moeder ten opzichte van [minderjarige] . Zij hoeft zich dan ook niet belast te voelen met zorgen daar over. Naar het oordeel van de rechtbank is handhaving van de familieband schadelijk voor [minderjarige] . Het belang van [minderjarige] bij duidelijkheid prevaleert boven het belang van de moeder.

8.Beslissing

De rechtbank:
8.1.
beëindigt het gezag van
[verweerster], geboren op [geboortedatum] 1983 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) over de minderjarige

[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] );
8.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. F.P. Dresselhuys-Doeleman (voorzitter), Y. Huizing en mr. G.H.G. Reitsma-van Riel, en door mr. Y. Huizing in het openbaar uitgesproken op 14 september 2023 in aanwezigheid van de griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak.
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet door tussenkomst van een advocaat worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden.
fn: mmv/615