ECLI:NL:RBNNE:2023:3802

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
29 augustus 2023
Publicatiedatum
14 september 2023
Zaaknummer
18-023391-23
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bedreiging, weigeren bloedonderzoek en bezit van verdovende middelen

Op 29 augustus 2023 heeft de meervoudige kamer van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die zich schuldig had gemaakt aan bedreiging van de partner van zijn ex-vriendin, het weigeren van een bloedonderzoek en het bezit van heroïne en cocaïne. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor dezelfde periode. De vordering van een benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, maar de rechtbank zag geen aanleiding voor het opleggen van een contact- en locatieverbod.

De feiten die aan de verdachte werden ten laste gelegd, omvatten onder andere bedreiging met de dood van twee slachtoffers en het bezit van aanzienlijke hoeveelheden verdovende middelen. De rechtbank oordeelde dat de bedreigingen ernstige impact hadden op de slachtoffers en dat de verdachte, ondanks zijn ontkenning, voldoende bewijs had geleverd dat hij de feiten had gepleegd. De rechtbank nam ook in overweging dat de verdachte eerder was veroordeeld voor geweldsdelicten en dat hij lijdt aan verschillende psychische stoornissen, wat zijn gedrag beïnvloedde.

De officier van justitie had een hogere straf geëist, maar de rechtbank kwam tot een lagere straf omdat niet alle ten laste gelegde feiten bewezen werden geacht. De rechtbank benadrukte het belang van behandeling voor de verdachte, gezien zijn psychische problemen en het risico op recidive. De rechtbank besloot dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend was, zonder bijzondere voorwaarden, en legde de ontzegging van de rijbevoegdheid op. De vorderingen van de benadeelde partijen werden gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank de schadevergoeding voor immateriële schade vaststelde op € 1.000,00 voor één van de slachtoffers.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/023391-23
ter terechtzitting gevoegde parketnummers 18/117233-23, 18/163198-23, 18/163505-23
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken van 29 augustus 2023 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 15 augustus 2023.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. C.W. Dirkzwager, advocaat te Amsterdam. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R.G. de Graaf.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
parketnummer 18/023391-23
1. hij op of omstreeks 22 januari 2023 te Sneek, althans in de gemeente Súdwest-Fryslân,
[slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen "Ik maak je dood" en/of "Ik maak je familie dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of daarbij die [slachtoffer 1] bij de keel te grijpen en/of dreigend in de richting van die [slachtoffer 1] te lopen met een scherp/puntig voorwerp;
2. hij op of omstreeks 22 januari 2023 te Makkum, althans in de gemeente Súdwest-Fryslân,
[slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen "Ik steek je lek" en/of "Ik schiet je dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of daarbij een mes op de keel van die [slachtoffer 2] te zetten/houden;
3. hij op of omstreeks 22 januari 2023 te Sneek, althans in de gemeente Súdwest-Fryslân, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten categorie B en T, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, [adres] , als bestuurder een motorrijtuig, (personenauto, merk: Peugeot 108 ( [kenteken] )), van die categorie of categorieën heeft bestuurd; 4. hij op of omstreeks 22 januari 2023 te Sneek, althans in de gemeente Súdwest-Fryslân, in elk geval in Nederland, als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto, merk: Peugeot 108 ( [kenteken] ), te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de
Wegenverkeerswet 1994, geen gevolg heeft gegeven aan een aan hem gegeven bevel van een hulpofficier van justitie of van een daartoe bij regeling van de Minister van Veiligheid en Justitie aangewezen ambtenaar van politie, zich aan een bloedonderzoek te onderwerpen en/of geen medewerking daaraan heeft verleend;
parketnummer 18/117233-23hij op of omstreeks 22 januari 2023 te Sneek, althans in de gemeente Súdwest-Fryslân,
[slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 3] dreigend de woorden toe te voegen "Dit wordt je dood, dit moet je niet doen", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of daarbij dreigend in de richting van die
[slachtoffer 3] te lopen met een scherp/puntig voorwerp;
parketnummer 18/163198-23
1.
hij op of omstreeks 22 mei 2023 te Sneek, althans in de gemeente Súdwest-Fryslân, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 36,16 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 22 mei 2023 te Sneek, althans in de gemeente Súdwest-Fryslân opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 11,18 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
parketnummer 18/163505-23hij op of omstreeks 23 januari 2023 te Sneek, althans in de gemeente Súdwest-Fryslân opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 52000 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd voor het in de zaak met parketnummer 18/02339123 onder 2. en 3. ten laste gelegde en het in de zaak met parketnummer 18/163505-23 ten laste gelegde.
