ECLI:NL:RBNNE:2023:3711

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
6 september 2023
Publicatiedatum
6 september 2023
Zaaknummer
18-076299-23
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens afpersing en poging tot medeplegen van dwang met toepassing van het jeugdstrafrecht

Op 6 september 2023 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2002, die werd beschuldigd van afpersing en poging tot medeplegen van dwang. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met anderen, in de periode van november 2022 tot en met maart 2023, geweld en bedreiging heeft gebruikt om slachtoffers te dwingen geldbedragen af te geven. De verdachte is verschenen op de zitting, bijgestaan door zijn advocaat, en het openbaar ministerie was vertegenwoordigd door de officier van justitie. De rechtbank heeft de tenlastelegging beoordeeld en de verklaringen van getuigen en slachtoffers in overweging genomen. De rechtbank oordeelde dat de bedreigingen niet onder geweld vielen, maar dat er wel sprake was van dwang. De verdachte is veroordeeld tot een jeugddetentie van 120 dagen, waarvan 106 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 80 uren. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijke straf verbonden, waaronder toezicht door de jeugdreclassering. De rechtbank heeft het jeugdstrafrecht toegepast, gezien de leeftijd van de verdachte en de omstandigheden van de zaak. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar gemaakt op 22 september 2023.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Groningen
parketnummer 18/076299-23

Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken

d.d. 6 september in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 23 augustus 2023. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. P.T. Huisman, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L. de Graaf.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1. hij op een of meer tijdstippen in de maanden november 2022 tot en met december 2022 te Groningen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van ongeveer E 900,- althans een geldbedrag, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] toebehoorde(n) door,
-bij die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] aan de deur te komen en/of
-(via een derde) tegen die [slachtoffer 1] en/of tegen die [slachtoffer 2] te zeggen "als
[slachtoffer 1] de schuld niet zou betalen hij zou worden neergestoken" en/of
-berichten aan die [slachtoffer 1] te sturen met als inhoud dat ze de ramen van zijn woning zouden ingooien en/of de ramen van de auto van zijn ouders zouden ingooien als hij niet met geld zou komen, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
( art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 317 lid 3 Wetboek van Strafrecht )
2 hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 14 februari 2023 tot en met 16 maart 2023 te Groningen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] te dwingen tot de afgifte van (uiteindelijk) ongeveer 7000 euro, althans een geldbedrag in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [slachtoffer 1] en/of een derde toebehoorde(n),hebbende verdachte en/of zijn mededader,
-het te betalen bedrag telkens verhoogd toen die [slachtoffer 1] niet betaalde en/of
-berichten naar die [slachtoffer 1] gestuurd met als inhoud "Als hij niet zou betalen zou dat consequenties hebben" en/of "Vandaag geld he, geen geintjes vandaag he" en/of "Telefoon uitzetten je bent zwaar de lul" en/of "Ik geef je 1 kans totdat je gereageerd hebt wil weten wat je te zeggen heb maar ik vind het kakka gaan we zien wat gaat gebeuren" en/of "Boeit me geen kanker ik wil geld zien had je me begrepen" en/of "Nu gaat er weer extra komen" en/of "Kan je alsjeblieft reageren zo word ik boos", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
( art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 14 februari 2023 tot en met 16 maart 2023 te Groningen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader voorgenomen misdrijf om een ander, te weten [slachtoffer 1] door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen die ander, wederrechtelijk te dwingen iets te doen, niet te doen en/of te dulden, te weten de afgifte van ongeveer 7000 euro, althans een geldbedrag, door,
-het te betalen bedrag telkens te verhogen toen die [slachtoffer 1] niet betaalde en/of
-berichten naar die [slachtoffer 1] te sturen met als inhoud "als hij niet zou betalen zou dat consequenties hebben" en/of "vandaag geld he geen geintjes vandaag" en/of "telefoon uitzetten je bent zwaar de lul" en/of "ik geef je 1 kans totdat je gereageerd hebt wil weten wat je te zeggen heb maar ik vind het kakka gaan we zien wat gaat gebeuren" en/of "boeit me geen kanker ik wil geld zien had je me begrepen" en/of "nu gaat er weer extra komen", en/of "kan je alsjeblieft reageren zo word ik boos", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 284 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder feit 1 en het onder feit 2 primair ten laste gelegde. Op basis van de aangifte, de getuigenverklaringen en de verklaringen van de twee verdachten kunnen deze feiten wettig en overtuigend bewezen worden. Er is sprake van medeplegen, ook bij het onder 1 ten laste gelegde feit, omdat verdachten handelden met een gezamenlijk doel, namelijk het slachtoffer bewegen tot afgifte van geld.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder feit 1 ten laste gelegde. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. In het dossier zitten geen berichten dat de ruiten beschadigd zouden worden, dat wordt enkel door het slachtoffer gezegd. De verklaringen van de beide getuigen, de ouders van het slachtoffer, acht de raadsman niet overtuigend. De bedreiging is niet bewezen. Verdachte is wel aan de deur geweest van het slachtoffer en daar zijn ook woordenwisselingen geweest, maar niet zoals die ten laste zijn gelegd.
Ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat er onvriendelijke teksten zijn gestuurd naar het slachtoffer, maar dat dit geen bedreiging met geweld inhoudt. Derhalve kan het primair ten laste gelegde onder 2, de afpersing, niet bewezen worden. Er kan wel tot een bewezenverklaring voor het onder feit 2 subsidiair ten laste gelegde gekomen worden, de dwang. Het is voor te stellen dat van de onvriendelijke WhatsAppjes enige psychische druk uitging.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank heeft geen redenen om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de door de getuigen gegeven verklaringen, omdat het dossier daarvoor geen aanleiding geeft en vindt deze, anders dan de raadsman, voldoende overtuigend. De rechtbank zal derhalve deze verklaringen voor het bewijs bezigen.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 23 augustus 2023 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Het klopt dat ik aan [slachtoffer 1] deur ben geweest en de moeder van [slachtoffer 1] heb gesproken. Er werd toen over en weer geschreeuwd.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 16 maart 2023, opgenomen op pagina9 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2023067431 d.d. 19 maart 2023, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 1] :
Sinds een jaar koop ik mijn cocaïne van twee jongens. Dit zijn [verdachte] en [medeverdachte] . In december 2022 heeft mijn vader voor een soortgelijk verhaal met [medeverdachte] en [verdachte] EUR 900,- aan hen betaald. Ik heb toen dat geld contant in een envelop in de brievenbus gedaan van de woning van de vader van [verdachte] . Ik had toen ook cocaïne gekocht en ik kon dit ook niet betalen direct. Ze zijn toen ook midden in de nacht bij mij aan de deur geweest. Ik was zelf niet thuis. [verdachte] stond voor de deur en ging in gesprek met mijn moeder. Eerst verliep dit gesprek rustig, maar dit escaleerde al gauw. [verdachte] had tegen mijn moeder gezegd dat als ik niet zou gaan betalen dan werd ik neergestoken.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 16 maart 2023,opgenomen op pagina 33 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige] :
Ik was thuis in mijn woning in Groningen. Er werd bij de voordeur aangebeld. Ik deed de deur open en ik zag [verdachte] staan. Ik hoorde van [verdachte] dat [slachtoffer 1] nog een schuld had open staan bij [medeverdachte] de [medeverdachte] . [slachtoffer 1] moest [medeverdachte] nog EUR 850,- of
EUR 900,- betalen. [verdachte] gaf aan dat [slachtoffer 1] echt moest gaan betalen. Ik hoorde [verdachte] zeggen dat als [slachtoffer 1] niet ging betalen, hij [slachtoffer 1] zou neersteken. Een dag later, dat was op die zaterdag, is mijn man samen met [slachtoffer 1] richting de woning gegaan van de vader van [verdachte] . Mijn man en [slachtoffer 1] hebben EUR 850,- of EUR 900,- in een envelop in de brievenbus van die woning gedaan. Het was op 18 november 2022 dat [verdachte] aan de deur kwam.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 16 maart 2023,opgenomen op pagina 36 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 2] :
Op 18 november waren mijn vrouw en ik thuis. Wij hoorden dat de bel ging. Ik zag dat [verdachte] voor de deur stond. Ik hoorde dat [verdachte] zei dat hij nog geld tegoed had van [slachtoffer 1] . Ik hoorde dat [verdachte] zei dat hij 900 EURO moest hebben van [slachtoffer 1] . Ik hoorde dat [verdachte] schreeuwde "Als ik je zoon zie, steek ik hem neer, kankerhoer." De volgende dag pinden wij 850 EURO en brachten wij dit naar de [woonadres vader]. Ik weet dat hier de vader van [verdachte] woont. Ik bracht dit geld heen samen met mijn zoon.
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank acht feit 2, primair niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
De rechtbank is van oordeel dat de tenlastegelegde feitelijkheden "vandaag geld he geen geintjes vandaag he", "telefoon uitzetten je bent zwaar de lul", "ik geef je 1 kans totdat je gereageerd hebt wil weten wat je te zeggen heb maar ik vind het kakka gaan we zien wat gaat gebeuren", "boeit me geen kanker ik wil geld zien had je me begrepen", "nu gaat er weer extra komen" en "kan je alsjeblieft reageren zo word ik boos", met het doel om geld van aangever te verkrijgen, niet vallen onder het begrip ‘geweld’ of ‘bedreiging met geweld’ in de zin van artikel 317 van het Wetboek van Strafrecht. Verdachte zal daarom van het onder 2 primair tenlastegelegde worden vrijgesproken. Dit laat onverlet dat deze bewoordingen in maatschappelijke zin wel degelijk bedreigend voor aangever kunnen zijn geweest.
De genoemde feitelijkheden leveren naar het oordeel van de rechtbank wel ‘dwang’ op als bedoeld in artikel 284 Wetboek van Strafrecht, zoals onder 2 subsidiair tenlastegelegd is. De rechtbank is van oordeel dat de feitelijkheden van zodanige aard zijn dat zij in de gegeven omstandigheden leidden tot een zodanige psychische druk dat aangever hieraan geen weerstand heeft kunnen bieden.
De rechtbank acht feit 2, subsidiair wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 23 augustus 2023;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 16 maart 2023, opgenomen op pagina9 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2023067431 d.d. 19 maart 2023, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 1] .

