ECLI:NL:RBNNE:2023:3732

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
8 september 2023
Publicatiedatum
7 september 2023
Zaaknummer
18-152238-22
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 56-jarige man voor diverse Opiumwetdelicten met een gevangenisstraf van 5 jaar

Op 8 september 2023 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, uitspraak gedaan in de zaak tegen een 56-jarige man die werd beschuldigd van meerdere Opiumwetdelicten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaar, met aftrek van voorarrest. De zaak is behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, na een onderzoek ter terechtzitting op 18 en 21 juli 2023. De verdachte was aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, mr. R.H. Bouwman, terwijl het Openbaar Ministerie werd vertegenwoordigd door mr. J. Houwink en mr. G. Veenstra.

De tenlastelegging omvatte onder andere het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van grote hoeveelheden verdovende middelen, waaronder cocaïne, MDMA, amfetamine en hennep, in de periode van 1 maart 2020 tot en met 12 juni 2020. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een belangrijke rol speelde in een professioneel internationaal drugshandelnetwerk, waarbij hij verantwoordelijk was voor het aannemen, verpakken en opslaan van de verdovende middelen, evenals het coördineren van transporten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdenkingen tegen de verdachte voornamelijk zijn gebaseerd op chatberichten van het versleutelde communicatiesysteem EncroChat, waarin hij betrokken was bij de organisatie van drugstransporten naar verschillende landen, waaronder Noorwegen en Duitsland. Ondanks het verweer van de verdediging dat er onvoldoende bewijs was, concludeerde de rechtbank dat de verdachte op zijn minst voorwaardelijk opzet had op het plegen van de ten laste gelegde feiten. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van een deel van de tenlastelegging, maar achtte de overige feiten wettig en overtuigend bewezen.

De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de rol van de verdachte binnen het drugshandelnetwerk en zijn recidive op het gebied van de Opiumwet. De opgelegde gevangenisstraf van 5 jaar is in overeenstemming met de vordering van het Openbaar Ministerie en de oriëntatiepunten van het LOVS.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Groningen
parketnummer 18/152238-22
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 8 september 2023 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1967 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 18 juli 2023 en 21 juli 2023. Op 8 september 2023 is het onderzoek ter terechtzitting gesloten.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. R.H. Bouwman, advocaat te Amsterdam. Het Openbaar Ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. J. Houwink en mr. G. Veenstra.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij (op verschillende tijdstippen) in of omstreeks de periode van 1 maart 2020 tot en met
12 juni 2020 te Groningen en/of Veendam en/of Vaassen en/of elders in Nederland en/of
Noorwegen en/of Duitsland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 en 5 van de Opiumwet, en/of vervoerd en/of geleverd en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt, althans aanwezig gehad, een of meer middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, te weten
a. a) (ZD-001, Noorwegen)
(op verschillende tijdstippen) in of omstreeks de periode van 1 tot en met 11 april 2020, althans van 1 maart 2020 tot en met 12 juni 2020, te Groningen en/of Veendam en/of Vaassen en/of elders in Nederland en/of Noorwegen, een hoeveelheid van (in totaal) (ongeveer)
-8 kilogram cocaïne, en/of
-40.000 pillen (XTC), bevattende MDMA (3,4-methyleendioxymethamfetamine), en/of
-30 kilogram MDMA, en/of
-60 kilogram amfetamine, en/of -2 kilogram methamfetamine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of MDMA en/of amfetamine en/of methamfetamine, (een) middel(len) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, en/of
b) (ZD-002, Unterhaching 1)
(op verschillende tijdstippen) in of omstreeks de periode van 27 maart 2020 tot en met 31 mei 2020, althans van 1 maart 2020 tot en met 12 juni 2020, te Groningen en/of Veendam en/of elders in
Nederland en/of Unterhaching en/of Freiburg en/of elders in Duitsland, een hoeveelheid van (in totaal) (ongeveer)
-4 kilogram cocaïne en/of 8 liter, althans 6 liter, amfetamine-olie (Unterhaching), en/of
-2 kilogram cocaïne (Freiburg), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of amfetamine, (een) middel(len) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, en/of
c) (ZD-005, Unterhaching 2)
(op verschillende tijdstippen) in of omstreeks de periode van 29 mei tot en met 12 juni 2020, althans van 1 maart 2020 tot en met 12 juni 2020, te Groningen en/of Veendam en/of elders in
Nederland en/of Unterhaching en/of elders in Duitsland, een hoeveelheid van (in totaal) (ongeveer)
-3,2 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij (op verschillende tijdstippen) in of omstreeks de periode van 1 maart 2020 tot en met
12 juni 2020 te Groningen en/of Veendam en/of Vaassen en/of Utrecht en/of Ermelo en/of elders in Nederland en/of Noorwegen en/of Duitsland en/of Spanje, meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 en 5 van de Opiumwet, en/of vervoerd en/of geleverd en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt, althans aanwezig gehad, een (grote) hoeveelheid van een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, te weten a)(ZD-001, Noorwegen)
(op verschillende tijdstippen) in of omstreeks de periode van 1 tot en met 11 april 2020, althans van 1 maart 2020 tot en met 12 juni 2020, te Groningen en/of Veendam en/of Vaassen en/of elders in Nederland en/of Noorwegen, een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer
-15,5 kilogram hasjiesj, althans een grote hoeveelheid van een materiaal bevattende hennep en/of (delen van) hennepplanten, in elk geval een (grote) hoeveelheid van een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet en/of
(ZD-002, Unterhaching 1)
(op verschillende tijdstippen) in of omstreeks de periode van 27 maart 2020 tot en met 31 mei 2020, althans van 1 maart 2020 tot en met 12 juni 2020, te Groningen en/of Veendam en/of elders in Nederland en/of Unterhaching en/of elders in Duitsland, een hoeveelheid van (in totaal) (ongeveer)
-1,45 kilogram hennep, althans een grote hoeveelheid van een materiaal bevattende hennep en/of (delen van) hennepplanten, in elk geval een (grote) hoeveelheid van een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, en/of
