ECLI:NL:RBNNE:2023:3677

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
5 september 2023
Publicatiedatum
4 september 2023
Zaaknummer
18-074747-23
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bedreiging met vuurwapen en mishandeling

Op 5 september 2023 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Assen uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van bedreiging met een vuurwapen, het voorhanden hebben van dat vuurwapen, het voorhanden hebben van een ploertendoder en mishandeling. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 15 maart 2023, waarbij de verdachte [verdachte], geboren in 1994, [slachtoffer 1] bedreigde en mishandelde. Tijdens de zitting op 23 juni 2023 was de verdachte aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat mr. F.Y. van der Pol, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. E. Veen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte [slachtoffer 1] met een vuurwapen had bedreigd door dit wapen in zijn nek te drukken en hem vervolgens in het gezicht te slaan, wat resulteerde in een gebroken neus voor het slachtoffer. De rechtbank achtte de bedreiging en mishandeling wettig en overtuigend bewezen, maar sprak de verdachte vrij van enkele specifieke bedreigende woorden die aan de tenlastelegging waren toegevoegd. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, en stelde bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijke straf, waaronder een meldplicht bij de reclassering en behandeling voor verslavingsproblematiek. De rechtbank weigerde de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke veroordeling, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht Locatie Assen
parketnummer 18/074747-23
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18/235893-20
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 5 september 2023 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1994 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] , thans gedetineerd te [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 23 juni 2023.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. F.Y. van der Pol, advocaat te Tynaarlo. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. E. Veen.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 15 maart 2023 te Assen, althans in Nederland, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door:
  • een (vuur)wapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, te tonen, en/of
  • ( vervolgens) dit (vuur)wapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, in de nek/halsvan die [slachtoffer 1] te duwen/drukken, en/of
  • daarbij de woorden toe te voegen: "Ik schiet je neer, ik schiet je neer" en/of “moet ik je schieten”,althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking";
2.
hij op of omstreeks 15 maart 2023 te Assen, althans in Nederland, [slachtoffer 1] heeft mishandeld door:
  • meermalen, althans eenmaal, (met kracht) in het gezicht, althans het lichaam, van die [slachtoffer 1] te slaan/stompen, en/of
  • meermalen, althans eenmaal, tegen de benen, althans het lichaam, van die [slachtoffer 1] teschoppen/trappen;
3.
hij op of omstreeks 15 maart 2023 te Assen, althans in Nederland, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, zijnde een vuurwapen in de vorm van een revolver, voorhanden heeft gehad;
4.
hij op of omstreeks 15 maart 2023 te Assen, althans in Nederland, een wapen van categorie I, onder 3° van de Wet wapens en munitie, te weten een ploertendoder voorhanden heeft gehad.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor feiten 1, 2, 3 en 4.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van feiten 1 en 2 en heeft daartoe het volgende aangevoerd. Om een gedraging te kunnen kwalificeren als strafbare bedreiging dient deze gedraging van dien aard te zijn en onder zodanige omstandigheden te zijn geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan voor het misdrijf waarmee gedreigd. Verdachte heeft van het begin af aan ontkend dat hij woorden als “ik schiet je neer en/of moet ik je schieten” heeft gezegd. Aangever [slachtoffer 1] heeft, wanneer verdachte hem het wapen toont, volgens aangever
[slachtoffer 2] gezegd: “doe dan, doe dan”. Hieruit blijkt dat beide aangevers ervan waren doordrongen dat verdachte niet zou kunnen schieten met het wapen omdat het wapen onklaar was gemaakt en hij geen munitie voorhanden had. Onder deze omstandigheden kon er geen redelijke vrees zijn ontstaan bij aangevers dat het misdrijf waarmee gedreigd werd ook daadwerkelijk zou worden uitgevoerd. Tevens heeft het tonen van het wapen volgens verdachte geen effect gehad op aangevers. Zij waren beiden overduidelijk niet onder de indruk en zijn verder gegaan met onder andere hun treiterij. Voor een goed begrip van de situatie dienen de eerdere confrontaties (tweemaal op het [adres] , [winkel 2] , voor en achter de [winkel 1] ) ook meegenomen te worden in de uiteindelijke beoordeling. Bij deze confrontaties is verdachte uitgelokt door hetgeen aangevers tegen hem hebben gezegd en heeft hij vervolgens uit angst en woede het wapen getoond. Nadat verdachte het wapen heeft getoond en wegstopt heeft hij in de richting van aangever [slachtoffer 1] uitgehaald maar hem daarbij niet geraakt. Vervolgens wordt verdachte door iets hard geraakt, valt hij op de grond en raakt buiten bewustzijn. Aangever [slachtoffer 1] heeft verdachte vervolgens geschopt en, volgens omstanders, negen keer getrapt. Daarnaast zijn de verklaringen van zowel aangever [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] zijn onbetrouwbaar en bevatten tegenstrijdigheden met de andere bewijsmiddelen in het procesdossier.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat, mocht de rechtbank uitgaan van de belastende verklaring van aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en daarmee de verklaring van verdachte terzijde schuiven, de verdediging een voorwaardelijk verzoek doet tot het horen van de getuigen à charge.
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot feiten 3 en 4.
Oordeel van de rechtbank
Feiten 1 en 2
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.

