ECLI:NL:RBNNE:2023:3680

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
5 september 2023
Publicatiedatum
5 september 2023
Zaaknummer
18-333307-22
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor verkrachting en aanranding met bewijsbeoordeling en strafmotivering

Op 5 september 2023 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Assen uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1985, die werd beschuldigd van verkrachting en aanranding. De zaak betreft meerdere incidenten waarbij de verdachte slachtoffers heeft gedwongen tot seksuele handelingen door middel van geweld en bedreiging. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor de feiten 1 en 3, maar sprak hem vrij van feit 2, omdat het bewijs niet wettig en overtuigend was. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de slachtoffers, hoewel consistent, niet voldoende steunbewijs hadden om de verdachte te veroordelen voor het tweede feit. De rechtbank achtte de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen, waarbij de verdachte op 21 november 2005 in Meppel en op 10 september 2004 in Westerveld slachtoffers heeft aangerand. De rechtbank heeft de verdachte een gevangenisstraf van 30 maanden opgelegd, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor reclassering en behandeling. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waarbij de rechtbank de vordering van slachtoffer 1 volledig toewijsde, maar de vordering van slachtoffer 2 niet-ontvankelijk verklaarde. De rechtbank heeft in haar oordeel rekening gehouden met de ernst van de feiten, de impact op de slachtoffers en de psychische toestand van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
Locatie Assen
Parketnummer 18/333307-22

Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d.

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1985 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] , thans gedetineerd te [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 22 augustus 2023. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. R.A. Schenk, advocaat te Harderwijk. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. H.J. Mous.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1. hij, op of omstreeks 21 november 2005 te Meppel door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten het met een scooter klemrijden van [slachtoffer 1] en/of (vervolgens) dreigend de woorden toe te voegen 'Stoppen of ik sla je neer' en/of 'Als je niet meewerkt dan sla ik je neer', althans woorden van gelijke strekking en/of door het hoofd van [slachtoffer 1] naar beneden te duwen, [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , te weten het brengen en/of houden van zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer 1] en/of het betasten/aanraken van de borsten en/of vagina van die [slachtoffer 1] ;
2
hij, op of omstreeks 15 juli 2011 te Meppel, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten het (met kracht) duwen van zijn hand onder de trui van [slachtoffer 2] , voornoemde [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het met de hand betasten/aanraken van de billen en/of borsten;
3 hij, op of omstreeks 10 september 2004 te [adres] , gemeente Westerveld en/of [adres] , door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten het (met kracht) grijpen met zijn hand naar de borsten en/of billen van [slachtoffer 3] , voornoemde [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het met de hand betasten/aanraken van de borsten en/of billen.
Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de officier van justitie aangevoerd dat de verklaring van aangeefster [slachtoffer 2] betrouwbaar, consistent en eenduidig is. Bovendien wordt de verklaring van aangeefster ondersteund door de verklaring van haar moeder (getuige [naam 1] ). Zij verklaart immers dat aangeefster haar na het incident opbelde en vertelde wat er was gebeurd. Tot slot wordt de verklaring van aangeefster eveneens ondersteund door het feit dat aangeefster in de week na het incident hierover met haar huisarts heeft gesproken.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte van het onder 1 ten laste gelegde partieel dient te worden vrijgesproken, en van het onder 2 en 3 ten laste gelegde integraal dient te worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd, kort en zakelijk weergegeven:
Feit 1
Verdachte ontkent dat de gestelde handelingen hebben plaatsgevonden onder verbale bedreiging met geweld, zodat verdachte van dat onderdeel van de tenlastelegging dient te worden vrijgesproken.
Feit 2
Verdachte ontkent nadrukkelijk dat de aan hem ten laste gelegde gedragingen hebben plaatsgevonden en er zijn geen getuigen. Gelet hierop dient verdachte hiervan te worden vrijgesproken.
Feit 3
Verdachte ontkent dat hij degene is die de ten laste gedragingen heeft gepleegd. Zowel verdachte als zijn toenmalige partner hebben verklaard dat de scooter van verdachte in die periode ook door andere jongens werd gebruikt. Er is daarnaast, gelet op de verschillen tussen de ten laste gelegde feiten, geen sprake van een modus operandi. Tot slot hebben er in die periode in die omgeving nog drie verkrachtingen plaatsgevonden, waaraan verdachte niet gerelateerd kan worden. Gelet op het voorgaande ontbreekt het wettig en overtuigend bewijs, zodat verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken.
Oordeel van de rechtbank

