ECLI:NL:RBNNE:2023:3710

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
6 september 2023
Publicatiedatum
6 september 2023
Zaaknummer
18-076296-23
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van afpersing en poging tot afpersing; veroordeling wegens poging tot medeplegen van dwang en het verkopen van cocaïne met toepassing van het jeugdstrafrecht

Op 6 september 2023 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2003, die werd beschuldigd van afpersing, poging tot afpersing, en het verkopen van cocaïne. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de afpersing en poging tot afpersing, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat er sprake was van medeplegen. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en medeverdachten. De bedreigingen die in de tenlastelegging waren opgenomen, vielen niet onder de definitie van geweld of bedreiging met geweld zoals bedoeld in het Wetboek van Strafrecht.

Echter, de rechtbank heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan poging tot medeplegen van dwang en het verkopen van cocaïne. De rechtbank legde een taakstraf van 80 uren en een jeugddetentie van 120 dagen op, waarvan 67 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de impact van de feiten op het slachtoffer en de schadelijkheid van de drugshandel voor de maatschappij. De rechtbank heeft besloten het jeugdstrafrecht toe te passen, gezien de leeftijd van de verdachte en de aanbevelingen van de reclassering.

De rechtbank heeft ook een vordering na voorwaardelijke veroordeling behandeld, waarbij de verdachte een taakstraf van 66 uren moet verrichten in plaats van een gevangenisstraf. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en twee andere rechters betrokken waren.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Groningen
parketnummer 18/076296-23 vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18/224034-20
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken

d.d. 6 september in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 23 augustus 2023. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. P.T. Huisman, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L. de Graaf.