(ZD-003, Spanje-Utrecht)
(op verschillende tijdstippen) in of omstreeks de periode van 11 tot en met 14 mei 2020, althans van 1 maart 2020 tot en met 12 juni 2020, te Groningen en/of Veendam en/of Utrecht en/of elders in
Nederland en/of Ermelo en/of Barcelona en/of (elders) in Spanje, een hoeveelheid van (in totaal) (ongeveer)
-527 kilogram hennep en/of 108 kilogram hasjiesj, althans een grote hoeveelheid van een materiaal bevattende hennep en/of (delen van) hennepplanten, in elk geval een (grote) hoeveelheid van een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3. ( ZD-003, Utrecht-Spanje)
hij (op verschillende tijdstippen) in of omstreeks de periode van 11 mei 2020 tot en met 14 mei 2020, althans van 1 maart 2020 tot en met 12 juni 2020, te Groningen en/of Veendam en/of Utrecht en/of elders in Nederland en/of Barcelona en/of (elders) in Spanje, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 en 5 van de Opiumwet, en/of vervoerd en/of geleverd en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt, althans aanwezig gehad, een of meer middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, te weten een hoeveelheid van (in totaal) (ongeveer)
-48 kilogram cocaïne, althans een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval (een) middel(len) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
althans, indien ten aanzien van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij (op verschillende tijdstippen) in of omstreeks de periode van 11 mei 2020 tot en met 14 mei 2020, althans van 1 maart 2020 tot en met 12 juni 2020, te Groningen en/of Veendam en/of Utrecht en/of elders in Nederland en/of Barcelona en/of (elders) in Spanje, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen,
te weten het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van (in totaal) (ongeveer) 48 kilogram cocaïne, in ieder geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval (een) middel(len) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
-een ander heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen en/of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of
-zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen, en/of
-voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad waarvan verdachte en/of zijn medeverdachte(n) wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat dit/die bestemd waren tot het plegen van dat feit,
immers heeft verdachte, (telkens) tezamen en in vereniging met zijn medeverdachte(n), althans
alleen, opzettelijk
  • ( ten minste) 48 kilogram cocaïne voorhanden gehad in of nabij een loods in Utrechtter voorbereiding van het uitvoeren/vervoeren van deze cocaïne naar Barcelona, en/of - medeverdachte Boekholt aangestuurd en/of geïnstrueerd bij het vervoeren en/of stashen/verbergen van die lading cocaïne, en/of
  • een of meer (mede)investeerder(s) bewogen om hoeveelheden cocaïne mee te sturen op datvoorgenomen transport, en/of
  • een of meer (mede)investeerder(s) (nader) geïnstrueerd om een of meer
hoeveelheid/hoeveelheden cocaïne naar de (omgeving van de) loods in of nabij Utrecht te vervoeren, zodat deze cocaïne door verdachte en/of zijn medeverdachten naar Barcelona (mede)vervoerd kon worden.

Inleiding

EncroChat is de naam van een communicatiedienst die een applicatie aanbood waarmee middels versleutelde berichten kon worden gecommuniceerd. Middels een EncroChat-toestel konden gebruikers versleuteld tekstberichten, spraakberichten en afbeeldingen versturen naar en ontvangen van andere gebruikers van EncroChat-toestellen. Gebruikers kochten een telefoontoestel waarop de EncroChat-applicaties vooraf waren geïnstalleerd, in combinatie met een abonnement om gebruik te kunnen maken van de service. Bij EncroChat lag voor de gebruiker het accent op de beveiliging van de communicatie, inclusief het (kunnen) wissen van gegevens die niet in handen van derden - waaronder politie en justitie - mochten vallen.
Het verzenden van een versleuteld EncroChat-bericht van het ene naar het andere toestel verliep via een server. Deze server bevond zich in Frankrijk. Het Nederlandse Openbaar Ministerie liep in strafrechtelijke onderzoeken regelmatig aan tegen communicatie die via EncroChat-toestellen was afgeschermd. Datzelfde gold voor opsporingsdiensten in andere EU-landen, waaronder Frankrijk.
Zowel in Frankrijk als in Nederland werd al vóór 2020 onderzoek gedaan naar EncroChat. Op 30 januari 2020 werd door de Franse rechter toestemming gegeven voor het plaatsen van een interceptietool (een hack) op de server bij EncroChat. Deze interceptietool beoogde informatie te verzamelen die op de EncroChat-telefoons waren opgeslagen. Op 10 februari 2020 startte het Nederlandse Openbaar Ministerie het onderzoek ‘26Lemont’, dat voortvloeide uit een ander onderzoek, en dat zich onder meer richtte op EncroChat. Binnen onderzoek 26Lemont is een JITovereenkomst gesloten met Frankrijk. Hierin is overeengekomen dat de verkregen informatie naar aanleiding van de hack - waaronder de onderschepte EncroChat-data - binnen het JIT zou worden gedeeld. In de periode van 1 april 2020 tot en met 14 juni 2020 zijn door middel van de interceptietool live data vanuit EncroChat-telefoons verzameld door de Franse autoriteiten. Deze data zijn vervolgens gedeeld met de JIT-partner Nederland.
Vanuit het onderzoeksteam 26-Lemont werd in juni 2020 middels een TCI proces-verbaal informatie verschaft inhoudend dat verdachte een stash beheerde met verdovende middelen en transporten van verdovende middelen regelde. Naar aanleiding van dit proces-verbaal werden onder onderzoeksnaam
‘Zebra’ voorbereidingen getroffen voor het starten van een strafrechtelijk onderzoek. Uit de onderschepte chatgespreken binnen onderzoek Zebra konden vijf transporten van verdovende middelen vanuit of naar het buitenland worden gefilterd. Tien personen werden aangemerkt als verdachte en vier van hen, waaronder verdachte, zijn gedagvaard voor de zittingen van 18 en 21 juli 2023. De verdenking jegens alle vier de verdachten berust in belangrijke mate op chatberichten die aan hen worden toegeschreven.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officieren van justitie hebben veroordeling gevorderd voor het onder 1, 2 en 3 primair ten laste gelegde. Zij hebben daartoe kortgezegd aangevoerd dat uit het proces-verbaal van identificatie volgt dat verdachte in de tenlastegelegde periode de gebruiker is geweest van het account ‘ [naam] ’ en dat uit de EncroChat-berichten volgt dat verdachte als medepleger betrokken is geweest bij de ten laste gelegde transporten.