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het in de zaak met parketnummer
18/023391-23 onder 1. en 4., het in de zaak met parketnummer 18/117233-23 en het in de zaak met parketnummer 18/163198-23 onder 1. en 2. ten laste gelegde.
ten aanzien van parketnummer 18/023391-23 onder 1. en parketnummer 18/117233-23
De officier van justitie heeft aangevoerd dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] voor hun leven hebben gevreesd.
De bedreigingen hebben een enorme impact gehad en vonden plaats in de aanwezigheid van de minderjarige zoon van verdachte en [slachtoffer 3] .
ten aanzien van parketnummer 18/023391-23 onder 4.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat hoewel verdachte dit feit heeft ontkend, voor een bewezenverklaring voldoende is dat verdachte als bestuurder heeft opgetreden en niet heeft voldaan aan de vordering van de politie.
ten aanzien van parketnummer 18/163198-23
Gelet op de bekennende verklaring van verdachte, kunnen beide feiten wettig en overtuigend bewezen worden verklaard, aldus de officier van justitie.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft op gronden als vermeld in de pleitnota -zakelijk weergegeven- het volgende betoogd.
parketnummer 18/023392-23 feit 1.
De raadsvrouw heeft zich, gelet op de bekennende verklaring van verdachte, gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
feit 2.
Verdachte heeft ontkend dit feit te hebben gepleegd. Hij kent aangever niet en is niet in zijn woning geweest. De verklaringen van aangever [slachtoffer 2] en de getuige [getuige 1] zijn onbetrouwbaar. Daarnaast volgt uit het dossier dat verdachte qua tijdspanne niet in de woning van [getuige 1] kan zijn geweest. De identiteit van de medeverdachte is niet vastgesteld en in de onderzochte telefoons is geen informatie aangetroffen van het feit waarvan verdachte wordt verdacht. Aangever kende de personen niet, wel heeft hij de naam [naam] genoemd. Hij heeft een signalement van die persoon gegeven en de auto waarin hij reed, omschreven. De getuige heeft ook een omschrijving van de auto gegeven. De gegeven omschrijvingen komen niet overeen met de op dat moment door verdachte gehuurde auto. Verder heeft de getuige aangegeven dat de persoon tatoeages op zijn rechterarm zou hebben, maar een omschrijving daarvan kon hij niet geven. Er is onvoldoende bewijs om vast te kunnen stellen dat verdachte in de woning is geweest en aangever zou hebben bedreigd, aldus de raadsvrouw. Daarom dient verdachte vrij te worden gesproken.
feit 3.
Ook ten aanzien van dit feit dient een vrijspraak te volgen, omdat verdachte niet wist dan wel redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Er zitten geen stukken in het dossier waaruit blijkt dat hij daarvan op de hoogte was.
feit 4.
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van dit feit gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
parketnummer 18/117233-23
De raadsvrouw heeft gemotiveerd betoogd dat verdachte van dit feit moet worden vrijgesproken, omdat er onvoldoende ondersteunend bewijs is dat hij aangeefster zou hebben bedreigd.
Aangeefster heeft eerst als getuige een verklaring afgelegd en later heeft zij aangifte gedaan. In de verklaringen van aangeefster zijn op essentiële punten inconsistenties waar te nemen, wat haar aangifte tevens onbetrouwbaar maakt.
parketnummer 18/163198-23
De raadsvrouw heeft zich zowel ten aanzien van feit 1. als feit 2. gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Parketnummer 18/163505-23
Ook ten aanzien van dit feit heeft de raadsvrouw gemotiveerd vrijspraak betoogd. Hoewel verdachte wel in de woning verbleef, hadden meerdere personen een huissleutel. Verder is onbekend hoe lang de drugs al in de berging lagen en technisch bewijs dat verdachte aan de drugs zou linken, ontbreekt. Gelet daarop kan niet bewezen worden dat verdachte wist van de aanwezigheid van de drugs in de berging. Evenmin kan bewezen worden dat de drugs zich in zijn machtssfeer bevonden. Ook voor het telen, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren is geen bewijs.
