ECLI:NL:RBNNE:2023:3728

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
31 augustus 2023
Publicatiedatum
7 september 2023
Zaaknummer
18-154484-22
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor inbraken met vrijspraak voor andere ten laste gelegde feiten

De rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, heeft op 31 augustus 2023 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere inbraken en pogingen daartoe. De verdachte is op 17 augustus 2023 veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier weken voor twee bewezen verklaarde inbraken, terwijl hij van dertien andere inbraken of pogingen daartoe is vrijgesproken wegens gebrek aan bewijs. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen heeft ingebroken in een bedrijfspand en een kantine, waarbij contant geld is gestolen. De rechtbank heeft de bewijsconstructie van het openbaar ministerie beoordeeld, waarbij DNA-sporen, camerabeelden en getuigenverklaringen zijn betrokken. De rechtbank oordeelde dat de bewijsvoering voor de vrijgesproken feiten onvoldoende was, ondanks de aanwijzingen die erop wezen dat de verdachte betrokken was bij de inbraken. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie voor een langere gevangenisstraf afgewezen en in plaats daarvan een kortere straf opgelegd, rekening houdend met het tijdsverloop en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De benadeelde partijen zijn niet ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, omdat de feiten waaruit de schade zou zijn ontstaan niet bewezen zijn verklaard.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Leeuwarden
parketnummer 18-154484-22
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken van 31 augustus 2023 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1999 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 17 augustus 2023.
Verdachte is niet verschenen. Wel zijn verschenen mr. R. Dijkstra en mr. K.W. van Nieuwkerk, advocaten te Utrecht, die verklaard hebben uitdrukkelijk tot de verdediging te zijn gemachtigd.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. D.P. Menting.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2020 tot en met 31 december 2021, meerdere malen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, goederen, in elk geval enig goed, dat/die (telkens) geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goederen onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking, inklimming en/of een valse sleutel, te weten :
14/15 maart 2020, te [plaats] , gemeente de Fryske Marren, in/uit een kantoor van
[benadeeldepartij 1] , 500 euro aan papiergeld uit een kistje en/of een zak met kleingeld en/of
  • 10/11 juli 2020, te [plaats] , gemeente Sudwest-Fryslan, in/uit de kantine vanpaardensportvereniging " [naam] ", een zakje met kleingeld (ongeveer 10 euro) en/of
  • 10/11 juli 2020, te [plaats] , gemeente Sudwest-Fryslan, in/uit een kantoor van [naam] , 150-185 euro aan kleingeld uit een geldkistje en/of
  • 08/09 december 2021, te [plaats] , gemeente Achtkarspelen, in/uit een kantoor van [naam] , 2382,euro aan kleingeld uit een klein model melkbus en/of een bankpas van de RABOBANK en/of
  • 20 november 2021, te [plaats] , gemeente Het Hogeland, in/uit de winkel van [benadeeldepartij 3] ,281,56 euro uit de kassa en/of
  • 20 november 2021, te [plaats] , gemeente Eemsmond, in/uit een kantoor van [naam] 400-500 eurouit een geldkluisje en/of
  • 02 december 2021, te [plaats] , gemeente Oldambt, in/uit de winkel van [naam] , een kassalade met200 a 300 euro aan geld en/of
  • 27 - 29 november 2021, te Aalten, gemeente Aalten, in/uit het pand van [naam] , kasgeld ongeveer200 euro en/of
  • 29 november 2021, te Aalten, gemeente Aalten, in/uit het pand van [naam] , ongeveer 300 euroen/of
  • 29 november 2021, te Aalten, gemeente Aalten, in/uit het pand [naam] , ongeveer 100 euro en/of
  • 29 november 2021, te Ruurlo, gemeente Berkelland, in/uit het pand van [naam] ,
  • 200 euro uit de kassa (brief en muntgeld);
  • 100 euro klein kluisje (voornamelijk kleingeld);
  • 500 euro uit rood blik (voornamelijk kleingeld);
  • 250 euro uit beige plastic bak (voornamelijk kleingeld);
  • 120 euro uit Bloem geprinte blik (voornamelijk kleingeld);
  • 100 euro uit giften krokodil (voornamelijk kleingeld);
  • spiegelreflex camera's;
  • digitale camera's;
  • videocamera's;
  • analoog camera's;
  • dasspeld, goud van kleur;
  • zilveren kettinkjes;
  • gouden kettinkjes;
  • zilveren en gouden ringen en/of
(een) poging(en), te weten:
hij in of omstreeks de periode van 01 november 2021 tot en met 31 december 2021, met het oogmerk om, meerdere malen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, goederen, in elk geval enig goed, dat/die (telkens) geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goederen onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking, inklimming en/of een valse sleutel, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, te weten: - 02 december 2021, te [plaats] , gemeente Midden-Groningen, poging tot diefstal goederen van zijn/hun gading, aangifte [naam] / [naam] en/of
  • 02 december 2021, te Zuidbroek, gemeente Midden-Groningen, poging tot diefstal goederen vanzijn/hun gading, aangifte [naam] / [naam] en/of
  • 29 november 2021, te Aalten , gemeente Aalten , poging tot diefstal goederen van zijn/hun gading,aangifte [naam] / [naam] en/of
  • 27 november 2021, te Ruurlo, in/uit het pand van een boerderijwinkel, goederen van zijn/hungading, aangifte [naam] / [naam] .