1. De door verdachte ter zitting van 23 juni 2023 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:

U vraagt mij wat ik kan vertellen over de gebeurtenis op 15 maart 2023. Ik kwam [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] toevallig tegen en zij begonnen over mijn familie te praten. Ik heb toen gereageerd door mijn vuurwapen te tonen en bij [slachtoffer 1] in de hals te zetten voor een aantal seconden. U vraagt mij of ik [slachtoffer 1] heb geslagen in zijn gezicht waardoor hij een gebroken neus heeft opgelopen. Het klopt dat ik een slaande beweging heb gemaakt in de richting van [slachtoffer 1] . Het zal wel zo zijn dat ik hem geraakt heb want hoe loopt hij anders een gebroken neus op.

2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 maart 2023 en 7 april 2023, opgenomen op pagina 78 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2023066777/2023067375 d.d. 11 april 2023, inhoudend als relatering van verbalisant [naam 1] :

Op 15 maart 2023 te 16:18 uur bekeek ik, [naam 1] , de camerabeelden afkomstig van de [winkel 2] , gelegen aan de [adres] .
Persoon 1, spijkerbroek en een grijs vest
Personalia, [verdachte] [geboortedatum] 1994
Persoon 2, zwarte muts, zwarte trui/vest met witte opdruk letters
Personalia, [slachtoffer 1] [geboortedatum] 2003
15-03-2023 13-39-19: Te zien is dat [verdachte] met zijn rechterhand naar zijn broeksband grijpt en hierbij iets laat zien aan [slachtoffer 1] . Op de beelden is niet vast te stellen wat voor voorwerp [verdachte] uit zijn broeksband haalt.
15-03-2023 13:39:25: Te zien is dat [verdachte] het voorwerp die hij uit zijn broeksband had gehaald tegen de nek van [slachtoffer 1] zet.
(…)
15-03-2023 13:39:42 Te zien is dat [verdachte] en [slachtoffer 1] wat meer afstand van elkaar nemen en dat [verdachte] het voorwerp wat hij daarvoor uit zijn broeksband had gehaald, terug stopt in zijn broeksband.
(…)
15-03-2023 13:39:52 [verdachte] zet zijn fiets op de standaard en maakt met zijn rechterarm met gebalde vuist een slaande beweging in de richting van [slachtoffer 1] .

3. Een schriftelijk bescheid, te weten een geneeskundige verklaring met betrekking tot

[slachtoffer 1] , opgemaakt door [naam 2] , huisarts, op 28 maart 2023, opgenomen op pagina 49 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudende:
Neus is gebroken waarvoor CT in het ziekenhuis + repositie en neuskap.
Geschatte duur van de genezing: 6-8 weken.