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feit 1 en feit 2, subsidiair wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. hij op een tijdstip in de maanden november 2022 tot en met december 2022 te Groningen, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van ongeveer E 900,-, dat geheel of ten dele aan die [slachtoffer 1] en/of
[slachtoffer 2] toebehoorde door,
  • bij die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] aan de deur te komen en
  • via een derde tegen die [slachtoffer 1] te zeggen "als [slachtoffer 1] de schuld niet zou betalen hijzou worden neergestoken".
2 hij op meer tijdstippen in de periode van 14 februari 2023 tot en met 16 maart 2023 te Groningen, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om een ander, te weten [slachtoffer 1] door enige feitelijkheid gericht tegen die ander, wederrechtelijk te dwingen iets te doen, te weten de afgifte van een geldbedrag, door,
  • het te betalen bedrag telkens te verhogen toen die [slachtoffer 1] niet betaalde en
  • berichten naar die [slachtoffer 1] te sturen met als inhoud "vandaag geld he geen geintjes vandaaghe" en "telefoon uitzetten je bent zwaar de lul" en "ik geef je 1 kans totdat je gereageerd hebt wil weten wat je te zeggen heb maar ik vind het kakka gaan we zien wat gaat gebeuren" en "boeit me geen kanker ik wil geld zien had je me begrepen" en "nu gaat er weer extra komen" en "kan je alsjeblieft reageren zo word ik boos", terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