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor alle ten laste gelegde inbraken en pogingen daartoe. Hij heeft in dat kader aangevoerd dat de drie inbraken op 14/15 maart 2020 in [plaats] (gedachtestreepje 1), 10/11 juli in [plaats] (gedachtestreepje 2) en 20 november 2021 in [plaats] (gedachtestreepje 5) en de poging tot diefstal op 27 november 2021 in Ruurlo (gedachtestreepje 15) alle zelfstandig bewezen kunnen worden op grond van de aangifte en DNA-sporen of camerabeelden of zendmastgegevens waaruit blijkt dat de telefoon van verdachte tijdens de inbraak in de buurt was. Ook zijn er op de telefoon van verdachte foto’s aangetroffen van locaties waar is ingebroken of gepoogd is in te breken en is er steeds sprake van dezelfde modus operandi. Verdachte heeft deze feiten tezamen en in vereniging met een ander gepleegd. Ten aanzien van de overige elf inbraken en pogingen tot inbraken heeft de officier van justitie aangevoerd dat deze feiten bewezen kunnen worden door gebruik te maken van schakelbewijs. Zo komt de modus operandi overeen. Er waren steeds meerdere daders, er werd voornamelijk contant geld meegenomen, het ging om bedrijfspanden en er werd vaak een raam geforceerd. Ook vonden de diefstallen plaats in dezelfde nacht op korte afstand van elkaar en/of was de telefoon van verdachte in de buurt en/of werd er een schoenspoor aangetroffen dat gelijkenis vertoonde met de schoen van verdachte en/of werden er foto’s in de telefoon van verdachte aangetroffen die op een verkenning duiden.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd ten aanzien van de inbraken op 10/11 juli in [plaats] (gedachtestreepje 2) en op 20 november 2021 in [plaats] (gedachtestreepje 5).
De verdediging heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de overige inbraken en pogingen daartoe. De verdediging heeft – onder meer – aangevoerd dat verdachte betrokkenheid ontkent en dat er voor elk feit afzonderlijk onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is. Het is weliswaar opvallend dat de feiten alle in het Noorden zijn gepleegd, maar er is geen duidelijke modus operandi, met name valt op dat als getuigen daders hebben gezien, het aantal steeds wisselt. Verder is op bepaalde voorwerpen (een handschoen en breekijzers) die op de plaats van het delict zijn achtergebleven, DNA van verdachte aangetroffen, maar dat betreft steeds een mengprofiel met minimaal één andere persoon. Daar komt bij dat verdachte bij de politie heeft verklaard dat hij in de ten laste gelegde periode gedwongen was spullen af te geven, waaronder zijn handschoenen. Verder zijn op camerabeelden geen personen te herkennen en valt van de veiliggestelde schoensporen niet met zekerheid te zeggen dat ze afkomstig zijn van de schoenen van verdachte. Het aanstralen van de telefoon van verdachte op zendmasten in de buurt van de inbraken, als dat al op het moment van de inbraken was, is ook geen bewijs dat verdachte binnen is geweest. Het wettig en overtuigend bewijs ontbreekt om te kunnen komen tot een bewezenverklaring, ook niet met behulp van schakelbewijs.