Bewijsoverweging

Gelet op de verklaring van verdachte en de voormelde bewijsmiddelen overweegt de rechtbank het volgende.
Op 15 maart 2023 zijn verdachte en aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in een conflict geraakt voor de [winkel 2] in het winkelcentrum [adres] . Na een woordenwisseling tussen verdachte en aangevers heeft verdachte een vuurwapen getoond en in de nek van aangever [slachtoffer 1] gedrukt. Na het wegstoppen van het wapen heeft verdachte aangever [slachtoffer 1] geslagen in zijn gezicht waardoor aangever een gebroken neus heeft opgelopen.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat het wapen onklaar is geweest, dat de aangevers dit ook wisten en dat er bij aangevers geen redelijke vrees is ontstaan. De rechtbank overweegt daarover het volgende. Uit het procesdossier blijkt niet dat het vuurwapen op het moment dat het is getoond aan aangevers ook daadwerkelijk onklaar was. Ook de wetenschap van de aangevers daarover volgt niet uit het dossier. Van een strafbare bedreiging is sprake als door de gedraging objectief bezien redelijke vrees voor verlies van het leven is ontstaan. De verdachte heeft tijdens een woordenwisseling een vuurwapen getoond en in de nek van aangever [slachtoffer 1] gedrukt. Naar het oordeel van de rechtbank kan daardoor objectief bezien zonder meer redelijke vrees voor verlies van het leven ontstaan. Dat de aangever “Doe dan, doe dan” zou hebben geroepen, doet daar niet aan af, wat er ook zij van de vraag of déze aangever zich daadwerkelijk bedreigd heeft gevoeld. De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de aangever heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven door hem een vuurwapen te tonen en dit vuurwapen in zijn nek te drukken.
De rechtbank acht niet bewezen dat de verdachte daarbij de ten laste gelegde woordelijke bedreigingen heeft toegevoegd. Aangever [slachtoffer 2] is de enige die verklaart over de bewoordingen die zouden zijn geroepen. Aangever [slachtoffer 1] heeft een uitgebreide verklaring afgelegd, maar zegt daar niets over. Er is dus onvoldoende bewijs om bewezen te verklaren dat deze woorden - zoals tenlastegelegd - daarbij zijn uitgesproken. De verdachte zal daarom partieel worden vrijgesproken van het derde gedachtestreepje van de onder 1 tenlastegelegde bedreiging.
De rechtbank acht ook bewezen dat verdachte aangever [slachtoffer 1] daadwerkelijk heeft geslagen en heeft geraakt, nu [slachtoffer 1] een gebroken neus heeft opgelopen. Gelet daarop moet ook met kracht zijn geslagen.
Nu de rechtbank de verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] niet voor het bewijs gebruikt, is de voorwaarde van het voorwaardelijk geformuleerde verzoek om hen als getuigen te laten horen, niet vervuld. Er bestaat geen aanleiding om hen als getuigen te laten horen.
Feiten 3 en 4
De rechtbank acht feiten 3 en 4 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 22 augustus 2023;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 15 maart 2023, opgenomen op pagina
12 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2023066777/2023067375 d.d. 11 april 2023, inhoudend de relatering van verbalisant [naam 1] ;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 28 maart 2023, opgenomen op pagina136 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de relatering van verbalisant [naam 3] ;
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 23 maart 2023, opgenomen op pagina134. e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de relatering van verbalisant [naam 4] .