Oordeel van de rechtbank
Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat verdachte van het in de zaak met parketnummer 18/023391-23 onder 2. en 3 en het in de zaak met parketnummer 18/163505-23 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank acht eveneens het in de zaak met parketnummer 18/117233-23 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende. De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer 3] wisselend heeft verklaard en dat haar verklaringen op essentiële punten tegenstrijdigheden bevatten. Zo heeft zij in haar getuigenverklaring niet verklaard dat zij zou zijn bedreigd door verdachte. Hier verklaart zij pas over in haar aangifte, afgelegd een kleine twee maanden na het incident. Dientengevolge acht de rechtbank genoemde verklaringen onvoldoende betrouwbaar. Nu het dossier naast de verklaringen van [slachtoffer 3] onvoldoende aanknopingspunten bevat om tot een bewezenverklaring van de tenlastegelegde bedreiging te kunnen komen, zal verdachte worden vrijgesproken.
De rechtbank acht de in de zaak met parketnummer 18/023391-23 onder 1. en 4. en de in de zaak met parketnummer 18/163198-23 onder 1. en 2. ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 15 augustus 2023;

parketnummer 18/023391-23 ten aanzien van feit 1.

2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 22 januari 2023,opgenomen op pagina 16 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL01002023020114 van 9 maart 2023, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 1] ;

ten aanzien van feit 4.

3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van rijden onder invloed van
24 januari 2023, opgenomen op pagina 81 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] , [verbalisant 3] , [verbalisant 4] en [verbalisant 5] ;
parketnummer 18/163198-23 onder 1. en 2.
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 23 mei 2023,opgenomen op pagina 7 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL01002023129915 van 4 juli 2023, inhoudend het relaas van verbalisanten [verbalisant 6] en [verbalisant 7]
;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal onderzoek verdovende middelen van 28 juni 2023, opgenomen op pagina 41 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisanten [verbalisant 8] en [verbalisant 9] .
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht de feiten in de zaak met parketnummer 18/023391-23 onder 1. en 4. en in de zaak met parketnummer 18/163198-23 onder 1. en 2. wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
parketnummer 18/023391-23
1.
hij op 22 januari 2023 te Sneek, in de gemeente Súdwest-Fryslân, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen "Ik maak je dood" en daarbij die [slachtoffer 1] bij de keel te grijpen en dreigend in de richting van die [slachtoffer 1] te lopen met een scherp voorwerp;
4.
hij op 22 januari 2023 te Sneek, in de gemeente Súdwest-Fryslân, als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto, merk: Peugeot 108
( [kenteken] ), te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, geen gevolg heeft gegeven aan een aan hem gegeven bevel van een hulpofficier van justitie of van een daartoe bij regeling van de Minister van Veiligheid en Justitie aangewezen ambtenaar van politie, zich aan een bloedonderzoek te onderwerpen en geen medewerking daaraan heeft verleend;
parketnummer 18/163198-23
1.
hij op 22 mei 2023 te Sneek, in de gemeente Súdwest-Fryslân, opzettelijk aanwezig heeft gehad 36,16 gram heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op 22 mei 2023 te Sneek, in de gemeente Súdwest-Fryslân opzettelijk aanwezig heeft gehad 11,18 gram cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaardeHet bewezen verklaarde levert op:
parketnummer 18/023391-23
1. Bedreiging met enig misdrijf ten het leven gericht
4. Overtreding van artikel 163, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994
parketnummer 18/163198-23
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake de feiten in de zaken met parketnummer 18/023391-23 onder 1. en 4., parketnummer 18/117233-23 en parketnummer 18/163198-23 onder 1. en 2. wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van negen maanden met aftrek van het voorarrest. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte de vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd, inhoudende een contactverbod met
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] en een locatieverbod in die zin dat verdachte zich niet mag begeven binnen een straal van 500 meter van de [adres] en de [adres] , beide in Sneek. De officier van justitie heeft gevorderd voornoemde maatregel op te leggen voor de duur van vijf jaren, met dien verstande dat iedere keer dat verdachte het contact- of locatieverbod overtreedt, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van twee weken, met een maximum van zes maanden. Ook heeft de officier van justitie de dadelijke uitvoerbaarheid van het contact- en locatieverbod gevorderd.