Tenlastelegging

Aan verdachte is na wijziging van de tenlastelegging ten laste gelegd dat:
1. hij op een of meer tijdstippen in de maanden november 2022 tot en met december
2022 te Groningen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld
[slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van ongeveer E 900,- althans een geldbedrag, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [slachtoffer] en/of een derde toebehoorde(n) door,
-bij die [slachtoffer] aan de deur te komen en/of
-via een derde tegen die [slachtoffer] te zeggen "als hij de schuld niet zou betalen hij zou worden neergestoken" en/of
-berichten aan die [slachtoffer] te sturen met als inhoud dat ze de ramen van zijn woning zouden ingooien en/of de ramen van de auto van zijn ouders zouden ingooien als hij niet met geld zou komen althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
2 hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 14 februari 2023 tot en met 16 maart 2023 te Groningen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld
[slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van ongeveer 7000 euro, althans een
geldbedrag in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [slachtoffer] en/of een derde toebehoorde(n),hebbende verdachte en/of zijn mededader, -het te betalen bedrag telkens verhoogd toen die [slachtoffer] niet betaalde en/of -berichten naar die [slachtoffer] gestuurd met als inhoud "als hij niet zou betalen zou dat consequenties hebben" en/of "Vandaag geld he, geen geintjes vandaag he" en/of "telefoon uitzetten je bent zwaar de lul" en/of "ik geef je 1 kans totdat je gereageerd hebt wil weten wat je te zeggen heb maar ik vind het kakka gaan we zien wat gaat gebeuren" en/of "boeit me geen kanker ik wil geld zien had je me begrepen" en/of "nu gaat er weer extra komen" en/of "kan je alsjeblieft reageren zo word ik boos", aalthans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 14 februari 2023 tot en met 16 maart 2023 te Groningen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader voorgenomen misdrijf om een ander, te weten [slachtoffer] door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen die ander, wederrechtelijk te dwingen iets te doen, niet te doen en/of te dulden, te weten de afgifte van ongeveer 7000 euro, althans een geldbedrag, -het te betalen bedrag telkens te verhogen toen die [slachtoffer] niet betaalde en/of
-berichten naar die [slachtoffer] te sturen met als inhoud "als hij niet zou betalen zou dat consequenties hebben" en/of "vandaag geld he, geen geintjes vandaag he" " en/of "telefoon uitzetten je bent zwaar de lul" en/of "ik geef je 1 kans totdat je gereageerd hebt wil weten wat je te zeggen heb maar ik vind het kakka gaan we zien wat gaat gebeuren" en/of "boeit me geen kanker ik wil geld zien had je me begrepen" en/of "nu gaat er weer extra komen" en/of "kan je alsjeblieft reageren zo word ik boos", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3
hij in of omstreeks de periode van 16 februari 2022 tot en met 16 maart 2023 te Groningen, meermalen, althans eenmaal tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder feit 1 en het onder feit 2 primair ten laste gelegde. Op basis van de aangifte, de getuigenverklaringen en de verklaringen van de twee verdachten kunnen deze feiten wettig en overtuigend bewezen worden. Er is sprake van medeplegen, ook bij het onder 1 ten laste gelegde feit, omdat verdachten handelden met een gezamenlijk doel, namelijk het slachtoffer bewegen tot afgifte van geld. Het onder feit 3 ten laste gelegde feit kan wettig en overtuigend bewezen worden op grond van de aangifte en de bekennende verklaring van de verdachte.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder feit 1 ten laste gelegde. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Verdachte wist niet dat medeverdachte [medeverdachte] naar het huis van het slachtoffer zou gaan. Er is geen sprake van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en medeverdachte, waardoor verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1.
Ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat er onvriendelijke teksten zijn gestuurd naar het slachtoffer, maar dat dit geen bedreiging met geweld inhoudt. Derhalve kan het primair ten laste gelegde onder 2, de afpersing, niet bewezen worden. Er kan wel tot een bewezenverklaring voor het onder feit 2 subsidiair ten laste gelegde gekomen worden, de dwang. Het is voor te stellen dat vanuit de onvriendelijke WhatsAppjes enige psychische druk ging.
Ten aanzien van het onder feit 3 ten laste gelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, met dien verstande dat medeverdachte [medeverdachte] zich hier niet schuldig aan heeft gemaakt.
Oordeel van de rechtbankTen aanzien van feit 1:
De rechtbank acht feit 1 niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Ook indien het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht, kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Uit het dossier en uit het verhandelde ter terechtzitting is niet gebleken dat er sprake is geweest van enig overleg tussen verdachte en medeverdachte. Ook staat niet vast dat verdachte vooraf wist dat medeverdachte naar het huis van het slachtoffer zou gaan. Verdachte heeft verklaard dat hij achteraf pas hoorde dat medeverdachte [medeverdachte] naar het huis van het slachtoffer is gegaan.
Nu niet is gebleken van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte en ook niet is gebleken van een bijdrage van verdachte aan het ten laste gelegde van voldoende gewicht, is de rechtbank van oordeel dat het ten laste gelegde medeplegen niet kan worden bewezen, zodat verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 2:
De rechtbank acht feit 2, primair niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
De rechtbank is van oordeel dat de tenlastegelegde feitelijkheden "vandaag geld he geen geintjes vandaag he", "telefoon uitzetten je bent zwaar de lul", "ik geef je 1 kans totdat je gereageerd hebt wil weten wat je te zeggen heb maar ik vind het kakka gaan we zien wat gaat gebeuren", "boeit me geen kanker ik wil geld zien had je me begrepen", "nu gaat er weer extra komen" en "kan je alsjeblieft reageren zo word ik boos", met het doel om geld van aangever te verkrijgen, niet vallen onder het begrip ‘geweld’ of ‘bedreiging met geweld’ in de zin van artikel 317 van het Wetboek van Strafrecht. Verdachte zal daarom van het onder 2 primair tenlastegelegde worden vrijgesproken. Dit laat onverlet dat deze bewoordingen in maatschappelijke zin wel degelijk bedreigend voor aangever kunnen zijn geweest.
De genoemde feitelijkheden leveren naar het oordeel van de rechtbank wel ‘dwang’ op als bedoeld in artikel 284 Wetboek van Strafrecht, zoals onder 2 subsidiair tenlastegelegd is. De rechtbank is van oordeel dat de feitelijkheden van zodanige aard zijn dat zij in de gegeven omstandigheden leidden tot een zodanige psychische druk dat aangever hieraan geen weerstand heeft kunnen bieden.
De rechtbank acht feit 2, subsidiair wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 23 augustus 2023;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 16 maart 2023, opgenomen op pagina9 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2023067431 d.d. 19 maart 2023, inhoudend de verklaring van [slachtoffer] .
Ten aanzien van feit 3:
De rechtbank acht feit 3 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 23 augustus 2023;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 16 maart 2023, opgenomen op pagina9 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2023067431 d.d. 19 maart 2023, inhoudend de verklaring van [slachtoffer] .