1. afpersing
2, subsidiair poging tot medeplegen van een ander door enige andere feitelijkheid gericht tegen die ander, wederrechtelijk dwingen iets te doen
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feit 1 en feit 2 primair wordt veroordeeld, met toepassing van het jeugdstrafrecht, tot een jeugddetentie voor de duur van 180 dagen, waarvan 167 dagen voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, met een proeftijd van twee jaren. De officier van justitie vordert dat daarbij de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering worden opgelegd. Daarnaast heeft de officier van justitie een taakstraf voor de duur van 80 uren gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor de toepassing van het jeugdstrafrecht, zoals in het rapport van de reclassering is geadviseerd. De raadsman vraagt om geen onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, omdat dat de positieve ontwikkelingen die verdachte nu doormaakt zal doorkruisen. Een jeugddetentie ter hoogte van het voorarrest met daaraan gekoppeld een voorwaardelijk deel met de door de reclassering voorgestelde bijzondere voorwaarden lijkt de raadsman redelijk. Verdachte wil zich hier ook aan houden. Ten aanzien van het door de reclassering geadviseerde contactverbod met medeverdachte [medeverdachte] heeft de raadsman aangevoerd dat deze kan komen te vervallen. Ten aanzien van de door de officier van justitie gevorderde taakstraf verzoekt de raadsman deze te minderen, aangezien hij pleit voor de bewezenverklaring van minder feiten.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het reclasseringsrapport d.d. 9 juni 2023, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee feiten, te weten een afpersing en een poging tot medeplegen van dwang. Dergelijke feiten hebben een grote impact op het slachtoffer. Verdachte heeft hier geen moment bij stilgestaan omdat hij zich enkel door eigen financieel gewin heeft laten leiden. De rechtbank rekent verdachte dit aan.
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of in het kader van het zogenoemde
adolescentenstrafrecht (hierna: ASR) toepassing van het jeugdstrafrecht aan de orde is. Ten tijde van het ten laste gelegde was verdachte 19 en 20 jaar oud, zodat in beginsel het commune (volwassenen) strafrecht dient te worden toegepast. Op grond van artikel 77c Sr kan de rechter echter adolescenten van 18 tot 23 jaar berechten op grond van het jeugdstrafrecht, indien hij daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
De rechtbank heeft acht geslagen op het rapport van de reclassering van 9 juni 2023 waaruit volgt dat toepassing van het jeugdstrafrecht wordt geadviseerd. Bij verdachte is vermoedelijk sprak van een verstandelijke beperking. De reclassering signaleert beperkingen ten aanzien van zijn handelingsvaardigheden, zoals impulsiviteit en beïnvloedbaarheid. Gelet op voornoemd rapport en al hetgeen overigens uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken omtrent verdachte, zal de rechtbank het jeugdstrafrecht toepassen.
De rechtbank komt met betrekking tot de strafoplegging tot een lagere straf dan door de officier van justitie is gevorderd, omdat de rechtbank minder ernstige feiten bewezen acht. Alles afwegend acht de rechtbank een jeugddetentie voor de duur van 120 dagen, waarvan 106 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, en daarnaast een taakstraf voor de duur van 80 uren passend en geboden. Aan het voorwaardelijk strafdeel zal de rechtbank de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden, met uitzondering van het contactverbod, een en ander zoals vermeld in het dictum. Op deze wijze kan verdachte met behulp en onder toezicht van de reclassering blijven werken aan de positieve ontwikkeling die hij binnen het schorsingstoezicht heeft laten zien, zodat deze ontwikkeling zich kan doorzetten en verder bestendigen.
Nu verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf, waarvan het onvoorwaardelijke gedeelte gelijk is aan de tijd die verdachte op die datum reeds in voorarrest had doorgebracht, heft de rechtbank het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 45, 47, 77c, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 284, 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder feit 2 primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder feit 1 en feit 2 subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een jeugddetentie voor de duur van 120 dagen.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf (
een gedeelte, groot 106 dagen), niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
dat de veroordeelde zich houdt aan de aanwijzingen van de WSG, en zich meldt op afspraken met de jeugdreclassering zo vaak de jeugdreclassering dat nodig vindt. Hij volgt de aanwijzingen op die hem door of namens de reclassering gegeven worden, voor zover niet in andere voorwaarden benoemd. Binnen het toezicht worden (sub)doelen geformuleerd waarvoor de veroordeelde zich in zal zetten deze te behalen.
dat de veroordeelde meewerkt aan het uitvoeren van diagnostiek (gericht op psyche en middelengebruik) en eventuele vervolgbehandeling bij een forensische (jeugd)zorgverlener te bepalen door de jeugdreclassering. De jeugdreclassering heeft de veroordeelde, in het kader van schorsing, recent aangemeld bij de VNN. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de jeugdreclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
dat de veroordeelde verblijft bij [instelling] of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de jeugdreclassering. Het verblijf is gestart. Het verblijf duurt zolang de jeugdreclassering dat nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de jeugdreclassering voor hem heeft opgesteld.
dat de veroordeelde zich inspant voor het vinden en behouden van onderwijs, betaald werk,onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur voor de duur van het reclasseringstoezicht of zoveel korter als de jeugdreclassering nodig vindt. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag.
dat de veroordeelde zich niet vestigt op een ander adres zonder toestemming van het OpenbaarMinisterie.
dat de veroordeelde mee zal werken, indien door de toezichthouder nodig geacht, mee aancontrole van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De jeugdreclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De jeugdreclassering bepaalt wanneer en hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd. Dit kunnen zowel aangekondigde als onaangekondigde controles betreffen.
dat de veroordeelde de jeugdreclassering toestemming geeft contact op te nemen met zijnbewindvoerder.
dat de veroordeelde de jeugdreclassering inzicht geeft en openheid in zijn netwerk. Ook geeft hijde jeugdreclassering toestemming contact met zijn ouders te mogen leggen.
Geeft aan William Schrikker Jeugdbescherming en Jeugdreclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen vaneen of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van hetWetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.

een taakstraf voor de duur van 80 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 40 dagen zal worden toegepast.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.J. Bosker, voorzitter, mr. M.S. van der Kuijl en mr. R. Tesfai, rechters, bijgestaan door mr. L.M. Jongman, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 6 september 2023.
Mrs. Van der Kuijl en Jongman zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.