Feit 2

De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Juridisch kader
Zaken als onderhavige zijn bewijstechnisch lastige zaken. Veelal staat de verklaring van de aangeefster tegenover die van de verdachte. Getuigen van de gebeurtenis zijn er over het algemeen niet. De rechtbank kan niet tot een bewezenverklaring komen als de door één getuige genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en er onvoldoende steun is in ander bewijsmateriaal. Naast de aangifte is er dus steunbewijs nodig. Indien dit steunbewijs er is moet worden beoordeeld of het geheel van het bewijsmateriaal de rechtbank ervan overtuigt dat de verdachte het tenlastegelegde heeft gepleegd.
Beoordeling
Aangeefster heeft op 4 augustus 2011 tijdens een ‘informatief gesprek zeden’ verklaard dat zij is aangerand door verdachte. In haar aangifte op 7 september 2011 is zij in essentie bij haar eerste verklaring gebleven. Bovendien heeft zij kort na de gebeurtenis, tijdens een telefoongesprek haar moeder, over de aanranding verteld en blijkt uit het journaal van de huisarts van aangeefster dat zij hem op 20 juli 2011 heeft verteld dat zij in de week ervoor is aangerand door haar bovenbuurman.
Hoewel de verklaring van de moeder van aangeefster en de notitie van de huisarts de aangifte ondersteunen en bijdragen aan de betrouwbaarheid ervan, blijft aangeefster zelf de bron van deze informatie. Er zijn geen andere bewijsmiddelen die de verklaring van aangeefster kunnen ondersteunen. De verklaring van aangeefster over de handelingen van verdachte vindt daarmee geen concrete steun in ander bewijsmateriaal. Hierdoor is niet voldaan aan de bewijsminimumregel en daarom zal verdachte van dit feit worden vrijgesproken. De rechtbank merkt daarbij op dat dit niet betekent dat hetgeen door aangeefster is verklaard niet gebeurd zou kunnen zijn, maar enkel dat het wettelijk bewijsminimum niet is gehaald.