Oordeel van de rechtbank

Vrijspraak feiten onder gedachtestreepjes 1 en 4 tot en met 15

De rechtbank acht de feiten onder de gedachtestreepjes 1 en 4 t/m 15 niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Zendmast- en overige telefoongegevens
In het onderzoek naar verdachte spelen de gegevens van twee telefoons, een iPhone 7 en een iPhone 11 pro, uit de periode november - december 2021 een belangrijke rol. De bewijsconstructie van de officier van justitie berust voor een aanzienlijk deel op deze gegevens. Op grond van het dossier kan niet worden vastgesteld wanneer deze telefoons in beslag zijn genomen. Verschillende data worden genoemd, zoals dat deze op 16 januari 2021 bij de aanhouding van verdachte in beslag zijn genomen
1en tijdens het verhoor van verdachte wordt hem voorgehouden dat deze telefoons op 15 januari 2021 in beslag zijn genomen nadat verdachte een maand in detentie had gezeten.
2Kennisgevingen van inbeslagneming ontbreken.
Verdachte heeft erkend dat hij de bewuste telefoons bij zich had op de dag dat hij werd opgepakt, waarbij onduidelijk blijft welke datum daarmee wordt bedoeld. Ten aanzien van de iPhone 11 pro heeft verdachte zich op zijn zwijgrecht beroepen en over de iPhone 7 heeft hij verklaard dat hij deze een week heeft gebruikt en heeft gekocht van een bekende. Op basis van het voorgaande, noch op basis van het onderzoek aan de telefoons, kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat verdachte deze telefoon(s) in de periode waarin de tenlastegelegde feiten waarbij de gegevens uit deze telefoons relevant zijn, zijn begaan, in zijn bezit had en/of dat hij toen de gebruiker van deze telefoon(s) was. Om die reden zal de rechtbank de gegevens uit de telefoons niet gebruiken voor het bewijs.
DNA
Bij twee inbraken en één poging daartoe (gedachtestreepjes 1, 5 en 15) is op een handschoen (of twee handschoenen) en op twee breekijzers een DNA-mengprofiel aangetroffen van twee dan wel drie personen. Voor al deze mengprofielen geldt dat zij meer dan één miljard waarschijnlijker zijn wanneer de bemonstering DNA bevat van verdachte en één of meer willekeurige onbekenden, dan wanneer de bemonstering DNA bevat van twee of drie willekeurige onbekende personen. Hoewel deze voorwerpen naar het oordeel van de rechtbank kunnen worden aangemerkt als dadersporen, gelet op de aard daarvan en de vindplaats, kan enkel op basis van de DNA-match met verdachte niet buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat verdachte degene is geweest die deze voorwerpen toen en daar heeft gehanteerd, omdat er sprake is van een DNA-mengprofiel. In deze zaken is er geen aanvullend bewijs voorhanden waaruit de betrokkenheid van verdachte daarbij met voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld.
Schoenspoor
Bij de inbraak die onder het vierde gedachtestreepje is tenlastegelegd is een schoenspoor in het pand waarin is ingebroken, veiliggesteld en onderzocht en vergeleken met onder verdachte inbeslaggenomen schoenen. De deskundige heeft geconcludeerd dat het aangetroffen schoenspoor mogelijk afkomstig is van één van de onder verdachte in beslaggenomen schoenen. Nog daargelaten dat niet is gebleken dat verdachte deze schoenen op de pleegdatum in bezit en in gebruik had, is de mogelijke overeenkomst tussen het spoor en de schoenen naar het oordeel van de rechtbank op zichzelf onvoldoende om buiten redelijke twijfel vast te stellen dat verdachte de inbraak heeft gepleegd. Ook overigens bevat het dossier onvoldoende aanknopingspunten om te komen tot een bewezenverklaring van deze inbraak.