Ten aanzien van het onder 3 primair ten laste gelegde hebben de officieren van justitie aangevoerd dat sprake is geweest van een verlengde uitvoer van cocaïne. Uit de chats blijkt ondubbelzinnig dat het de intentie was van de organisatie om de cocaïne uit te voeren naar Spanje en dat op 14 mei 2020 alles klaar stond ten behoeve van dit transport. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] hebben de cocaïne in opdracht van medeverdachte [medeverdachte 2] naar de loods in Utrecht gebracht en zij hebben - naar aanleiding van de mededeling dat de chauffeur niet wilde terugrijden met de lading cocaïne - de cocaïne vervolgens in paniek vervoerd naar een stashlocatie.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat op basis van het dossier niet onomstotelijk kan worden vastgesteld dat verdachte de gebruiker is geweest van het account [naam] . Tijdens de doorzoeking in de woning van verdachte zijn er bovendien geen drugs, geen grote hoeveelheden geld en geen waardevolle spullen aangetroffen die de veronderstelling ondersteunen dat verdachte zich met de opslag van of handel in drugs bezig zou houden.
Indien de rechtbank tot een ander oordeel komt kan alsnog geen veroordeling volgen. Er is onvoldoende bewijs dat de ten laste gelegde transporten daadwerkelijk hebben plaatsgevonden. Het betreft immers bewijs uit slechts één bron, te weten de EncroChat-berichten. Daarbij komt dat behoudens uitzonderingen – volgens vaste jurisprudentie – geen bewezenverklaring kan volgen als er geen verdovende middelen in beslag zijn genomen. Van een situatie die een uitzondering op deze regel rechtvaardigt is in deze zaak geen sprake.
Oordeel van de rechtbank
1.
Inleiding
De verdenking jegens verdachte berust in belangrijke mate op chatberichten van het EncroChataccount ‘ [naam] ’, welk account door het openbaar ministerie aan verdachte wordt toegeschreven. De rechtbank zal daarom eerst de vraag beantwoorden of buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat verdachte inderdaad de gebruiker is geweest van het aan hem toegeschreven account. De rechtbank zal daarna ingaan op de vraag of voldaan is aan het bewijsminimum en of zij al dan niet is overtuigd van het daadwerkelijk plaatsvinden van de ten laste gelegde transporten. Vervolgens zal de rechtbank uiteenzetten welke bevindingen ten aanzien van de transporten en de rol van verdachte hierbij uit de EncroChat-gesprekken naar voren zijn gekomen. Tot slot zal de rechtbank op basis van het voorgaande de vraag beantwoorden of de ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden verklaard.
De rechtbank overweegt, op grond van de hierna in de voetnoten vermelde bewijsmiddelen
1, het navolgende.
2.
Identificatie
Aan het account ‘ [naam] ’ zijn blijkens de contactenlijsten van andere EncroChat-gebruikers verschillende bijnamen gegeven. Zo werd [naam] opgeslagen onder de namen ‘ [naam] Veendam’ en ‘Veendam’.
2
Op 9 mei 2020 wordt door gebruiker ‘ [naam] ’ (geïdentificeerd als medeverdachte [medeverdachte 1] ) een lijst met administratie gedeeld met een andere gebruiker. In die lijst worden onder meer adressen, bedragen en hoeveelheden drugs benoemd. De straat ‘ [adres] ’ wordt in de lijst genoemd als locatie waar op 9 april 2020 (
in de ten laste gelegde pleegperiode) hasj wordt afgegeven aan [naam] .
3Uit de adresgegevens van verdachte volgt dat hij sinds 2003 woonachtig is aan het [adres] te Veendam.
4De rechtbank constateert dat in de lijst met administratie ook notities beschikbaar zijn van vóór de pleegperiode. Uit een notitie van 20 januari 2020 volgt dat [naam] ‘stenen’ heeft aangenomen op het adres [adres] te Veendam.
5
Uit de chats volgt voorts dat [naam] een autogarage heeft en dat hij het adres ‘ [adres] te Veendam’ meermalen als ontmoetingsplek benoemt.
6In dat kader benoemt [naam] dat het buitenterrein van de autogarage is beveiligd en is voorzien van een poort. Op 5 mei 2020 geeft [naam] jegens een andere gebruiker aan dat de chauffeur de poort binnen kan rijden, waar hij - [naam] - hem zal opvangen. Ten tijde van de pleegperiode was verdachte eigenaar van een autogarage die was gevestigd aan de [adres] te Veendam.
7
Uit EncroChat-berichten volgt dat [naam] gebruik maakte van (in ieder geval) twee verschillende voertuigen, te weten een zwarte Vito en een zwarte Skoda station.
8Uit een bevraging in de politiesystemen volgt dat verdachte in de ten laste gelegde pleegperiode twee voertuigen op naam had staan: een zwarte Skoda Octavia station en een Mercedes-Benz Vito.
9
Op 14 mei 2020 heeft [naam] een gesprek met [medeverdachte 2] (geïdentificeerd als medeverdachte
[medeverdachte 2] ) over het opslaan van dure handel. In dat gesprek vraagt [medeverdachte 2] of [naam] een geschikte plek kent voor het opslaan hiervan, waarop [naam] aangeeft dat de handel kan worden gestald in een garagebox in het seniorencomplex bij zijn moeder. Uit de GBA-gegevens van de moeder van verdachte in combinatie met een bevraging in open bronnen op internet blijkt dat zij woonachtig is in een seniorencomplex, waarvan een aantal woningen beschikking heeft over een eigen garage.
Op 18 mei 2020 heeft [naam] een gesprek met een andere EncroChat-gebruiker, waarin [naam] aangeeft dat zijn zoon iets zal aanpakken en dat zijn zoon zal komen in een zwarte Skoda station. Uit een bevraging in de politiesystemen volgt dat verdachte een meerderjarige zoon heeft.