Tot slot heeft de officier van justitie met betrekking tot parketnummer 18/023391-23 feit 4. nog een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van 6 maanden geëist.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen strafmaatverweer gevoerd. Zij heeft aangevoerd dat uit rapportage blijkt dat de agressieproblemen van verdachte met name ontstaan als hij zich onmachtig voelt, wantrouwend is en in een neerwaartse spiraal zijn negatieve gevoelens gaat compenseren met middelengebruik. Verdachte heeft een normoverschrijdende houding ontwikkeld waarmee hij zijn agressie naar personen die hem dwarszitten op dat moment rechtvaardigt. De psycholoog heeft aangegeven dat een zeer lange behandelverplichting opgelegd dient te worden. Verdachte kan zich daarin vinden en wil meewerken aan een behandelverplichting en alle overige voorwaarden mits er geen middelenverbod, maar een middelencontrole wordt opgelegd. Voor het geval aan verdachte toezicht door de reclassering wordt opgelegd, zal een goede vertrouwensrelatie opgebouwd moeten worden waarbij verdachte een kans krijgt en gezien wordt dat zijn verslaving een ziekte is die eerst behandeld moet worden. Verdachte heeft al meermalen aangegeven vrijwillig hulp te willen gaan zoeken, zodat hij zijn kinderen weer kan zien.
Hij wil hulp via Limor en het Forensisch Fact Team in het kader van verslavingszorg. Die hulpverlening is echter nog niet van de grond gekomen. Verdachte heeft zich ook aangemeld bij de [instelling] in Groningen. In oktober 2023 is daar plek vrij. Verdachte kan in de tussentijd bij zijn vriendin verblijven. Hij heeft een toekomstperspectief: hij wil toelatingsexamen doen om als ervaringsdeskundige aan de slag te gaan. Ook wil hij opnieuw bewind gaan aanvragen.
Tot slot heeft de raadsvrouw erop gewezen dat de psycholoog heeft geadviseerd om de feiten 1. en 4. in de zaak met parketnummer 18/023391-23 in verminderende mate aan verdachte toe te rekenen.
Daarnaast heeft zij verzocht aan verdachte geen maatregel zoals bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, de adviesrapportage van Reclassering Nederland van 26 juli 2023, de Pro Justitiarapportage van dr. R.W. Blaauw, GZpsycholoog, van 7 juli 2023, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich op 22 januari 2023 in Sneek schuldig gemaakt aan bedreiging van de partner van zijn ex-vriendin, de heer [slachtoffer 1] . Verdachte heeft, terwijl hij een machete in zijn hand had, het slachtoffer bij de keel gegrepen en gezegd dat hij hem dood zou maken. Een dergelijk feit is ernstig. Verdachte heeft door zijn handelen ernstig inbreuk gemaakt op de persoonlijke integriteit van het slachtoffer. Daarnaast heeft dit feit voor maatschappelijke onrust en gevoelens van onveiligheid gezorgd, omdat het feit zich op klaarlichte dag afspeelde in een woonwijk. Meerdere buurtbewoners hebben het incident waargenomen. De rechtbank acht het verontrustend dat de aanwezigheid van het minderjarige kind van verdachte hem niet heeft weerhouden van de bedreiging van het slachtoffer. Voorts heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het weigeren van een bloedonderzoek en het bezit van heroïne en cocaïne. Het is een feit van algemene bekendheid dat het gebruik van verdovende middelen vaak gepaard gaan met verschillende vormen van (ernstige) criminaliteit.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor geweldsfeiten. Daarnaast is de schorsing van de voorlopige hechtenis opgeheven, omdat verdacht zich niet aan de hem gestelde voorwaarden heeft gehouden, door opnieuw strafbare feiten te plegen.