Conclusie
De rechtbank constateert dan ook dat de door de officier van justitie aangedragen bewijsmiddelen weliswaar aanwijzingen bevatten die erop zouden kunnen duiden dat verdachte bij de inbraken of pogingen genoemd onder de gedachtestreepjes 1 en 4 t/m 15 betrokken was, maar dat het wettige bewijs, al dan niet in de vorm van schakelbewijs, daarvoor ontbreekt.

Bewezenverklaring feiten onder gedachtestreepjes 2 en 3

De rechtbank acht de inbraken die zijn tenlastegelegd onder de gedachtestreepjes 2 en 3 wel bewezen en past ten aanzien daarvan de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 11 juli 2020, opgenomenop pagina 107 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2020066873 d.d. 17 mei 2022, inhoudend als verklaring van [naam] , namens [naam] :
Mijn mede bestuurslid ontdekte vanmorgen, zaterdag 11 juli 2020, omstreeks 08:15 uur, dat er was ingebroken in het gebouw van de vereniging. De inbraak is tussen vrijdag 10 juli 2020 om 23:00 uur en zaterdag 11 juli 2020 om 08:15 uur gepleegd. Het bleek dat een uitzetraam, gezien vanaf de voorzijde, aan de rechterkant van het pand opengebroken was. In de bovenste lade lag een plastic zakje met wat kleingeld, ongeveer 10 Euro. Dit zakje met kleingeld is weggenomen. Er hangt een camera gericht op genoemde trap.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 juli 2020,opgenomen op pagina 129 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant: Naar aanleiding van de inbraak bij [naam] " heb ik de beelden van de bewakingscamera uitgelezen.
CH01.2020 07 11 01.19.23
1.23
uur. Man 2 komt de kantine in. Trekt aan een deur maar deze deur wil niet open.
1.24
uur. Persoon 1 komt ruimte in. Heeft mobiel als zaklamp. Rukt aan de deur. Zijn maatje komt er weer bij. Man 1 geeft zijn mobiel aan zijn maatje en nu wordt de deur met geweld opengetrokken.
Hierna gaan beide mannen de ruimte achter de deur in.
01.24.31
uur. Beiden komen de ruimte weer uit.
01.24.54
uur. De mannen ontdekken de camera en man 1 komt dichtbij de camera. Dan is te zien dat hij een rode cap onder zijn capuchon draag.
01.25.42
uur. Mannen zijn achter de toonbank en trekken daar lades open. De ene man schijnt de andere man bij.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 31 augustus 2020,opgenomen op pagina 131 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Naar aanleiding van de inbraak heb ik de camerabeelden bekeken en beschreven.
Volgens aangever lopen de beelden op de camera een uur achter met de werkelijke tijd.
De camera's staan op de wintertijd.
4.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 januari 2022, opgenomen op pagina 142 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant: Op 19 januari 2022 kreeg ik van een collega een mail met hierin een verzoek om herkenning persoon. Ik zag dat bij deze mail drie afbeeldingen waren meegestuurd waarop twee mannen te zien waren. Ik zag dat 1 van deze mannen op de afbeeldingen een zaklamp vast hield (Foto 1&2) Ik herkende deze man direct als: Naam : [verdachte]
Geboren : [geboortedatum] te [geboorteplaats]
Ik herkende [verdachte] aan zijn spitse kin, brede neusvleugels, opengesperde ogen en bleke huidskleur. Ik ken [verdachte] door mijn werkzaamheden in basisteam [naam] . [verdachte] heeft meerdere keren met zijn SKDB foto op de operationele briefing gestaan. Ik heb [verdachte] voor het laatst gecontroleerd op 30/4/2021. De laatste keer dat ik [verdachte] heb aangehouden was op 19/12/2019.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 januari 2022,opgenomen op pagina 145 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant: Op 19 januari 2022 las ik een mailtje van een collega. In deze mail werd gevraagd om herkenning van een tweetal personen. Ik zag op één(1) foto in kleur, van goede kwaliteit, een blanke man met een zaklamp in zijn hand. De man droeg een zwart jasje, met een grijze capuchon en een pet. Ik herkende hier in direct: [verdachte] ( [verdachte] ), Geboren [geboortedatum]