10
Op basis van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat verdachte de gebruiker is geweest van het EncroChat-account [naam] . Het dossier bevat geen concrete aanwijzingen voor het tegendeel. Verdachte heeft zich van meet af aan op zijn zwijgrecht beroepen en heeft aldus geen enkele alternatieve verklaring naar voren gebracht. Anders dan de raadsman heeft aangevoerd doet het gegeven dat er geen drugs, geen grote hoeveelheden geld en geen waardevolle spullen zijn aangetroffen in de woning van verdachte niet af aan voornoemd oordeel. Sterker nog, er zijn tijdens de doorzoeking juist goederen aangetroffen die de identificatie van verdachte alleen maar bevestigen. Zo is in de EncroChat-berichten van april 2020 van [naam] te lezen dat verdachte en een andere EncroChat-gebruiker het hebben over het ombouwen van meubels voor het heimelijk bewaren van voorwerpen. [naam] geeft hierin onder andere aan dat hij aan de slag gaat met het maken van een dergelijk meubel. De rechtbank constateert dat op 20 juni 2022 een doorzoeking heeft plaatsgevonden in en om de woning van verdachte, waarbij meubels zijn aangetroffen met verborgen ruimtes. In de garage bij de woning zijn daarnaast twee verborgen ruimtes aangetroffen in de vloer, welke qua formaat, positie en omgeving overeenkomen met een foto die op 13 mei 2020 door [medeverdachte 2] aan een andere EncroChat-gebruiker is gestuurd.
11

3. Bewijsminimum en de overtuiging van de rechtbank

De raadsman heeft aangevoerd dat – zo de rechtbank tot de conclusie komt dat verdachte inderdaad de EncroChat-gebruiker [naam] is – de verdenkingen tegen hem uitsluitend zijn gestoeld op slechts één bewijsmiddel, namelijk de EncroChat-berichten. De vraag die dan ook aan de rechtbank voorligt is of op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat de in paragraaf 4 beschreven drugstransporten daadwerkelijk hebben plaatsgevonden en aldus niet op fictie zijn gebaseerd. De rechtbank zal in deze paragraaf spreken over ‘de drugstransporten’, daaronder voor het gemak begrepen hetgeen onder 3 ten laste is gelegd. Hieronder komt de juridische duiding van de feiten nader aan de orde.
Ten aanzien van het verweer van de raadsman merkt de rechtbank in zijn algemeenheid op dat zij van oordeel is dat de stelling dat het totaal aan EncroChat-berichten slechts als één bewijsmiddel moet worden gezien, geen steun vindt in het recht. De rechtbank is van oordeel dat de transcripties van de chatgesprekken meerdere bewijsmiddelen opleveren, nu het gaat om legio gesprekken op meerdere data met verschillende EncroChat-gebruikers over verschillende onderwerpen. Daarbij komt dat er afbeeldingen zijn verstuurd die de inhoud van de tekstberichten ondersteunen.
De inhoud van de berichten vindt bovendien ook op andere wijze ondersteuning in de onderzoeksresultaten. De rechtbank overweegt in dit verband dat er historische verkeersgegevens van het telefoonnummer op naam van verdachte beschikbaar zijn. Daaruit volgt dat het telefoonnummer op 9 april 2020 overdag contact heeft gemaakt met een mast in Veendam. Vanaf 17:35 uur heeft het telefoonnummer contact gemaakt met masten in zuidelijke richting en om 19:17 uur heeft het telefoonnummer contact gemaakt met een mast in Ernst, een dorp naast Vaassen.
12Uit de EncroChat-berichten volgt dat verdachte op 9 april 2020 overdag thuis was in Veendam, waar hij bestellingen klaarmaakte ten behoeve van het transport naar Vaassen (ZD-001). Om 17:25 heeft verdachte aan [medeverdachte 2] laten weten dat hij onderweg was en om 19:09 uur liet hij [medeverdachte 2] weten dat hij klaar was.
13De rechtbank constateert dat de Encrochat-berichten één op één passen bij de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer van verdachte. De rechtbank overweegt verder dat ook de in paragraaf 2 aangehaalde EncroChat-berichten van april 2020 (die gaan over verborgen ruimtes) steun bieden aan de verdenking dat de ten laste gelegde transporten daadwerkelijk hebben plaatsgevonden, nu, zoals al overwogen, dergelijke ruimtes inderdaad zijn aangetroffen.
14
Er bestaat dus geen enkele aanleiding om aan te nemen dat de drugstransporten waarover in de EncroChat-berichten wordt gesproken, op fictie zijn gebaseerd. Dat er geen verdovende middelen in beslag zijn genomen, doet daar gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen niet aan af. De rechtbank zal er derhalve bij de bespreking van de inhoud van de EncroChat-berichten, hieronder in paragraaf 4, vanuit gaan dat de in die berichten besproken handelingen en transporten daadwerkelijk zo hebben plaatsgevonden, en dat de rol van verdachte daarbij zo is geweest als daarin wordt aangegeven. Met betrekking tot dat laatste merkt de rechtbank nog ten overvloede op dat verdachte zich zowel tegenover de politie als ter terechtzitting op zijn zwijgrecht heeft beroepen, zodat er ook geen concreet alternatief scenario aan de rechtbank is voorgesteld.
4.
Transporten en de rol van verdachte hierbij blijkens de EncroChat-berichten
4.1
Transport ZD-001, Nederland-Noorwegen (feit 1 en 2)
Uit de EncroChat-gesprekken volgt dat op 9 april 2020 een drugstransport heeft plaatsgevonden van Nederland naar Noorwegen.
15Het treffen van voorbereidingen voor het transport begon op 2 april 2020 en in de dagen voorafgaand aan het transport werden de drugs door diverse
binnenlandse transporten (onder andere vanuit Groningen) samengebracht op een stashlocatie in Veendam.
16Vanuit Veendam zijn de drugs naar Vaassen gebracht, waar deze vervolgens zijn ingeladen in een vrachtwagen.
17Er is in totaal 8 kilo cocaïne, 40.000 pillen XTC, 30 kilo MDMA, 60 kilo amfetamine, 2 kilo methamfetamine en 15,5 kilo hasjiesj geëxporteerd naar Noorwegen.