De psycholoog dr. R.W. Blaauw heeft geconcludeerd dat verdachte lijdt aan ADHD, een stoornis in cocaïnegebruik en een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met narcistische, borderline en antisociale trekken. Deze stoornissen waren ook aanwezig ten tijde van de feiten 1. en 4. in de zaak met parketnummer 18/023391-23. Geadviseerd wordt die feiten in verminderde mate toe te rekenen. De rechtbank neemt bovenstaande conclusie ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid over.
Ook heeft de psycholoog aangegeven dat wanneer verdachte onbehandeld blijft, het risico op gewelddadige recidive hoog wordt ingeschat. Met een effectieve behandeling is het risico mogelijk tot matig of laag terug te brengen. De psycholoog adviseert verdachte te laten meewerken aan een intensieve en langdurige dag- of ambulante behandeling in een instelling voor forensische geestelijke gezondheidszorg voor de behandeling van zijn persoonlijkheidspathologie, cocaïneverslaving en ADHD. Het is tevens van belang dat aandacht wordt besteed aan de relatie van verdachte met zijn exvriendin met wie hij een zoontje heeft, mogelijk in de vorm van begeleiding of mediation. Tot slot heeft de psycholoog opgemerkt dat een behandeling alleen kans van slagen heeft als verdachte gemotiveerd is een behandeling te volgen en een stevig justitieel kader aanwezig is met een justitiële stok achter de deur, teneinde hem extern te motiveren om mee te werken aan behandeling. Dit zou kunnen worden gerealiseerd in het kader van een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf met een substantieel voorwaardelijk strafdeel.
De reclassering heeft eveneens gerapporteerd over verdachte. De reclassering acht verdachte niet in staat om zich aan voorwaarden te houden. Dit standpunt is gebaseerd op de eerder mislukte hulpverlening en reclasseringstrajecten, de sterk zelfbepalende houding, stoornissen en beperkingen van verdachte, zoals ook blijkt uit de eerder uitgebrachte adviezen. De reclassering ziet een bevestiging in haar bevindingen in het recente verloop van het voornoemde schorsingstoezicht en in het (vermeende) delictgedrag waarin het erop lijkt dat verdachte het idee heeft, dat hij zich niet hoeft te conformeren aan regels en wetgeving. Dit alles wijst op een hoge kans op recidive op de korte en langere termijn en een hoge kans op onttrekking aan voorwaarden. Ondanks het advies van de gedragskundige is de reclassering van mening dat de mogelijkheden van bijzondere voorwaarden in het kader van een voorwaardelijke veroordeling volledig zijn uitgeput en dat een ‘stok achter de deur’ op het moment van een crisis geen enkele invloed zal hebben op de risicovolle gedragingen van verdachte. De reclassering adviseert dan ook een onvoorwaardelijke straf, zonder bijzondere voorwaarden.
Alles afwegende acht de rechtbank een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden passend en geboden. De rechtbank komt tot een lagere straf dan is gevorderd door de officier van justitie, omdat de rechtbank minder feiten bewezen acht dan de officier van justitie. Gelet op de conclusie van de reclassering en de houding van verdachte ter zitting, ziet de rechtbank geen toegevoegde waarde in het opleggen van een voorwaardelijke straf en bijzondere voorwaarden. Daarnaast zal de rechtbank de gevorderde ontzegging van de rijbevoegdheid van zes maanden aan verdachte opleggen. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het opleggen van een contact- en locatieverbod ter zake feit 1. van parketnummer 18/023391-23, omdat aangever zelf naar de moeder van verdachte is gegaan. Bovendien is niet gebleken dat er een kans op herhaling aanwezig is ten aanzien van deze aangever. Ook met betrekking tot [slachtoffer 3] zal de rechtbank geen contact- en locatieverbod opleggen, omdat verdachte van dit feit wordt vrijgesproken.

Benadeelde partijen

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
[slachtoffer 1] tot een bedrag van € 3.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderdmet wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan, alsmede een contact- en een locatieverbod;
[slachtoffer 2] , tot een bedrag van € 2.500,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderdmet wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
[slachtoffer 3] , tot een bedrag van € 2.500,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderdmet wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan, alsmede een contact- en een locatieverbod.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] gevorderd. De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 2] zou, gelet op de gevorderde vrijspraak, niet ontvankelijk moeten worden verklaard.