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feiten 1, 2, 3 en 4 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 15 maart 2023 te Assen, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door:
  • een vuurwapen te tonen, en
  • vervolgens dit vuurwapen in de nek/hals van die [slachtoffer 1] te drukken;
2.
hij op 15 maart 2023 te Assen, [slachtoffer 1] heeft mishandeld door met kracht in het gezicht, van die [slachtoffer 1] te slaan;
3.
hij op 15 maart 2023 te Assen, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, zijnde een vuurwapen in de vorm van een revolver, voorhanden heeft gehad;
4.
hij op 15 maart 2023 te Assen, een wapen van categorie I, onder 3° van de Wet wapens en munitie, te weten een ploertendoder voorhanden heeft gehad.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
mishandeling;
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan metbetrekking tot een vuurwapen van categorie III;
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte niet in de aanval is gegaan, maar juist drie keer de confrontatie uit de weg is gegaan. Verdachte heeft bij de confrontatie bij de [winkel 2] één slaande beweging gemaakt richting [slachtoffer 1] en daarna werd verdachte “knock-out” geslagen door [slachtoffer 1] en vervolgens zeker negen keer geslagen en gestompt terwijl hij op de grond ligt. Even later is verdachte bij de [winkel 1] mishandeld door [slachtoffer 2] , waarbij bedreigingen aan het adres van zijn broertje en moeder zijn geuit. Gelet op het vorenstaande heeft de verdediging verzocht om verdachte voor de mishandeling primair vrij te spreken en subsidiair te ontslaan van alle rechtsvervolging.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte geen succesvol beroep toekomt op noodweer(exces).
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat voor een succesvol beroep op noodweer is vereist dat sprake is van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van (onder andere) eigen of eens anders lijf en dat de verdediging tegen die aanranding voldoet aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit.
Uit de omschreven camerabeelden afkomstig van de [winkel 2] blijkt dat het verdachte is geweest die de confrontatie met aangever [slachtoffer 1] heeft opgezocht, vervolgens zijn wapen heeft getrokken en in de nek van aangever heeft gedrukt en daarna de eerste klap uitdeelt.
De rechtbank komt gelet op het vorenstaande tot het oordeel dat verdachte geen succesvol beroep op noodweer of noodweerexces toekomt nu er geen sprake was van een noodweersituatie. De rechtbank is van oordeel dat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de bewezenverklaring genoemde strafbare feit op. Verdachte is ook strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feiten 1, 2, 3 en 4 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Aan het voorwaardelijk deel moeten de bijzondere voorwaarden gekoppeld worden zoals door de reclassering geadviseerd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair verzocht om het bevel gevangenhouding met onmiddellijke ingang te schorsen wegens onder andere van het behouden van verdachte zijn woning.
De raadsvrouw heeft subsidiair gepleit voor een gevangenisstraf die gelijk is aan het voorarrest. Aan een eventueel op te leggen voorwaardelijk strafdeel moeten de voorwaarden worden gekoppeld zoals door de reclassering geadviseerd.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de over verdachte opgemaakte rapportages, het uittreksel uit de justitiële documentatie waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke delicten, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft slachtoffer [slachtoffer 1] bedreigd met de dood door een vuurwapen te tonen en vervolgens dit vuurwapen in de nek van slachtoffer te drukken. Kort daarna heeft verdachte het slachtoffer geslagen waardoor hij een gebroken neus heeft opgelopen. Naast het in bezit hebben van een vuurwapen is bij verdachte thuis ook een ploertendoder aangetroffen.
Het bezit van een vuurwapen brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich. De praktijk wijst uit dat het bezit van vuurwapens vaak leidt tot het gebruik daarvan. Dit leidt niet zelden tot levensgevaarlijke situaties, ook voor omstanders. Tevens heeft verdachte door slachtoffer te mishandelen pijn bezorgd en inbreuk gemaakt op zijn lichamelijke integriteit. Door feiten als de onderhavige worden gevoelens van onveiligheid in de samenleving vergroot. Daarbij komt dat dit alles maakt dat deze feiten ernstige strafbare feiten zijn en dat hiertegen streng moet worden opgetreden.
De persoon van verdachte
Verdachte is door een psycholoog onderzocht. Naar aanleiding van dit onderzoek is door B.Y. van Toorn, GZ-psycholoog, op 24 juli 2023, rapport uitgebracht.
De psycholoog komt tot de conclusie dat er bij verdachte sprake is van MCDD (Multiple Complex Developmental Disorder), een vorm van autisme, in combinatie met enige kenmerken van ADHD en narcistische persoonlijkheidstrekken. Daarnaast is er verslavingsproblematiek van amfetamine en cannabis. De door de deskundige vastgestelde stoornis was ook aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde. Verdachte heeft de avond voorafgaand aan het tenlastegelegde speed gebruikt en zat in een ‘speed dip’ waardoor hij sneller gekrenkt, sneller geïrriteerd en waarschijnlijk ook meer angstig was. Op het moment dat aangevers op verdachte kwamen aflopen ervaarde verdachte dit door de MCDD als onprettig en bedreigend en liepen angsten en achterdocht op. Uit krenking, vergeldingsdrang en behoefte aan overwicht zette hij uiteindelijk het pistool tegen de nek van aangever [slachtoffer 1] . De psycholoog adviseert gelet op het hiervoor overwogene om het tenlastegelegde onder de feiten 1, 2 en 3 in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