18Op 11 april 2020 vond de financiële afwikkeling plaats.
Ten aanzien van de rol van verdachte overweegt de rechtbank dat uit de chats allereerst volgt dat verdachte beheerder is geweest van een stash harddrugs en softdrugs op zijn stashlocatie in Veendam.
19Verdachte kreeg instructies van [medeverdachte 2] voor het verpakken van de drugs in dozen.
20Daarnaast werd verdachte ingeschakeld als chauffeur voor het vervoeren van de gehele handel van Veendam naar Vaassen op 9 april 2020.
21In Vaassen heeft hij er voor gezorgd dat de handel werd overgedragen aan een Bulgaarse vrachtwagen.
4.2
Transport ZD-002, Nederland-Unterhaching 1 (feit 1 en 2)
Uit de EncroChat-gesprekken volgt dat op 30 april 2020 een drugstransport heeft plaatsgevonden van Nederland naar Duitsland.
22Op 30 april 2020 werd een lading afgegeven in Unterhaching en op 1 mei 2020 in Freiburg.
23Het treffen van voorbereidingen voor het transport begon op 30 maart
2020 en in de dagen voorafgaand aan het transport werden de drugs via verschillende binnenlandse transporten (onder andere vanuit Groningen) samengebracht.
24De drugs met als bestemming Freiburg werden voorafgaand aan het transport opgeslagen op een stashlocatie in Veendam. Er is in totaal 4 kilo cocaïne, 6 liter amfetamine-olie en 1,45 kilo hennep geëxporteerd naar Unterhaching en 2 kilo cocaïne naar Freiburg.
25In de maand mei (tot 20 mei 2020) vond de financiële afwikkeling plaats.
26
Ten aanzien van de rol van verdachte overweegt de rechtbank dat uit de chats allereerst volgt dat verdachte voorafgaand aan het transport meermalen heeft proefgereden naar Duitsland in verband met de toen geldende coronamaatregelen.
27Daarnaast was verdachte op 29 april 2020 beheerder van twee kilo cocaïne.
28Tot slot geldt dat verdachte bij de transporten op 30 april en 1 mei 2020 gebruik maakte van een eigen chauffeur en deze aanstuurde.
29
4.3
Transport ZD-003 Spanje-Utrecht (feit 2)
Uit de EncroChat-gesprekken volgt dat op 13 en 14 mei 2020 een drugstransport heeft plaatsgevonden vanuit Spanje (Barcelona) naar Nederland.
30Op 14 mei 2020 kwam de uit Spanje afkomstige vrachtwagen aan bij een loods in Utrecht, welke loods was bestemd voor onder meer het lossen en verpakken van de handel.
31De handel is vervolgens vervoerd naar een stashlocatie in Veendam.
32In totaal is er 527 kilogram hennep en 108 kilogram hasjiesj geïmporteerd.
33
Ten aanzien van de rol van verdachte overweegt de rechtbank dat uit de chats allereerst volgt dat verdachte een achterrijder aanstuurde die vanuit Utrecht naar Veendam reed.
34Verdachte kreeg instructies van [medeverdachte 2] en legde verantwoording aan hem af. De handel die afkomstig was uit Utrecht, werd gelost in de stashlocatie van verdachte, waar alles in opslag ging.
35Tussen verdachte en [medeverdachte 2] werd afgesproken dat [medeverdachte 2] de dag na het lossen van de handel zou langskomen op de stashlocatie in Veendam.
4.4
Transport ZD-003 Utrecht-Spanje (feit 3)
Uit de EncroChat-gesprekken volgt dat er plannen zijn gemaakt om 48 kilo cocaïne te vervoeren naar Spanje.
36Dit zou met de Spaanse vrachtwagen gebeuren waarin de hennep en de hasjiesj naar Nederland waren vervoerd.
37Dit transport heeft uiteindelijk niet plaatsgevonden, omdat de betreffende chauffeur niet wilde terugrijden met deze lading.
38De lading stond opgeslagen op een stashlocatie in Veendam en is naar aanleiding van de mededeling van de chauffeur in Veendam gebleven.
39
Ten aanzien van de rol van verdachte overweegt de rechtbank dat uit de chats volgt dat verdachte beheerder is geweest van de 48 kilo cocaïne.
40Nadat bekend werd dat de chauffeur niet met de cocaïne naar Spanje wilde rijden, hebben zowel [medeverdachte 1] als [medeverdachte 2] contact gezocht met verdachte over het ‘veilig zetten’ van de handel.
41Verdachte liet [medeverdachte 2] weten dat hij de handel in een Smart had gestopt, welke hij op een beveiligde plek in de autogarage had gezet. [medeverdachte 2] heeft verdachte gevraagd of hij een garagebox kende waar niemand van af wist, waarop verdachte heeft voorgesteld om de lading te brengen naar een garagebox bij het seniorencomplex van zijn moeder. [medeverdachte 2] heeft vervolgens beslist dat de lading daar (voorlopig) zou worden opgeslagen.
4.5
Transport ZD-005 Nederland-Unterhaching 2 (feit 1)
Uit de EncroChat-gesprekken volgt dat op 12 juni 2020 een drugstransport heeft plaatsgevonden van Nederland naar Duitsland van in totaal 3,2 kilo cocaïne.
42De voorbereidingen voor dit transport begonnen op 29 mei 2020. De cocaïne werd voorafgaand aan het transport opgehaald op een stashlocatie in Veendam en werd elders in het land bewerkt.
43De in bolletjes verpakte cocaïne werd voorafgaand aan het transport weer naar Veendam gebracht en op 12 juni 2020 werd de cocaïne vanuit Veendam vervoerd naar Unterhaching te Duitsland.
44
Ten aanzien van de rol van verdachte overweegt de rechtbank dat uit de chats volgt dat verdachte beheerder is geweest van de cocaïne.
45De cocaïne werd op 9 juni 2020 bij hem opgehaald door een koerier en op 10 juni 2020 kreeg verdachte de bewerkte cocaïne terug. Op 12 juni 2020 stuurde verdachte de koerier aan die de cocaïne vervoerde naar Unterhaching. Verdachte ging zelf mee als voor- of achterrijder.