Feiten 1 en 3

De rechtbank acht de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven. Ieder bewijsmiddel is – ook in onderdelen – slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. De door verdachte ter terechtzitting van 22 augustus 2023 afgelegde verklaring, voor zoverinhoudend:
Het klopt dat ik mij op 21 november 2005 heb laten pijpen door mevrouw [slachtoffer 1] . Ik reed die ochtend op mijn scooter. Met mijn scooter ben ik naast haar gaan rijden.
2. Een schriftelijk bescheid, te weten een niet-ondertekend proces-verbaal van aangifte d.d.
1 december 2005, opgenomen op pagina 57 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2022320312 (NN RBC22085 ‘DUNDEE’) d.d. 28 december 2022, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 1] :
Maandag 21 november 2005 ben ik gedwongen geweest een mij onbekende man te pijpen. Halverwege die weg onder de A-32 is een tunneltje. Toen ik onder de tunnel was zag ik dat mij een scooter tegemoet kwam. Ik zag toen dat de scooter keerde en mij achterop kwam rijden. Net voordat ik de tunnel uit reed voelde ik dat hij mij vastgreep bij de jas. Ik kon wel doorfietsen. Net na het einde van de tunnel liet hij mij los en reed mij voorbij. Ik zag uit de verte dat hij voorbij de zijweg de scooter weer keerde. Voorbij het spoor heeft hij mij klem gezet met de scooter. Hij dwong mij om te stoppen. Ik hoorde dat hij zei 'stoppen of ik sla je neer'. Terwijl ik daar zo stond met mijn fiets en die man, hoorde ik dat hij tegen mij zei 'ik wil aan je borsten voelen’. Ik heb toen om hulp gegild. Ik heb hem ook gezegd dat ik dat niet wilde. Hij zei toen tegen mij dat als ik dat niet wilde hij mij neer zou slaan. Hij voelde onder mijn jas en trui aan mijn borsten. Hij gebruikte zijn linkerhand om aan mijn borsten te voelen. Ik schat dat dit 2 à 3 minuten geduurd heeft. Toen hij klaar was met mijn borsten wilde hij ook nog aan mijn vagina zitten. Hij zei letterlijk 'ik wil aan je kut voelen'. Hij ging met zijn hand er in. Ik heb gezegd dat ik dat niet wou. Hij zei dat ik wel mee moest werken omdat hij me anders neer zou slaan. Hij ging met zijn hand bij mijn onderbroek in. Hij voelde aan mijn venusheuvel. U vraagt mij te schatten hoe lang dat duurde. Ik vind dat wel moeilijk, ik denk 1 à 2 minuten. Ik dacht dat ik er van af was, maar toen moest ik het mondeling bij hem doen. Hij deed de broek los en haalde zijn penis eruit. Hij zei ’je moet me pijpen'. Ik durfde niks terug te zeggen. Ik begon hem te pijpen. Ik heb die penis uit mijn mond gehaald voordat hij klaar kwam. Toen ik de penis uit mijn mond hield kwam hij gelijk klaar. U vraagt mij waar het sperma terecht is gekomen. Voor wat ik in de vluchtigheid gezien heb op zijn schoenen en op mijn mouw.
Voor mijn gevoel duurde het pijpen heel erg lang. Ik denk 2 à 3 minuten. U vraagt mij hoe die penis in eerste instantie bij mij in de mond komt. Hij pakte mij bij mijn hoofd met een hand en duwde mijn hoofd naar beneden in de richting van zijn penis. Ik probeerde me strak te houden, maar dat lukte me niet.
3.
Een schriftelijk bescheid, te weten een niet-ondertekend proces-verbaal onderzoek regionale technische recherche d.d. 8 december 2005, opgenomen op pagina 14 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [naam 2] :
Op zaterdag 3 december 2005, werd door mij de kleding van het slachtoffer [slachtoffer 1] vanuit het bureau Hoogeveen -West meegenomen voor een nader onderzoek. Het ging hierbij om een papieren vensterzaak met daarin een paarse regenbroek en een meerkleurige regenjas. De regenbroek (SVO 1) en -jas (SVO 2) werden door mij voorzien van unieke identiteitszegelnummers.
Sporen gegevens
Spoornummer: PL033B/05-201126/6/1
Spoortype: Biologische sporen Vindplaats: Regenjas AHJ873
4. Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zaaknummer 2005.12.13.1333, d.d. 1 maart 2006, opgenomen op pagina 28 e.v. van voornoemd dossier, opgemaakt door dr. A.D. Kloosterman, op de door hem afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, voor zover inhoudend als zijn verklaring:
Onderzoek naar biologische sporen
Sperma
De regenjas [AHJ873] is onderzocht op de aanwezigheid van sperma. Op de regenjas is sperma aangetroffen. Twee spermasporen zijn bemonsterd. Deze bemonsteringen zijn veiliggesteld als: [AHJ873]#1, boven de steekzak van het linkervoorpand; [AHJ873]#2, op de onderrand van het linkervoorpand.
5. Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zaaknummer 2022.02.15.070 (aanvraag 001), d.d. 10 maart 2022, opgenomen op pagina 25 e.v. van voornoemd dossier, opgemaakt door ing. S. Tuinman, op de door hem/haar afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, voor zover inhoudend als zijn/haar verklaring:

Gegevens veroordeelde

Achternaam: [verdachte]
Voornamen: [verdachte]
Geboortedatum: [geboortedatum] 1985
DNA-databank
Het DNA-profiel WAAP4223NL van de veroordeelde [verdachte] is op 17 februari 2022 opgenomen in de Nederlandse DNA-databank voor strafzaken en wordt sindsdien vergeleken met de daarin aanwezige DNA-profielen. Bij deze vergelijking is tot op heden één match gevonden. Deze matchende DNA-profielen zijn geregistreerd onder DNA-profielcluster 52957.
Bovenstaande betekent dat DNA in het sporenmateriaal met het identiteitszegel AHJ873#02, uit DNAprofielcluster 52957, afkomstig kan zijn van de veroordeelde [verdachte] . SIN / DNA-identiteitszegel:
AHJ873#02
Matchkans DNA-profiel: kleiner dan één op één miljard
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 december 2022, opgenomen op pagina 149 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [naam 3] :
Op 11 september 2004 gaf de moeder van [slachtoffer 3] telefonisch door dat [slachtoffer 3] op 10 september lastig was gevallen door een jongeman op een paars of blauwe scooter. Tussen [adres] en [adres] , in de buurt van de tunnel kwam haar een scooter achterop. De jongeman op de scooter kwam naast haar rijden en greep haar bij de borsten en billen om haar te laten stoppen. [slachtoffer 3] schreeuwde dat hij op moest houden en op moest sodemieteren. Ondertussen probeerde zij het kentekenplaatje van de scooter te kijken. De jongen kreeg dit in de gaten en probeerde zijn voet voor het plaatje te houden. [slachtoffer 3] heeft toch het plaatje gezien, welke [kenteken] is. Volgens [slachtoffer 3] zou de jongen ongeveer 18 jaar oud zijn.
In een vervolgmutatie op 12 september 2004 is te lezen dat het blijkt te gaan om het tunneltje tussen beide ingevoerde wegen, zijnde [adres] en [adres] .
In een vervolgmutatie op 13 september 2004 is te lezen dat het genoemde verzekeringsplaatje op 01-05-2004 is afgegeven aan (letterlijke tekst): “niemand minder dan [verdachte] .”
Feit 1
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit heeft verdachte een deels bekennende verklaring afgelegd. Verdachte heeft op zitting echter aangegeven dat hij zich niet kan voorstellen dat hij heeft gedreigd met het slaan van aangeefster.
De rechtbank stelt voorop dat zij de verklaring van aangeefster betrouwbaar acht. Aangeefster verklaart namelijk consistent, authentiek en zeer gedetailleerd. Het dossier biedt, gelet op het DNAonderzoek en verdachtes eigen verklaring ter zitting, zoals hierboven weergegeven, daarnaast ook voldoende steunbewijs voor de verklaring van aangeefster. Nu de rechtbank de verklaring van aangeefster betrouwbaar acht en van oordeel is dat die verklaring voldoende wordt ondersteund, gaat de rechtbank uit van de toedracht zoals die door aangeefster naar voren is gebracht. Dat geldt te meer omdat verdachte niet zeker is over zijn eigen uitspraken van destijds en evenmin een alternatieve verklaring kan geven met betrekking tot wat er volgens hem wel zou zijn gezegd. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de verbale bedreigingen met geweld heeft geuit.
Feit 3
De rechtbank merkt allereerst op dat slachtoffer [slachtoffer 3] , bij monde van haar moeder, de politie heeft laten weten dat zij op 10 september 2004 is aangerand door een man op een scooter. Tijdens de aanranding heeft zij het volledige kenteken van de scooter kunnen waarnemen en zij schat dat de bestuurder ongeveer 18 jaar oud is. Uit het dossier volgt dat het kenteken op naam staat van verdachte. De rechtbank stelt voorts vast dat verdachte ten tijde van de aanranding 19 jaar oud was.
De rechtbank is van oordeel dat de bewijsmiddelen die ten grondslag liggen aan de verkrachting (feit
1) kunnen dienen als schakelbewijs voor de onderhavige aanranding, nu sprake is van een herkenbare, specifieke modus operandi van verdachte. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kunnen aangiftes van slachtoffers als schakelbewijs in de zaak van één van de andere slachtoffers worden gebruikt als sprake is van een specifieke modus operandi, die in de onderscheiden gevallen in overwegende mate overeenkomt. Het moet dan gaan om bewijsmateriaal van die andere feiten dat op essentiële punten belangrijke overeenkomsten vertoont met het bewijsmateriaal van het te bewijzen feit en dat duidt op een specifiek patroon in het gedrag van verdachte, welk patroon herkenbaar aanwezig is in de voor het te bewijzen feit voorhanden bewijsmiddelen.
De rechtbank overweegt dat in beide situaties een fietsende, jonge vrouw achterop werd gereden door een jongeman op een scooter. In beide situaties werden de vrouwen door de scooterrijder onverhoeds betast of beetgepakt en is gepoogd hen tot stoppen te brengen. In het geval van slachtoffer [slachtoffer 3] is verdachte hier niet in geslaagd, en in het geval van slachtoffer [slachtoffer 1] wel. Beide gebeurtenissen vonden plaats binnen het tijdsbestek van ongeveer één jaar en beide keren in dezelfde omgeving op de openbare weg nabij een tunneltje.
Naast deze specifieke modus operandi wijst in het bijzonder het door slachtoffer [slachtoffer 3] genoemde kentekenplaatje van de scooter in de richting van verdachte als de dader.
De rechtbank acht het door de verdediging geschetste alternatieve scenario, dat niet vaststaat dat verdachte verantwoordelijk is voor de aanranding nu zijn scooter in die periode ook door andere jongens werd gebruikt, niet aannemelijk. De enkele stelling dat de scooter in die periode door meerdere mensen werd gebruikt is niet nader onderbouwd en daardoor onvoldoende concreet.
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank het onder 3 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 en 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1 hij, op 21 november 2005 te Meppel door een andere feitelijkheid en bedreiging met geweld, te weten het met een scooter klemrijden van [slachtoffer 1] en vervolgens dreigend de woorden toe te voegen ‘Stoppen of ik sla je neer’ en ‘Als je niet meewerkt dan sla ik je neer’, en door het hoofd van die [slachtoffer 1] naar beneden te duwen, die [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , te weten het brengen en houden van zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer 1] en het betasten van de borsten en vagina van die [slachtoffer 1] ;
3
Hij, op 10 september 2004 te [adres] , gemeente Westerveld en/of [adres] , door geweld, te weten het grijpen met zijn hand naar de borsten en billen van [slachtoffer 3] , voornoemde [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, te weten het met de hand betasten van de borsten en billen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