Ik heb op 14 december 2021 [verdachte] aangehouden en heb hierdoor lang en goed zicht gehad op hem. Ik herken hem aan zijn gehele gezicht en de vorm van zijn kin en kaak.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 13 juli 2020, opgenomenop pagina 151 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam] :
Ik doe aangifte van diefstal uit mijn bedrijfspand gevestigd aan [adres] te [plaats] . Mijn aanname is dat men via de achterzijde van het pand de loods is binnengekomen. Er is aan de achterzijde behoorlijk schade aangericht aan het kozijn en de kunststof deur. Een werknemer van mij, [naam] , heeft het pand afgelopen vrijdag 10 juli 2020 omstreeks 17:45 uur afgesloten. Het glas in de deur welke toegang geeft tot het inpandige kantoor is kapot/vernield. De glazen deur naar de
kantoorruimte is kapot/vernield. De glaslatten in deze glazen deur liggen voor de deur en zijn er eerst af gehaald. In deze ruimte was ook een uitzetraam wat open stond. In het raamkozijn waren meerdere afdrukken zichtbaar van een breekvoorwerp. Het ijzeren mechanisme aan de linkerkant van het raam is geforceerd en verbogen. Op het bureau wat links van de toegangsdeur staat stond een geldkistje In dit geldkistje bewaar ik meestal wat kleingeld en ik denk dat er 185 euro in heeft gezeten. In dit geldkistje is nog wat muntgeld achtergebleven.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 september 2020,opgenomen op pagina 173 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant: Naar aanleiding van de bedrijfsinbraak heb ik de door de aangever geleverde beelden van de bewakingscamera bekeken. Omstreeks 00:49 uur schijnt één persoon met een lamp via het raam in de roldeur naar binnen.
Er komen nog twee personen bij hem staan. Twee van de drie personen dragen een lichtgekleurde capuchon. De derde persoon een donkere capuchon. Allen dragen lange broeken. Allen hebben het postuur van een man.
Omstreeks 00:50 uur. De lichten van een auto gaan branden. In totaal zijn er waarschijnlijk 4 personen, omdat er drie om het pand heen lopen en de vierde persoon in de auto zit die de verlichting van de auto aan doet.
Omstreeks 00:52 uur. Eén persoon komt weer bij de auto vandaan. Heeft iets in de hand wat op een zak lijkt. Hij gaat weer naar de roldeur en kijkt weer naar binnen. Legt de zak op de grond naast zich neer. De twee andere personen komen er weer bij. De zak wordt weer opgepakt en men gaat weer om het pand heen. Hierdoor verdwijnen ze uit beeld.
8. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 mei 2022,opgenomen op pagina 1 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant: Onderzoek inbraken:
Inbraak in [naam] te [plaats] , 10-11 juli 2020
Inbraak [naam] te [plaats] , 10-11juli 2020
Bij de twee bedrijven in [plaats] is in dezelfde nacht ingebroken.
Beide bedrijven liggen 350 meter uit elkaar.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
In de nacht van 10 op 11 juli 2020 is in [plaats] rond 0:50 uur ingebroken in een bedrijfspand van [naam] aan [adres] . De daders hebben zich met fors geweld toegang tot het pand verschaft. Er is een buitendeur geforceerd, er is een glazen binnendeur vernield en er stond een uitzetraam open. Bij de inbraak is contant geld buitgemaakt. Op camerabeelden is te zien dat het om drie, waarschijnlijk mannelijke, daders gaat. Zij dragen allen capuchons. Korte tijd later, rond 02:25 uur, wordt ingebroken in de kantine van [naam] aan [adres] in [plaats] . Bij de inbraak is een uitzetraam opengebroken en er wordt een tussendeur opengebroken. Er wordt een klein geldbedrag buitgemaakt. Op de beelden van de camera’s in het gebouw zijn twee mannen te zien. Beiden dragen een capuchon. Eén van beide personen kijkt op een gegeven moment recht in de camera waardoor zijn gezicht goed is te zien. Deze persoon wordt door meerdere verbalisanten herkend als verdachte. Deze herkenning hebben zij gedaan op basis van (recent) persoonlijk contact met verdachte. Beiden hebben aangegeven dat zij verdachte direct herkenden. De rechtbank twijfelt niet aan deze herkenningen. Dat betekent dat verdachte één van de daders was die heeft ingebroken bij de manege [naam] . In aanmerking genomen dat [plaats] een klein dorp is, en gelet op de korte afstand tussen het pand van [naam] en dat van [naam] en het korte