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feit 2, subsidiair en feit 3 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
2 hij op meer tijdstippen in de periode van 14 februari 2023 tot en met 16 maart 2023 te Groningen, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om een ander, te weten [slachtoffer] door enige feitelijkheid gericht tegen die ander, wederrechtelijk te dwingen iets te doen, te weten de afgifte van een geldbedrag, door,
  • het te betalen bedrag telkens te verhogen toen die [slachtoffer] niet betaalde en
  • berichten naar die [slachtoffer] te sturen met als inhoud "vandaag geld he geen geintjes vandaaghe" en "telefoon uitzetten je bent zwaar de lul" en "ik geef je 1 kans totdat je gereageerd hebt wil weten wat je te zeggen heb maar ik vind het kakka gaan we zien wat gaat gebeuren" en "boeit me geen kanker ik wil geld zien had je me begrepen" en "nu gaat er weer extra komen" en "kan je alsjeblieft reageren zo word ik boos", terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
3 hij in de periode van 16 februari 2022 tot en met 16 maart 2023 te Groningen, meermalen, opzettelijk heeft verkocht, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

2, subsidiair poging tot medeplegen van een ander door enige andere feitelijkheid gericht tegen die ander, wederrechtelijk dwingen iets te doen
3. opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder feit 1, het onder feit 2 primair en het onder feit 3 ten laste gelegde wordt veroordeeld, met toepassing van het jeugdstrafrecht, tot een jeugddetentie voor de duur van 180 dagen, waarvan 127 dagen voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, met een proeftijd van twee jaren. De officier van justitie vordert dat daarbij de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering worden opgelegd. Daarnaast heeft de officier van justitie een taakstraf voor de duur van 80 uren gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor de toepassing van het jeugdstrafrecht, zoals in het rapport van de reclassering is geadviseerd. De raadsman vraagt om geen onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, omdat dat de positieve ontwikkelingen die verdachte nu doormaakt zal doorkruisen. Een jeugddetentie ter hoogte van het voorarrest met daaraan gekoppeld een voorwaardelijk deel met de door de reclassering voorgestelde bijzondere voorwaarden lijkt de raadsman redelijk. Verdachte wil zich hier ook aan houden. Ten aanzien van het door de reclassering geadviseerde contactverbod met medeverdachte [medeverdachte] heeft de raadsman aangevoerd dat deze kan komen te vervallen. Ten aanzien van de door de officier van justitie gevorderde taakstraf verzoekt de raadsman deze te minderen, aangezien hij pleit voor de bewezenverklaring van minder feiten.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het reclasseringsrapport d.d. 31 juli 2023, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee feiten, te weten een poging tot medeplegen van dwang en het verkopen van harddrugs. Een poging tot dwang heeft een grote impact op het slachtoffer. Verdachte heeft hier geen moment bij stilgestaan omdat hij zich enkel door eigen financieel gewin heeft laten leiden. De rechtbank rekent verdachte dit aan. Daarnaast is het verkopen van drugs schadelijk voor de maatschappij. Ook kan de handel in drugs overlast meebrengen. Door het plegen van dit delict heeft verdachte zijn eigen financiële gewin boven de belangen gesteld die door de strafbaarstelling van de handel in drugs worden gediend.
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of in het kader van het zogenoemde adolescentenstrafrecht (hierna: ASR) toepassing van het jeugdstrafrecht aan de orde is. Ten tijde van het ten laste gelegde was verdachte 21 jaar oud, zodat in beginsel het commune (volwassenen) strafrecht dient te worden toegepast. Op grond van artikel 77c Sr kan de rechter echter adolescenten van 18 tot 23 jaar berechten op grond van het jeugdstrafrecht, indien hij daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
De rechtbank heeft acht geslagen op het rapport van de reclassering van 31 juli 2023 waaruit volgt dat toepassing van het jeugdstrafrecht wordt geadviseerd. De reclassering vindt de continuering van de begeleiding door de jeugdreclassering wenselijk. Daarnaast is er sprake van een onderontwikkeld sociaal-emotioneel functioneren en zijn er mogelijkheden voor pedagogische beïnvloeding. Gelet op voornoemd rapport en al hetgeen overigens uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken omtrent verdachte, zal de rechtbank het jeugdstrafrecht toepassen.
De rechtbank komt met betrekking tot de strafoplegging tot een lagere straf dan door de officier van justitie is gevorderd, omdat de rechtbank minder (ernstige) feiten bewezen acht. Alles afwegend acht de rechtbank een jeugddetentie voor de duur van 120 dagen, waarvan 67 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, en daarnaast een taakstraf voor de duur van 80 uren passend en geboden. Aan het voorwaardelijk strafdeel zal de rechtbank de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden, met uitzondering van het contactverbod, een en ander zoals vermeld in het dictum. Op deze wijze kan verdachte met behulp en onder toezicht van de reclassering blijven werken aan de positieve ontwikkeling die hij binnen het schorsingstoezicht heeft laten zien, zodat deze ontwikkeling zich kan doorzetten en verder bestendigen.