1. verkrachting
3. feitelijke aanranding van de eerbaarheid
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de feiten 1, 2 en 3 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 40 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met oplegging van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden en een proeftijd van vijf jaren, met aftrek van voorarrest.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair vrijspraak gevraagd voor de feiten 2 en 3. De raadsman heeft subsidiair gepleit voor de oplegging van een gevangenisstraf van aanmerkelijk kortere duur dan door de officier van justitie is gevorderd.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, de rapportage van Pro Justitia van 7 maart 2023, de reclasseringsadviezen van 24 januari 2023 en 13 juni 2023, het uittreksel van de justitiële documentatie alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
Verdachte heeft één slachtoffer aangerand en één slachtoffer betast en verkracht door haar te dwingen om hem te pijpen. De slachtoffers fietsten elk alleen in de buurt van een tunneltje, toen zij werden vastgegrepen door verdachte die op zijn scooter langszij kwam. Vervolgens betastte verdachte hen. Beide slachtoffers hebben geschreeuwd om ervoor te zorgen dat verdachte zou stoppen. Uit de slachtofferverklaring van slachtoffer [slachtoffer 1] blijkt dat de gebeurtenissen en de vrees voor wat er mogelijk nog meer had kunnen gebeuren, een enorme impact op haar leven en dat van haar naasten heeft gehad. Zo heeft zij verklaard dat zij op meerdere momenten in de afgelopen jaren therapie heeft moeten volgen, onder meer als gevolg van deze gebeurtenis, en heeft de gebeurtenis grote invloed gehad op haar liefdesleven.
Algemeen is ook bekend dat slachtoffers van verkrachting en aanranding nog lange tijd last kunnen hebben van de psychische gevolgen daarvan. De rechtbank rekent verdachte zwaar aan dat hij de lichamelijke en psychische integriteit van de slachtoffers – en in bijzonder die van [slachtoffer 1] – ernstig heeft geschonden. Hun onvoorwaardelijke gevoel van vrijheid en onbevangenheid is door de daden van verdachte afgepakt. Bovendien heeft verdachte bijgedragen aan de gevoelens van onrust en onveiligheid door voor hem onbekende slachtoffers op de openbare weg op deze manier te dwingen tot het ondergaan van seksuele handelingen.
Gelet op de ernst, aard, duur en omvang van de feiten kan naar het oordeel van de rechtbank met geen andere straf worden volstaan dan een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het oriëntatiepunt voor een eenmalige verkrachting een gevangenisstraf van twee jaren is, terwijl verdachte tevens schuldig is bevonden aan aanranding.
De rechtbank komt evenwel tot een lagere gevangenisstraf dan is geëist door de officier van justitie, nu de rechtbank niet alle ten laste gelegde feiten bewezen acht. Daarbij weegt de rechtbank in beperkt strafverminderende zin mee dat, zoals volgt uit de Pro Justitia rapportage van 7 maart 2023, bij verdachte sprake is van meerdere psychische stoornissen, welke in beperkte mate hebben doorgewerkt in het eerste ten laste gelegde feit. De rechtbank zal dit feit daarom in licht verminderde mate aan verdachte toe rekenen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, passend en geboden is, met een proeftijd van vijf jaren en met aftrek van de periode die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank zal de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering aan het voorwaardelijke deel van de straf verbinden, waaronder onder meer opname in een zorginstelling voor een klinische behandeling. De rechtbank acht behandeling van verdachte van belang om zo mogelijk te voorkomen dat verdachte in de toekomst nogmaals de fout in gaat.