tijdsbestek waarbinnen beide inbraken zijn gepleegd, acht de rechtbank dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging met anderen heeft ingebroken in het pand van [naam] . Daar komt nog bij dat in beide gevallen meerdere mannelijke daders betrokken waren, die capuchons droegen en dat in beide gevallen enkel geld is weggenomen. De rechtbank acht het zodanig onaannemelijk dat beide – qua modus operandi vergelijkbare – inbraken door verschillende dadergroepen zijn gepleegd, dat het niet anders kan dan dat de dadergroep waartoe verdachte die nacht behoorde, ook verantwoordelijk is voor deze inbraak. Dat niet vaststaat of verdachte daadwerkelijk in het bedrijfspand van [naam] is binnen geweest, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. Op de beelden zijn drie mannen zichtbaar die handelingen verrichten bij de roldeur van het pand. Ten aanzien van hen kan zonder meer medeplegen worden vastgesteld. Mocht het zo zijn dat verdachte de bestuurder van de auto was, die op de beelden te zien is, dan had het – mede gelet op zijn actieve betrokkenheid bij de inbraak bij [naam] diezelfde nacht – op zijn weg gelegen om aan te geven dat zijn rol een andere was dan die van medepleger. Dat heeft verdachte niet gedaan.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij in de periode van 10 juli 2020 tot en met 11 juli 2020, meerdere malen, telkens tezamen en in vereniging met een of meer anderen, goederen die telkens geheel aan een ander dan aan verdachte en zijn mededader(s) toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak en inklimming, te weten :
10/11 juli 2020, te [plaats] , gemeente Sudwest-Fryslan, uit de kantine van paardensportvereniging
" [naam] ", een zakje met kleingeld, ongeveer 10 euro, en
10/11 juli 2020, te [plaats] , gemeente Sudwest-Fryslan, uit een kantoor van [naam] , 185 euro aankleingeld uit een geldkistje.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

1. Diefstal, door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming, meermalen gepleegd.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden. De officier van justitie is van oordeel dat, gezien de hoeveelheid inbraken en de inbreuk die dat heeft gemaakt op het eigendomsrecht en het gevoel van veiligheid van de slachtoffers, alleen een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend is. Een voorwaardelijk strafdeel heeft geen meerwaarde. Verdachte heeft meerdere proeftijden overtreden en heeft geen contact meer met de reclassering. De officier van justitie heeft in strafverminderende zin rekening gehouden met het tijdsverloop en artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht. Ten aanzien van het door de verdediging aangehaalde vormverzuim heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat daar geen sprake van was en dat anders met de enkele constatering van het vormverzuim kan worden volstaan.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd aan de bewezenverklaring van twee feiten. De verdediging heeft ervoor gepleit om bij de oplegging van de straf uit te gaan van de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), waarbij rekening wordt gehouden met het tijdsverloop en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Daarnaast heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat als de rechtbank tot een bewezenverklaring van de andere feiten komt, er ten aanzien van de feiten onder gedachtestreepje 4 t/m 12 en 14 sprake is van een vormverzuim ex artikel 359a Wetboek van Strafvordering (Sv.) omdat er van telefoons met een tweetal IMEI-nummers verkeers- en locatiegegevens zijn verkregen zonder voorafgaande machtiging van de rechtercommissaris. De verdediging verzoekt de rechtbank aan dit vormverzuim het rechtsgevolg van strafvermindering te verbinden.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportage van Reclassering Nederland van 31 maart 2023, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een tweetal inbraken. Verdachte heeft daarmee inbreuk gemaakt op de eigendomsrechten van de rechthebbenden. Diefstallen veroorzaken hinder en overlast bij de gedupeerden en brengen tevens schade met zich mee.