46Gedurende het hele proces werd verdachte aangestuurd door [medeverdachte 1] , die op zijn beurt het transport coördineerde.
47Verdachte kreeg van hem te horen wat er exact mee moest op transport, wat de adresgegevens in Unterhaching waren en verdachte gaf op de dag van het transport regelmatig updates aan [medeverdachte 1] over de stand van zaken.
5.
Eindoordeel bewijs
De rechtbank overweegt ten aanzien van de transporten zoals ten laste gelegd onder feit 1 en feit 2 dat uit hetgeen in paragraaf 4 is weergegeven volgt dat telkens sprake is geweest van een grensoverschrijdend drugstransport en dat verdachte daar telkens als medepleger bij betrokken is geweest. Uit de omschrijving van de rollen die verdachte bij de transporten heeft gehad volgt dat verdachte telkens een belangrijke en uitvoerende rol heeft gehad en dat hij nauw en bewust heeft samengewerkt met andere gebruikers.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 en 2 ten laste gelegde.
Ten aanzien van het transport zoals primair onder 3 ten laste is gelegd overweegt de rechtbank dat uit hetgeen is weergegeven in paragraaf 4.4 volgt dat er plannen zijn gemaakt om 48 kilo cocaïne te exporteren naar Spanje, maar dat deze cocaïne blijkens EncroChat-berichten in Nederland is blijven staan. Hoewel het begrip ‘buiten het grondgebied brengen’ extensief moet worden geïnterpreteerd, zodat niet enkel het daadwerkelijk over de grens brengen van drugs daaronder valt, kan naar het oordeel van de rechtbank in dit geval niet worden gesproken van een zogenaamde verlengde uitvoer van cocaïne. De rechtbank overweegt daartoe dat voor een bewezenverklaring van verlengde uitvoer nodig is dat de drugs in ieder geval zijn of worden vervoerd of ten vervoer zijn of worden aangeboden met bestemming buitenland, in dit geval Spanje. Anders dan de officieren van justitie hebben betoogd, maakt de rechtbank uit de EncroChat-berichten niet op dat de cocaïne eerst naar de loods in Utrecht is vervoerd en vervolgens in paniek naar de stashlocatie in Veendam is gebracht. De rechtbank maakt uit de EncroChat-berichten op dat de cocaïne (in ieder geval) vanaf 10 mei 2020 stond opgeslagen in de stashlocatie van verdachte in Veendam en daar ook nog stond toen duidelijk werd dat de cocaïne niet zou worden geëxporteerd in verband met een afhakende chauffeur.
48Uit de chats volgt voorts dat verdachte de cocaïne in een Smart heeft gestopt, veilig heeft gezet en dat hij de Smart vervolgens, na contact hierover met [medeverdachte 2] , heeft verplaatst naar de seniorenflat van zijn moeder.
49Nu de cocaïne nog stond opgeslagen in een stashlocatie in Veendam en aldus nog geenszins sprake was van een vervolgfase, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gesteld dat de cocaïne werd vervoerd of ten vervoer werd aangeboden met bestemming buitenland. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder 3 primair ten laste gelegde.
De rechtbank is van oordeel dat wel veroordeling kan volgen voor het medeplegen van voorbereidingshandelingen zoals subsidiair onder 3 ten laste is gelegd. Voor bewezenverklaring van artikel 10a Opiumwet is van belang dat het opzet van degene die de
voorbereidingshandelingen pleegt erop is gericht om handelen in strijd met artikel 2 van de Opiumwet mogelijk te maken en dat hij aan die intentie uiting heeft gegeven door voorbereidingshandelingen te verrichten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte op zijn minst voorwaardelijk opzet gehad op het verrichten van voorbereidingshandelingen voor het uitvoeren van cocaïne naar het buitenland. De rechtbank overweegt daartoe dat uit hetgeen in paragraaf 3.5 is weergegeven volgt dat verdachte in mei 2020 beheerder is geweest van de 48 kilo cocaïne en dat hij nauw betrokken was bij de verdere opslag hiervan. Ten tijde van het verrichten van deze handelingen was verdachte blijkens hetgeen is weergegeven in paragraaf 3 al meermalen betrokken geweest bij grensoverschrijdende drugstransporten en was verdachte op de hoogte van het grensoverschrijdende karakter van het netwerk waarin hij zat. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij voorbereidingshandelingen voor het uitvoeren van cocaïne naar het buitenland aan het treffen was. De rechtbank acht het onder 3 subsidiair ten laste gelegde daarom wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1, 2 en 3 subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op verschillende tijdstippen in de periode van 30 maart 2020 tot en met 12 juni 2020 te Groningen, Veendam, Vaassen, elders in Nederland, Noorwegen en Duitsland meermalen, telkens tezamen en in vereniging met anderen,
opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, te weten a. a)
op verschillende tijdstippen in de periode van 2 tot en met 11 april 2020 te Groningen, Veendam, Vaassen, elders in Nederland en Noorwegen,
een hoeveelheid van in totaal
  • 8 kilogram cocaïne, en
  • 40.000 pillen (XTC), bevattende MDMA (3,4-methyleendioxymethamfetamine), en
  • 30 kilogram MDMA, en
  • 60 kilogram amfetamine, en- 2 kilogram methamfetamine,
middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, en
b)
op verschillende tijdstippen in de periode van 30 maart 2020 tot en met 20 mei 2020 te Groningen,
Veendam, elders in Nederland, Unterhaching en Freiburg, een hoeveelheid van in totaal
  • 4 kilogram cocaïne en 6 liter amfetamine-olie (Unterhaching), en
  • 2 kilogram cocaïne (Freiburg),
middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, en
c)
op verschillende tijdstippen in de periode van 29 mei tot en met 12 juni 2020 te Veendam, elders in Nederland en Unterhaching, een hoeveelheid van in totaal
3,2 kilogram cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
2.