Standpunt van de verdedigingten aanzien van [slachtoffer 1]
De raadsvrouw heeft verzocht de vordering van deze benadeelde partij te matigen tot een bedrag van € 1.000,00. De aangehaalde uitspraken zijn niet vergelijkbaar met de onderhavige zaak.
ten aanzien van [slachtoffer 2]
Primair heeft de raadsvrouw verzocht deze benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren gelet op de door haar bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft zij aangevoerd dat omdat de vordering niet ondertekend is, deze niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard. Meer subsidiair heeft zij verzocht de vordering te matigen tot een bedrag van € 250,00 omdat de vordering niet is onderbouwd.
ten aanzien van [slachtoffer 3]
Primair heeft de raadsvrouw verzocht deze benadeelde partij niet ontvankelijk te verklaren gelet op de door haar bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft zij verzocht de vordering fors te matigen, omdat de aangehaalde uitspraken niet vergelijkbaar zijn.
Oordeel van de rechtbankten aanzien van [slachtoffer 1]
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het in de zaak met parketnummer 18/023391-23 onder 1. bewezen verklaarde. De hoogte van de vordering is tot een bedrag van € 1.000,00 niet betwist. Gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek zal de rechtbank de hoogte van de immateriële schade naar billijkheid schatten. Bij de begroting van de immateriële schade heeft de rechtbank onder meer gelet op de aard en de ernst van het lichamelijk en geestelijk letsel en de verwachting ten aanzien van het herstel van het slachtoffer. Verder heeft de rechtbank bij de begroting gelet op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare zaken zijn toegekend. De rechtbank merkt op dat de aangevoerde jurisprudentie in de vordering tot schadevergoeding in grote lijnen niet overeenkomt met de huidige zaak, omdat de slachtoffers in de aangehaalde jurisprudentie naast de bedreiging tegen henzelf nog geconfronteerd zijn met andere ernstige geweldsmisdrijven tegen een partner dan wel collega’s. De rechtbank komt tot het oordeel dat de geleden schade naar billijkheid gesteld kan worden op €
1.000,00. Zij zal dit bedrag dan ook toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 januari 2023. Het overige deel van de vordering zal niet-ontvankelijk worden verklaard.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
ten aanzien van [slachtoffer 2]
De rechtbank acht het in de zaak met parketnummer 18/023391-23 onder 2. ten laste gelegde feit niet bewezen waaruit de schade zou zijn ontstaan. De benadeelde partij zal daarom niet ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
ten aanzien van [slachtoffer 3]
De rechtbank acht het in de zaak met parketnummer 18/117233-23 ten laste gelegde feit niet bewezen waaruit de schade zou zijn ontstaan. De benadeelde partij zal daarom niet ontvankelijk worden verklaard in de vordering.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 57, 285 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2, 10 van de Opiumwet en de artikelen 163, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte in de zaken met parketnummer 18/023391-23 onder 2. en 3., parketnummer 18/117233-23 en parketnummer 18/163505-23 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 18/023391-23 onder 1. en 4. en het in de zaak met parketnummer 18/163198-23 onder 1. en 2. ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
ten aanzien van parketnummer 18/023391-23 feit 4. voorts
een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen-bromfietsen daaronder begrepenvoor de tijd van zes maanden.
Ten aanzien van 18/023391-23, feit 1.
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan [slachtoffer 1] te betalen:
  • het bedrag van € 1.000,00 (zegge: duizend euro);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 22 januari 2023 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de vordering voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Bepaalt dat de benadeelde partij haar eigen proceskosten draagt.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.000,00 (zegge: duizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 januari 2023 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 20 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Ten aanzien van 18/023391-23, feit 2.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet ontvankelijk in de vordering.
Ten aanzien van 18/117233-23.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 3] niet ontvankelijk in de vordering.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Spooren, voorzitter, mr. B.F. Hammerle en mr. C. Krijger, rechters, bijgestaan door D.P. Postma-Westerhof, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 augustus 2023.
Mr. Krijger is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.