Uit het uittreksel van de justitiële documentatie blijkt niet dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
De rechtbank leidt uit het advies van de reclassering af dat verdachte sinds zijn 17e regelmatig in contact komt met de politie. Er is sprake van een patroon van inbraken en het rijden onder invloed van drugs. Er zijn bij verdachte problemen op vrijwel alle leefgebieden en de reclassering heeft de indruk dat er sprake is van onderliggende psychische problematiek. De kans op herhaling wordt de door de reclassering als hoog ingeschat. Door de niet meewerkende houding van verdachte ziet de reclassering geen mogelijkheden om een plan van aanpak op te stellen. De reclassering adviseert het volwassenenstrafrecht toe te passen en een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. Verdachte is niet ontvankelijk voor beïnvloeding door pro-sociale volwassenen. Hij maakt geen actief onderdeel meer uit van een gezinssysteem en er zijn geen interventies of maatregelen nodig die alleen vanuit het jeugdstrafrecht beschikbaar zijn. Verdachte is inmiddels meermalen gerecidiveerd tijdens proeftijden en meerdere taakstraffen zijn negatief retour gezonden. Daarnaast heeft de reclassering onlangs een advies uitgebracht over het voortijdig negatief beëindigen van het toezicht, omdat verdachte de afspraken met de reclassering niet nakomt en hij ondanks een middelenverbod drugs blijft gebruiken. Verdachte is thans geheel uit beeld bij de reclassering.
De rechtbank ziet gelet op het advies van de reclassering geen aanleiding voor toepassing van het jeugdstrafrecht en heeft voor de bepaling van de hoogte van de op te leggen straf gekeken naar de landelijke oriëntatiepunten van het LOVS voor volwassenen. Als uitgangspunt geldt voor een inbraak in een bedrijfspand of kantine een werkstraf van 120 uren.
Alles overwegend en gelet op de eerder door verdachte niet uitgevoerde werkstraffen is de rechtbank van oordeel dat de oplegging van een taakstraf niet meer aan de orde is. De rechtbank acht een gevangenisstraf van vier weken passend en geboden. Daarbij heeft de rechtbank rekening gehouden met het tijdsverloop en hetgeen bepaald is in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Gelet op de vrijspraak van de onder de gedachtestrepen 4 t/m 15 ten laste gelegde feiten komt de rechtbank niet toe aan de bespreking van de door de verdediging bepleite strafvermindering wegens een vormverzuim, wat daar verder ook van zij.
De rechtbank komt tot een aanmerkelijk lagere straf dan de officier van justitie omdat de rechtbank verdachte vrij zal spreken van twaalf van de vijftien feiten die de officier van justitie wel bewezen acht.

Benadeelde partij

De volgende personen/bedrijven hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
[benadeeldepartij 1] , tot een bedrag van € 922,29 ter zake van materiële schade, vermeerderdmet wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
[benadeeldepartij 2] , tot een bedrag van € 281,56 ter vergoeding van materiële schade,vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
[benadeeldepartij 3] , vordert na aanpassing van de schriftelijke vordering ter terechtzitting eenbedrag van € 281,56 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen kunnen worden toegewezen met wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geconcludeerd tot vrijspraak van de onder de gedachtestreepjes 1 en 4 ten laste gelegde inbraken en daarmee ook tot niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partijen [benadeeldepartij 1] en [benadeeldepartij 2] . Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeeldepartij 3] heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat het op zitting gevorderde bedrag van € 281,56 kan worden toegewezen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de feiten onder de gedachtestreepjes 1, 4 en 5 waaruit de schade zou zijn
ontstaan niet bewezen. De benadeelde partijen zullen daarom niet ontvankelijk worden verklaard in hunvorderingen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 57, 63, 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder het eerste en vierde tot en met vijftiende gedachtestreepje is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder het tweede en derde gedachtestreepje ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van vier weken.

Bepaalt dat de benadeelde partijen [benadeeldepartij 1] , [benadeeldepartij 2] en [benadeeldepartij 3] niet ontvankelijk zijn in hun vorderingen.
Dit vonnis is gewezen door mr. mr. K. Bunk, voorzitter, mr. N.A. Vlietstra en mr. H.K. de Haan, rechters, bijgestaan door K. de Ruiter, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 31 augustus 2023.
Mrs. Bunk en De Haan zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Proces-verbaal van bevindingen van 7 februari 2022, pagina 41 dossier.
Proces-verbaal van verhoor verdachte van 9 mei 2022, pagina 19 dossier.