hij op verschillende tijdstippen in de periode van 30 maart 2020 tot en met 20 mei 2020 Groningen, Veendam, Vaassen, Utrecht, elders in Nederland, Noorwegen, Duitsland en Spanje meermalen, telkens tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen en buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 en 5 van de Opiumwet, een (grote) hoeveelheid van een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, te weten
a. a)
op verschillende tijdstippen in de periode van 2 tot en met 11 april 2020 te Groningen, Veendam,
Vaassen, elders in Nederland en Noorwegen, een hoeveelheid van in totaal
15,5 kilogram hasjiesj, een grote hoeveelheid van een materiaal bevattende hennep, een middel alsbedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, en b) op verschillende tijdstippen in de periode van 30 maart 2020 tot en met 20 mei 2020 te
te Groningen, Veendam, elders in Nederland en Unterhaching, een hoeveelheid van in totaal
1,45 kilogram hennep, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II,en
c)
op verschillende tijdstippen in de periode van 11 tot en met 14 mei 2020 te Veendam, Utrecht en Barcelona, een hoeveelheid van in totaal
527 kilogram hennep en 108 kilogram hasjiesj, een grote hoeveelheid van een materiaal bevattendehennep, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
3.
hij op verschillende tijdstippen in de periode van 11 mei 2020 tot en met 14 mei 2020 te Veendam, Utrecht en Spanje, tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet voor te bereiden en te bevorderen,
te weten het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van in totaal 48 kilogram cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
- voorwerpen, vervoermiddelen en stoffen voorhanden heeft gehad waarvan verdachte en zijnmedeverdachten wisten of ernstige reden hadden om te vermoeden dat die bestemd waren tot het plegen van dat feit,
immers heeft verdachte, tezamen en in vereniging met zijn medeverdachten opzettelijk
48 kilogram cocaïne voorhanden gehad ter voorbereiding van het uitvoeren van deze cocaïne naarBarcelona.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

1.
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd2.
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
3.
medeplegen van: om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, zich en een ander gelegenheid, middelen en inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen
en voorwerpen, vervoermiddelen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van het Openbaar Ministerie
De officieren van justitie hebben gevorderd dat verdachte ter zake het onder 1, 2 en 3 primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen expliciet strafmaatverweer gevoerd, maar heeft de rechtbank wel verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte is mantelzorger voor zijn vrouw en het is vanwege haar verslechterde mobiliteit lastig om verdachte te bezoeken in de gevangenis.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages van de reclassering, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich in een tijdsbestek van nog geen drie maanden schuldig gemaakt aan het meermalen medeplegen van het inen uitvoeren van grote hoeveelheden harddrugs en softdrugs en aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen in de zin van de Opiumwet. Deze handelingen werden door verdachte telkens verricht binnen een professioneel internationaal samenwerkingsverband. Verdachte vervulde voornamelijk als beheerder van de verdovende middelen een belangrijke rol binnen dit verband. Zo zorgde hij voor het aannemen, verpakken en opslaan van de verdovende middelen op een eigen stashlocatie. Daarnaast trad verdachte ook op als chauffeur bij het vervoer van verdovende middelen. Verdachte liet zich daarbij aansturen door medeverdachten, maar handelde ook naar eigen inzicht. Zo had hij de beschikking over eigen chauffeurs die hij aanstuurde en was hij ook zelf initiatiefnemer in het contact met medeverdachten. Verdachte probeerde door te communiceren via een cryptotelefoon, buiten het zicht van justitie te blijven.
Verdachte heeft met zijn handelen bijgedragen aan de instandhouding van de internationale drugshandel en hij kan medeverantwoordelijk worden gehouden voor de nadelige effecten die door de handel in- en het gebruik van verdovende middelen worden veroorzaakt. De harddrugs die mede door verdachte zijn uitgevoerd werken sterk verslavend en zijn schadelijk voor de gezondheid van de gebruikers ervan. De handel en het gebruik van deze verdovende middelen brengen bovendien vele vormen van (zware) criminaliteit met zich mee. Ook de softdrugs die mede door verdachte zijn in- en uitgevoerd zijn stoffen die kunnen leiden tot schade aan de gezondheid bij langdurig gebruik. Dat is dan ook de reden dat de verstrekking van softdrugs in Nederland aan banden is gelegd. Dit restrictieve beleid wordt doorkruist door de handelswijze van verdachte. De rechtbank rekent verdachte dit alles aan, ook omdat hij kennelijk heeft gehandeld vanuit financiële motieven en zich niet
om de gevolgen heeft bekommerd. Bovendien heeft verdachte ook ter zitting geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen.
Gelet op het voorgaande, alsmede de oriëntatiepunten van het LOVS, is een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats. De rechtbank zal in strafverzwarende zin rekening houden met het feit dat uit de justitiële documentatie van verdachte volgt dat sprake is van relevante recidive op het gebied van de Opiumwet, nu verdachte in 2018 in het buitenland is veroordeeld voor drugssmokkel.
Uit de documentatie volgt verder dat verdachte op 28 december 2021 is veroordeeld ter zake van overtreding van de Opiumwet. Dat maakt dat de rechtbank ook rekening zal houden met het bepaalde in artikel 63 Sr.
Alles afwegend acht de rechtbank de door de officieren van justitie gevorderde straf zonder meer gerechtvaardigd. De rechtbank heeft kennisgenomen van de door de raadsman naar voren gebrachte persoonlijke omstandigheden, maar ziet daarin gelet op de ernst van de feiten geen reden om de gevorderde straf te matigen. Het gaat in onderhavige zaak immers om aanzienlijke hoeveelheden drugs die binnen een periode van slechts een paar maanden via verschillende transporten zijn geïmporteerd en geëxporteerd. De rechtbank zal dan ook een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren met aftrek van voorarrest aan verdachte opleggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

Inbeslaggenomen goederen

Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat de in beslag genomen taser en de twee in beslag genomen bussen pepperspray dienen te worden onttrokken aan het verkeer. De overige voorwerpen waarop klassiek beslag ligt kunnen aan verdachte worden teruggegeven.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van het beslag gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de aan verdachte toebehorende in beslag genomen voorwerpen, te weten een taser (A.01.02.002) en twee bussen pepperspray (A.01.02.001), vatbaar voor onttrekking aan het verkeer nu zij bij gelegenheid van het onderzoek naar de door hem begane feiten zijn aangetroffen en zij kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten, dan wel tot de belemmering van de opsporing daarvan, terwijl het ongecontroleerde bezit daarvan door verdachte in strijd is met de wet of het algemeen belang.