Nu verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf, waarvan het onvoorwaardelijke gedeelte gelijk is aan de tijd die verdachte op die datum reeds in voorarrest had doorgebracht, heft de rechtbank het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk vonnis van 25 juni 2021 van de meervoudige strafkamer in de rechtbank NoordNederland te Groningen, is verdachte veroordeeld tot -onder meer- een gevangenisstraf van 90 dagen, waarvan 33 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De proeftijd is ingegaan op 10 juli 2021. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de proeftijd wordt verlengd met een jaar.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor het verlengen van de proeftijd met een jaar subsidiair het omzetten van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf in een taakstraf.
Oordeel van de rechtbank
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke straf te gelasten. De rechtbank acht het echter onwenselijk dat verdachte opnieuw gedetineerd raakt.
In plaats van een last tot tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf te geven, zal de rechtbank daarom gelasten dat verdachte een taakstraf van 66 uren moet verrichten, te vervangen door 33 dagen hechtenis als hij deze taakstraf niet of niet naar behoren verricht.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 45, 47, 77c, 77c, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 284 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder feit 1 en onder feit 2 primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder feit 2 subsidiair en onder feit 3 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een jeugddetentie voor de duur van 120 dagen.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf (
een gedeelte, groot 67 dagen), niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
dat de veroordeelde zich houdt aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering en zich meldt op afspraken met de jeugdreclassering zo vaak de jeugdreclassering dat nodig vindt. De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de jeugdreclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De veroordeelde volgt de aanwijzingen op die hem door of namens de jeugdreclassering gegeven worden voor zover niet reeds in andere voorwaarden benoemd. Binnen het toezicht worden (sub)doelen geformuleerd waarvoor de veroordeelde zich in zal zetten deze te behalen.
dat de veroordeelde zich laat behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de jeugdreclassering. De behandeling richt zich op diagnostiek en de daaruit voortvloeiende behandeling. De behandeling start na aanmelding en zodra er plek is. De behandeling duurt zolang de jeugdreclassering dat nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
dat de veroordeelde verblijft bij [instelling] of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de jeugdreclassering. Het verblijf start op maandag 8 mei 2023. Het verblijf duurt zolang de jeugdreclassering dat nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de jeugdreclassering voor hem heeft opgesteld.
dat de veroordeelde meewerkt aan het vinden en/of behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of scholing, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag.
dat de veroordeelde aan de jeugdreclassering inzicht geeft in zijn financiën, zo vaak en zo lang de jeugdreclassering dat nodig vindt. Samen met de jeugdreclassering kan de veroordeelde werken aan het afbetalen van zijn schulden en het verkrijgen van een stabiel inkomen. Dit draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag.
Geeft aan Jeugdbescherming Noord de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen vaneen of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van hetWetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.

een taakstraf voor de duur van 80 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 40 dagen zal worden toegepast.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

18.224034-20:

Gelast - in plaats van de tenuitvoerlegging van de straf voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de meervoudige strafkamer van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen van 25 juni 2021, te weten: een gevangenisstraf voor de duur van 33 dagen -
een taakstraf van 66 uren,met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 33 dagen.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.J. Bosker, voorzitter, mr. M.S. van der Kuijl en mr. R. Tesfai, rechters, bijgestaan door mr. L.M. Jongman, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 6 september 2023.
Mrs. Van der Kuijl en Jongman zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.