Benadeelde partij

De volgende personen hebben zich, bijgestaan door mr. Y.G. de Barbanson, advocaat te Leeuwarden, als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
1. [slachtoffer 1] , tot een bedrag van € 15,30 ter vergoeding van materiële schade en
€ 8.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
2. [ [slachtoffer 2] , tot een bedrag van € 2.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderdmet wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van beide vorderingen, vermeerderd met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 1] heeft de raadsman betoogd dat een bedrag van € 7.400,00 ter vergoeding van immateriële schade niet onredelijk is, maar dat er geen gronden zijn die een verhoging tot € 8.000,00 rechtvaardigen. Voorts heeft de raadsman betoogd dat vergoeding van de wettelijke rente vanaf 2005 – gelet op de hoogte van dat bedrag – een onbillijke situatie zou opleveren, zodat dit bedrag gematigd dient te worden.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 2] heeft de raadsman betoogd dat zij hierin nietontvankelijk moet worden verklaard, gelet op de bepleite vrijspraak van het feit waaruit die schade zou zijn ontstaan.
Oordeel van de rechtbank
[slachtoffer 1]
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezen verklaarde. De gevorderde schadevergoeding van € 8.000,- acht de rechtbank billijk en zal daarom worden toegewezen. De rechtbank zal bepalen dat de vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 november 2005, en de vergoeding van materiële schade vanaf 20 maart 2023.
De rechtbank ziet geen aanleiding tot matiging van de wettelijke rente. De enkele omstandigheid dat na het onder 1 bewezen verklaarde geruime tijd is verstreken, staat niet in de weg aan het toewijzen van de wettelijke rente vanaf de pleegdatum. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de oorzaak van het tijdsverloop enkel in de invloedssfeer van verdachte kan worden gevonden.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
[slachtoffer 2]
De rechtbank acht het feit niet bewezen waaruit de schade zou zijn ontstaan. De benadeelde partij zal daarom niet ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De rechtbank zal bepalen dat verdachte en de benadeelde partij ieder de eigen proceskosten dragen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 63, 242 en 246 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.
Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 2 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 3 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 10 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 5 jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Veroordeelde meldt zich binnen twee werkdagen na het ingaan van de proeftijd bij de reclasseringvan Reclassering Nederland, Amerikaweg 3A, Assen en blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. Veroordeelde volgt de aanwijzingen op die hem door of namens de reclassering gegeven worden voor zover niet reeds in andere voorwaarden benoemd. Binnen het toezicht worden (sub)doelen geformuleerd waarvoor veroordeelde zich in zal zetten deze te behalen;
Veroordeelde laat zich opnemen in een, door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voorplaatsing, te bepalen instelling. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing.
Veroordeelde verblijft in een instelling voor begeleid of beschermd wonen of maatschappelijkeopvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start na afronding van de klinische behandeling. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
Veroordeelde gebruikt geen drugs en werkt mee aan controle op dit verbod. De controle gebeurtmet urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd. Dit kunnen zowel aangekondigde als onaangekondigde controles betreffen;
Veroordeelde gebruikt geen alcohol en werkt mee aan urineonderzoek en ademonderzoek(blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd. Dit kunnen zowel aangekondigde als onaangekondigde controles betreffen.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen vaneen of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van hetWetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Vordering benadeelde partijen
Ten aanzien van feit 1
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte om aan [slachtoffer 1] te betalen:
  • het bedrag van € 8.015,30 (zegge: achtduizend vijftien euro en dertig cent);
  • de wettelijke rente over het bedrag van € 15,30 vanaf 20 maart 2023 en over het bedrag van €
8.000,00 vanaf 21 november 2005, beiden tot de dag van algehele voldoening;
  • het totale bedrag bestaat uit € 15,30 aan materiële schade en € 8.000,00 aan immateriële schade.
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat te betalen een bedrag van € 8.015,30 (zegge: achtduizend vijftien euro en dertig cent), vermeerderd met de wettelijke rente over het bedrag van € 15,30 vanaf 20 maart 2023 en over het bedrag van € 8.000,00 vanaf 21 november 2005. Het totale bedrag bestaat uit
€ 15,30 aan materiële schade en € 8.000,00 aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor
de duur van 75 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Ten aanzien van feit 2
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat verdachte en de benadeelde partij ieder de eigen proceskosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Brouwer, voorzitter, mr. S.T. Kooistra en mr. H. Hanssen, rechters, bijgestaan door mr. R. de Boer, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 5 september 2023.
Mr. S.T. Kooistra is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.