Ten aanzien van de overige goederen waarop klassiek beslag ligt, te weten
- A.02.01.001, A.03.01.001 en A.06.01.001 tot en met A.06.01.006 (lijst ‘ICT’); - A.05.01.001 tot en met A.05.01.004 en A.06.01.007 (lijst ‘administratie’)
is de rechtbank van oordeel dat deze voorwerpen moeten worden teruggegeven aan de redelijkerwijs als rechthebbende aan te merken persoon, te weten verdachte.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36b, 36d, 47, 57, 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 3, 10, 11 en 10a van de Opiumwet.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 3 primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en acht verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering
en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Ten aanzien van het beslag
  • Verklaart onttrokken aan het verkeerde in beslag genomen taser (A.01.02.002) en twee bussen pepperspray (A.01.02.001);
  • Gelast de teruggavevan de volgende in beslag genomen voorwerpen:
  • A.02.01.001, A.03.01.001 en A.06.01.001 tot en met A.06.01.006 (lijst ‘ICT’);- A.05.01.001 tot en met A.05.01.004 en A.06.01.007 (lijst ‘administratie’), aan de redelijkerwijs als rechthebbende aan te merken persoon, te weten verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van Bruggen, voorzitter, mr. H. Brouwer en mr. M.B.W. Venema, rechters, bijgestaan door mr. E.F. Jonkman, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 8 september 2023. mr. E.F. Jonkman is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
De processen-verbaal waarnaar wordt verwezen, zijn opgenomen in het dossier van de Politie Noord-Nederland met nummer 2020225040 (onderzoek Zebra) d.d. 4 oktober 2022. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
JM1007, p. 633 e.v.
JM7-01, p. 477 e.v.
en in het specifiek p. 497.
Informatiestaat SKDB T.W.P. Boekholt, los gevoegd bij het dossier.
JM7-01, p. 477 e.v.
en in het specifiek p. 491.
JM1007, p. 633 e.v.
en in het specifiek p. 634-636en JM445, p. 2074 e.v.
en in het specifiek p. 2087.
JM1007, p. 633 e.v.
en in het specifiek p. 636.
JM1007, p. 633 e.v., JM670, p. 1051 e.v.
en in het specifiek p. 1076-1077en JM868, p. 1252 e.v.
en in het specifiek p. 1333-1334.
JM1007, p. 633 e.v.
en in het specifiek p. 637.
JM1007, p. 633 e.v.
en in het specifiek p. 634-637.
JM1145, p. 304 e.v.
JM781, p. 1166 e.v.
en in het specifiek p. 1167-1168.
JM670, p. 1051 e.v.
en in het specifiek p. 1064-1079.
JM1145, p. 304 e.v.
Samenvatting transport ZD-001, p. 1038 e.v. en JM670, p. 1051 e.v.
JM670, p. 1051 e.v.
en in het specifiek p. 1064 e.v.
JM670, p. 1051 e.v.
en in het specifiek p. 1076 e.v.
JM670, p. 1051 e.v.
en in het specifiek p. 1080-1081.
JM670, p. 1051 e.v.
en in het specifiek p. 1064, 1068 en 1072.
JM670, p. 1051 e.v.
en in het specifiek p. 1070-1073.
JM670, p. 1051 e.v.
en in het specifiek p. 1066-1069 en 1079.
Samenvatting transport ZD-002, p. 1242 e.v. en JM868, p. 1252 e.v.
JM868, p. 1252 e.v.
en in het specifiek p. 1312-1313. Daar waar in de chats wordt gesproken over ‘München’, gaat de rechtbank er vanuit dat het transport naar Unterhaching wordt bedoeld.
JM868, p. 1252 e.v.
en in het specifiek p. 1279-1310 en 1325-1327.
JM868, p. 1252 e.v.
en in het specifiek p. 1313, 1316 en 1319.
JM868, p. 1252 e.v.
en in het specifiek p. 1344.
JM868, p. 1252 e.v.
en in het specifiek p. 1274-1276.
JM868, p. 1252 e.v.
en in het specifiek p. 1333-1334.
JM868, p. 1252 e.v.
en in het specifiek p. 1312 en 1343-1344.
Samenvatting politie, p. 1568 e.v. en JM794, p. 1591 e.v.
JM794, p. 1591 e.v.
en in het specifiek p. 1608 en 1626-1629.
JM794, p. 1591 e.v.
en in het specifiek p. 1643-1648.
JM794, p. 1591 e.v.
en in het specifiek p. 1629 en 1634.
JM794, p. 1591 e.v.
en in het specifiek p. 1626 en 1645-1647.
JM794, p. 1591 e.v.
en in het specifiek p. 1628 en 1648.
Samenvatting politie, p. 1568 e.v. en JM794, p. 1591 e.v.
JM794, p. 1591 e.v.
en in het specifiek p. 1652-1653.
JM794, p. 1591 e.v.
en in het specifiek p. 1614 en 1652-1653.
JM794, p. 1591 e.v.
en in het specifiek p. 1628-1629 en 1654-1657.
JM794, p. 1591 e.v.
en in het specifiek p. 1626-1629 en 1653.
JM794, p. 1591 e.v.
en in het specifiek p. 1626-1629.
Samenvatting politie, p. 2067 e.v. en JM445, p. 2074 e.v.
JM445, p. 2074 e.v.
en in het specifiek p. 2083-2090.
JM445, p. 2074 e.v.
en in het specifiek p. 2088-2094.
JM445, p. 2074 e.v.
en in het specifiek p. 2083-2090.
JM445, p. 2074 e.v.
en in het specifiek p. 2090-2093.
JM445, p. 2074 e.v.
en in het specifiek p. 2082 en 2090-2093.
JM794, p. 1591 e.v.
en in het specifiek p. 1579 en 1619.
JM794, p. 1591 e.v.
en in het specifiek p. 1627-1629.