De conclusies van de psycholoog worden gedragen door een deugdelijke en inzichtelijk gemotiveerde onderbouwing. De rapportage is op zorgvuldige wijze tot stand gekomen. De rechtbank maakt de daaruit getrokken conclusies dan ook tot de hare. De rechtbank zal ook het onder 4 bewezenverklaarde in verminderde mate aan verdachte toerekenen en dit meewegen in de straftoemeting, nu dit feit in het verlengde ligt van het onder 1 en 3 bewezenverklaarde.
De psycholoog schat het risico op geweld en lichamelijk letsel in de toekomst als matig tot hoog in. De kans op acuut gevaar wordt gezien de structurele kwetsbaarheid als hoog ingeschat. Het advies is om verdachte een ambulante behandeling op te leggen met als speerpunt de amfetamineafhankelijkheid. Daarnaast wordt aangeraden om (deel)behandeldoelen te formuleren gericht op psycho-educatie, het verkrijgen van meer inzicht en leren om de psychiatrische aandoening te accepteren en een plek te geven in zijn leven. Omdat MCDD een levenslange diagnose is en daardoor het risico op escalaties zal blijven bestaan, wordt tevens geadviseerd om een zo lang mogelijke proeftijd op te leggen.
De reclassering sluit zich aan bij het advies van de gerechtelijke deskundige
.De reclassering adviseert in haar advies van 27 juli 2023 een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan gekoppeld de volgende bijzondere voorwaarden: een meldplicht bij de reclassering, behandeling door een ambulante forensische instelling of een soortgelijke zorgverlener, begeleid wonen of maatschappelijke opvang (indien verdachte door detentie zijn huisvesting verliest) en een verbod op harddrugsgebruik en meewerken aan controle daarop.
De straf
Gelet op bovenstaande, in het bijzonder de aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten, en gelet op de strafmaat in soortgelijke zaken acht de rechtbank het aangewezen verdachte te veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest, zoals bepleit door de verdediging, acht de rechtbank, niet passend gezien de ernst van de bewezenverklaarde feiten. De rechtbank is - conform de eis van de officier van justitie - van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden (met aftrek van voorarrest) waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, passend en geboden is. Aan het voorwaardelijke strafdeel zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden koppelen zoals geadviseerd door de reclassering. Verdachte heeft ter terechtzitting ingestemd met die voorwaarden. Het voorwaardelijke strafdeel dient er toe verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk vonnis van 3 november 2020 van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland te Assen, is verdachte veroordeeld tot onder andere een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie weken met een proeftijd van twee jaren. De proeftijd is ingegaan op 26 november 2020. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat de vordering tot tenuitvoerlegging dient te worden afgewezen. Hij heeft daarbij onder andere gewezen op de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot tenuitvoerlegging moet worden afgewezen en heeft daarbij aangevoerd dat de persoonlijke omstandigheden van verdachte dienen te prevaleren.
Oordeel van de rechtbank
Nu veroordeelde de bewezenverklaarde feiten heeft begaan voor het einde van de proeftijd, kan de vordering in beginsel worden toegewezen. Echter gelet op hetgeen naar voren is gekomen uit de rapportages en het onderzoek ter terechtzitting over de persoonlijke omstandigheden van verdachte zal de rechtbank de vordering tot tenuitvoerlegging afwijzen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13, 26, 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot zes maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op
drie jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
dat veroordeelde zich na veroordeling binnen drie dagen meldt bij de reclassering in hetarrondissement waar hij woonachtig is. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt en veroordeelde zal de aanwijzingen van de reclassering opvolgen;
dat veroordeelde zich laat behandelen door een ambulante forensische instelling of een soortgelijkezorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start na veroordeling en na aanmelding. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
(indien veroordeelde door detentie zijn huisvesting verliest)dat veroordeelde verblijft in een forensische begeleide woonvorm of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start na veroordeling
(of na aanmelding). Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
4. dat veroordeelde geen harddrugs gebruikt en meewerkt aan controle op dit verbod. De controlegebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen vaneen of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van hetWetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan de duur van de aan verdachte onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer 18/235893-20
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, opgelegd bij vonnis van de politierechter van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen van 3 november 2020.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.T. Kooistra, voorzitter, mr. H. Brouwer en mr. H. van der Werff, rechters, bijgestaan door mr. A. Kamphuis, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 5 september 2023.
Mrs. S.T. Kooistra en H. Brouwer zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.