Achternaam: [verdachte]
Voornamen: [verdachte]
Geboortedatum: [geboortedatum] 1985
DNA-databank
Het DNA-profiel WAAP4223NL van de veroordeelde [verdachte] is op 17 februari 2022 opgenomen in de Nederlandse DNA-databank voor strafzaken en wordt sindsdien vergeleken met de daarin aanwezige DNA-profielen. Bij deze vergelijking is tot op heden één match gevonden. Deze matchende DNA-profielen zijn geregistreerd onder DNA-profielcluster 52957.
Bovenstaande betekent dat DNA in het sporenmateriaal met het identiteitszegel AHJ873#02, uit DNAprofielcluster 52957, afkomstig kan zijn van de veroordeelde [verdachte] . SIN / DNA-identiteitszegel:
AHJ873#02
Matchkans DNA-profiel: kleiner dan één op één miljard
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 december 2022, opgenomen op pagina 149 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [naam 3] :
Op 11 september 2004 gaf de moeder van [slachtoffer 3] telefonisch door dat [slachtoffer 3] op 10 september lastig was gevallen door een jongeman op een paars of blauwe scooter. Tussen [adres] en [adres] , in de buurt van de tunnel kwam haar een scooter achterop. De jongeman op de scooter kwam naast haar rijden en greep haar bij de borsten en billen om haar te laten stoppen. [slachtoffer 3] schreeuwde dat hij op moest houden en op moest sodemieteren. Ondertussen probeerde zij het kentekenplaatje van de scooter te kijken. De jongen kreeg dit in de gaten en probeerde zijn voet voor het plaatje te houden. [slachtoffer 3] heeft toch het plaatje gezien, welke [kenteken] is. Volgens [slachtoffer 3] zou de jongen ongeveer 18 jaar oud zijn.
In een vervolgmutatie op 12 september 2004 is te lezen dat het blijkt te gaan om het tunneltje tussen beide ingevoerde wegen, zijnde [adres] en [adres] .
In een vervolgmutatie op 13 september 2004 is te lezen dat het genoemde verzekeringsplaatje op 01-05-2004 is afgegeven aan (letterlijke tekst): “niemand minder dan [verdachte] .”
Feit 1
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit heeft verdachte een deels bekennende verklaring afgelegd. Verdachte heeft op zitting echter aangegeven dat hij zich niet kan voorstellen dat hij heeft gedreigd met het slaan van aangeefster.
De rechtbank stelt voorop dat zij de verklaring van aangeefster betrouwbaar acht. Aangeefster verklaart namelijk consistent, authentiek en zeer gedetailleerd. Het dossier biedt, gelet op het DNAonderzoek en verdachtes eigen verklaring ter zitting, zoals hierboven weergegeven, daarnaast ook voldoende steunbewijs voor de verklaring van aangeefster. Nu de rechtbank de verklaring van aangeefster betrouwbaar acht en van oordeel is dat die verklaring voldoende wordt ondersteund, gaat de rechtbank uit van de toedracht zoals die door aangeefster naar voren is gebracht. Dat geldt te meer omdat verdachte niet zeker is over zijn eigen uitspraken van destijds en evenmin een alternatieve verklaring kan geven met betrekking tot wat er volgens hem wel zou zijn gezegd. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de verbale bedreigingen met geweld heeft geuit.
Feit 3
De rechtbank merkt allereerst op dat slachtoffer [slachtoffer 3] , bij monde van haar moeder, de politie heeft laten weten dat zij op 10 september 2004 is aangerand door een man op een scooter. Tijdens de aanranding heeft zij het volledige kenteken van de scooter kunnen waarnemen en zij schat dat de bestuurder ongeveer 18 jaar oud is. Uit het dossier volgt dat het kenteken op naam staat van verdachte. De rechtbank stelt voorts vast dat verdachte ten tijde van de aanranding 19 jaar oud was.
De rechtbank is van oordeel dat de bewijsmiddelen die ten grondslag liggen aan de verkrachting (feit
1) kunnen dienen als schakelbewijs voor de onderhavige aanranding, nu sprake is van een herkenbare, specifieke modus operandi van verdachte. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kunnen aangiftes van slachtoffers als schakelbewijs in de zaak van één van de andere slachtoffers worden gebruikt als sprake is van een specifieke modus operandi, die in de onderscheiden gevallen in overwegende mate overeenkomt. Het moet dan gaan om bewijsmateriaal van die andere feiten dat op essentiële punten belangrijke overeenkomsten vertoont met het bewijsmateriaal van het te bewijzen feit en dat duidt op een specifiek patroon in het gedrag van verdachte, welk patroon herkenbaar aanwezig is in de voor het te bewijzen feit voorhanden bewijsmiddelen.
De rechtbank overweegt dat in beide situaties een fietsende, jonge vrouw achterop werd gereden door een jongeman op een scooter. In beide situaties werden de vrouwen door de scooterrijder onverhoeds betast of beetgepakt en is gepoogd hen tot stoppen te brengen. In het geval van slachtoffer [slachtoffer 3] is verdachte hier niet in geslaagd, en in het geval van slachtoffer [slachtoffer 1] wel. Beide gebeurtenissen vonden plaats binnen het tijdsbestek van ongeveer één jaar en beide keren in dezelfde omgeving op de openbare weg nabij een tunneltje.
Naast deze specifieke modus operandi wijst in het bijzonder het door slachtoffer [slachtoffer 3] genoemde kentekenplaatje van de scooter in de richting van verdachte als de dader.
De rechtbank acht het door de verdediging geschetste alternatieve scenario, dat niet vaststaat dat verdachte verantwoordelijk is voor de aanranding nu zijn scooter in die periode ook door andere jongens werd gebruikt, niet aannemelijk. De enkele stelling dat de scooter in die periode door meerdere mensen werd gebruikt is niet nader onderbouwd en daardoor onvoldoende concreet.
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank het onder 3 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.